In deze zaak gaat het om een geschil tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL (hierna: Woonbedrijf) en een huurder (hierna: [geïntimeerde]) over de verplichting van Woonbedrijf om een ligbad te plaatsen in een huurwoning. De huurovereenkomst tussen partijen is op 8 juli 2014 gesloten, waarbij de huurder een woning heeft gehuurd die oorspronkelijk een ligbad bevatte, maar waar door de vorige huurder dit ligbad was vervangen door een douchecabine. De huurder heeft de woning geaccepteerd zonder deze vooraf te bezichtigen, maar heeft later geconstateerd dat er geen ligbad aanwezig was, wat in strijd zou zijn met de verwachtingen die zij had op basis van de huurovereenkomst en de plattegrond die haar was getoond.
De huurder heeft Woonbedrijf gedagvaard, stellende dat Woonbedrijf verplicht was om een ligbad te plaatsen in plaats van de verwijderde douchecabine. De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder toegewezen, waarbij Woonbedrijf werd veroordeeld om binnen vier weken een ligbad te plaatsen, op straffe van een dwangsom. Woonbedrijf is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan, met zes grieven, en heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis.
Het hof heeft de grieven van Woonbedrijf niet kunnen honoreren. Het hof oordeelt dat de huurder, gezien de omstandigheden en de afspraken die zijn gemaakt, recht heeft op het herstel van de oorspronkelijke situatie, wat inhoudt dat Woonbedrijf verplicht is om een ligbad te plaatsen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Woonbedrijf in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de rechten van huurders met betrekking tot aangebrachte wijzigingen door vorige huurders.