ECLI:NL:GHSHE:2017:253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
20-000030-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van gestolen machines met gedeeltelijke vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor opzetheling van een shovel en twee graafmachines. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft de verwerving van gestolen goederen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging. Het hof heeft het eerdere vonnis gedeeltelijk vernietigd en de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 4.655,99, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat heeft geleid tot strafvermindering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000030-12
Uitspraak : 27 januari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 23 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 04-610086-08 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats hier te lande,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte voor de onder 1., 2., 4., 6. en 7. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de teruggave aan verdachte zal gelasten van de in beslag genomen voorwerpen;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van € 4.655,99, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr.
De verdediging heeft bepleit dat:
  • verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 6. en 7. ten laste gelegde opzetheling;
  • aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de in voorarrest doorgebrachte tijd;
  • de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en aldus mede gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van hetgeen aan de verdachte onder 3. en 5. ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2008 tot en met 5 mei 2008 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een shovel (merk Liebherr, type 514/467) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die shovel wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2008 tot en met 5 mei 2008 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een graafmachine (merk Caterpillar, type M316C), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die graafmachine wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2008 tot en met 19 april 2008 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een graafmachine (merk Liebherr, type M316C) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die graafmachine wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2008 tot en met 15 maart 2008 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee trilplaten (merk Wacker) en/of een shovel/wiellader (merk Liebherr, type L514) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die trilplaten en/of die shovel/wiellader wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
7.
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2008 tot en met 15 maart 2008 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een shovel/wiellader (merk Liebherr, type L514) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die die shovel/wiellader wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6. en 7. ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof dat het voorhanden bewijs tekort schiet voor de vaststelling dat verdachte ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die shovels en trilplaten wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

A.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

B.

Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de plaats Herten sinds 1991 deel uitmaakt van de gemeente Roermond.

C.

Het hof stelt ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat:
  • deze graafmachine in de periode van 10 januari 2008 tot en met 11 januari 2008 door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Duitsland is weggenomen en naar de loods van verdachte is gebracht;
  • de graafmachine vervolgens enkele dagen in de loods van verdachte heeft gestaan, waar verdachte de graafmachine heeft klaargemaakt, waarna de graafmachine naar Polen is vervoerd;
  • de graafmachine op 15 mei 2008 door de Poolse politie is aangetroffen;
  • na onderzoek is gebleken dat de graafmachine toen was voorzien van valse typeplaatjes met daarop een onjuist chassisnummer, welke typeplaatjes in Nederland waren geproduceerd;
  • verdachte aanvankelijk niet wilde dat de verkoopfactuur met betrekking tot deze graafmachine op naam van [naam] zou komen, omdat deze “niet zuiver” was, waarna op 21 april 2008 alsnog een koopovereenkomst ten name van [naam] is opgemaakt;
  • verdachte aan [medeverdachte 1] een groot geldbedrag had geleend, in ruil waarvoor [medeverdachte 1] twee machines zou stelen, welke ook zijn gestolen en naar Polen zijn vervoerd.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze graafmachine heeft geweten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Het hof acht het onder 4. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2. en 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 30 april 2008 tot en met 5 mei 2008 in de gemeente Roermond een shovel (merk Liebherr, type 514/467) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die shovel wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in de periode van 2 mei 2008 tot en met 5 mei 2008 in de gemeente Roermond een graafmachine (merk Caterpillar, type M316C) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die graafmachine wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij in de periode van 10 januari 2008 tot en met 19 april 2008 in de gemeente Roermond een graafmachine (type M316C) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die graafmachine wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1., 2. en 4. bewezen verklaarde levert telkens op:

Opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf

D.1

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat feiten als de bewezen verklaarde de diefstal(len) van waardevolle goederen als het onderhavige bevorderen, feiten waardoor aanzienlijke schade wordt veroorzaakt aan de eigenaars van de betreffende goederen dan wel betrokken verzekeraars;
  • de omstandigheid dat verdachte ten aanzien van twee van de bewezen verklaarde feiten een initiërende rol heeft gespeeld, en daaraan blijkbaar fors - en wederrechtelijk - heeft verdiend.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit het Belgische strafregister d.d.
  • het hem betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d.
  • de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd.
Alles afwegende neemt het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren tot uitgangspunt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is, behoudens hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de redelijke termijn, niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken.

D.2

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de redelijke termijn is overschreden, hetgeen tot strafvermindering zou moeten leiden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De termijn als bedoeld in art. 6 EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 24 juni 2008, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld.
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 23 december 2011. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, terwijl het hof onvoldoende omstandigheden aanwezig acht die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen.
De verdachte heeft op 27 december 2011 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak meer dan 5 jaren na de datum waarop hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof onvoldoende omstandigheden aanwezig acht die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen.
Een en ander brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden, hetgeen in casu moet leiden tot strafvermindering.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid en omvang van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof ziet in de hiervoor geconstateerde schending van het recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn aanleiding een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk op te leggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Anders dan de rechtbank zal het hof geen beslissing nemen op de in beslag genomen envelop met daarin papieren met betrekking tot een sportboot van het merk Mercury (beslagnr. BRZ64.H02.1002.01), aangezien verdachte bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie d.d. 8 juli 2008 van dit goed afstand heeft gedaan.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven waterpas kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.655,99. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
De vordering is betwist.
Bij het voegingsformulier bevindt zich niet een uittreksel uit het Duitse handelsregister. Evenmin bevindt zich bij dit voegingsformulier een schriftelijke volmacht waaruit blijkt dat de persoon die het voegingsformulier heeft ingevuld, daartoe gemachtigd was. Hetzelfde heeft te gelden voor het wensenformulier waarin namens de benadeelde partij te kennen is gegeven dat deze haar vordering in hoger beroep wenst te handhaven. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de persoon die de vordering heeft ingediend, bevoegd was de rechtspersoon te vertegenwoordigen. De benadeelde partij kan echter niet op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, dan nadat haar door het openbaar ministerie dan wel door de rechter de gelegenheid is geboden dat verzuim te herstellen en die gelegenheid niet is benut. Nu de benadeelde partij niet de gelegenheid is geboden het verzuim te herstellen, zou de behandeling van de vordering nader onderzoek vergen. Dat zou evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal ten behoeve van deze benadeelde partij wel een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde] als gevolg van het onder 2. bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, die het hof begroot op een bedrag van € 4.655,99. In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen er in de kern op neer komen dat verdachte voorafgaand aan de diefstal van de graafmachine en de shovel is gevraagd of hij deze wilde hebben en hij daarop bevestigend heeft geantwoord, is het hof van oordeel dat verdachte naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van
€ 4.655,99 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaartde verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3. en 5. ten laste gelegde.
Vernietigthet vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 6. en 7. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2. en 4. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaarthet bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: één plastic zak met vier dozen slagletters en slagcijfers (zoekingsnr. BRZ64.H02.2102.01.01).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: één Laserplane 350 waterpas in gele koffer, met statief (zoekingsnr. BRZ64.H02.9000.01).
Verklaartde benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijstde benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2. bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.655,99 (vierduizend zeshonderdvijfenvijftig euro en negenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
56 (zesenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaaltdat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. H.A.W. Vermeulen en mr. R.D. van Heffen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 27 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.