ECLI:NL:GHSHE:2017:257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
20-001966-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1963, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek met betrekking tot hennep. Het hof heeft de zaak behandeld na een onderzoek op de terechtzitting, waarbij zowel de vordering van de advocaat-generaal als de verdediging aan bod zijn gekomen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het eerdere vonnis, terwijl de verdediging pleitte voor een taakstraf en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof heeft het eerdere vonnis gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende langere tijd met de handel in hennep heeft beziggehouden, wat heeft geleid tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was.

Daarnaast heeft het hof beslist over de in beslag genomen geldbedragen, die verbeurd zijn verklaard, en heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de uitspraak gedaan in het belang van de rechtsorde en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001966-16
Uitspraak : 27 januari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
24 juni 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-866072-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
waarbij verdachte ter zake van:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod,
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren alsmede een lange voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de kwalificatie van het onder 2. bewezen verklaarde, deze behoort te luiden als hieronder vermeld;
  • de opgelegde gevangenisstraf en de strafmotivering;
  • het verzuim van de rechtbank om een beslissing te nemen op de in beslag genomen, nog niet terug gegeven, geldbedragen;
  • de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat op pagina 3 van het vonnis door de rechtbank in de bewijsoverwegingen is verwezen naar de verklaring van [medeverdachte] alsmede het bij verdachte aangetroffen notitieboekje, terwijl door de rechtbank niet nauwkeurig is aangeduid op welke stukken zij doelt. Het hof zal in zoverre doen wat de rechtbank had behoren te doen en verwijst:
  • met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte] naar het proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg, opgenomen op dossierpagina 120;
  • met betrekking tot het bij verdachte aangetroffen notitieboekje naar het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 162, alsmede de bij dat proces-verbaal gevoegde foto’s opgenomen op dossierpagina’s 181 en 182.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het onder 1. bewezen verklaarde het medeplegen van handel in softdrugs inhoudt en het onder 2. bewezen verklaarde in relatie staat met de handel in softdrugs, welke handel allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt zoals het ontduiken van belastingen en de diefstal van stroom, terwijl wetenschappelijk is aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft;
  • de omstandigheid dat verdachte zijn zoon betrokken heeft bij de handel in softdrugs;
- de omstandigheid dat verdachte zich gedurende langere tijd met het onder 1. bewezen verklaarde feit heeft beziggehouden;
- de omstandigheid dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
3 november 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Op grond daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden tot uitgangspunten.
Het hof ziet in de persoon van verdachte evenwel aanleiding deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met straffen als bepleit door de verdediging, aangezien daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof wil aannemen dat, zoals de verdediging heeft gesteld, de handel in hennep gedurende de onder 1. bewezen verklaarde periode niet altijd even intensief is geweest, doch zulks doet gelet op de duur van deze periode niet zodanig af aan de ernst van het bewezen verklaarde dat het hof daarin aanleiding ziet om de straf te matigen.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van het onder 2. bewezen verklaarde, de opgelegde straf en het verzuim om een beslissing te nemen op de in beslag genomen, nog niet terug gegeven geldbedragen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
vier geldbedragen, zijnde in totaal
€ 15.265,00.
Bevestigthet vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 27 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.