ECLI:NL:GHSHE:2017:242

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
200 192 108_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie na echtscheiding met wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 18 mei 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 25 februari 2016, waarin de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw was vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 13 juli 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 december 2016, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het huwelijk van partijen is op 26 november 2008 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een uitkering tot levensonderhoud van € 1.000,- per maand aan de vrouw zou betalen. Deze alimentatie is in de loop der jaren gewijzigd, met de laatste wijziging in 2012. De vrouw verzocht in de bestreden beschikking om de alimentatie opnieuw vast te stellen, maar de man betwistte de hoogte van haar behoefte en de duur van de alimentatieverplichting.

Het hof oordeelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herziening van de alimentatie rechtvaardigde. Echter, het hof concludeerde dat de vrouw haar behoefte aan een onderhoudsbijdrage niet voldoende had onderbouwd. De vrouw had nagelaten een gedetailleerd overzicht van haar uitgaven en behoeften te overleggen, waardoor het hof niet kon vaststellen wat haar werkelijke kosten van levensonderhoud waren. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen, met uitzondering van de proceskostencompensatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.192.108/01
zaaknummer rechtbank : C/03/211912/FA RK 15-3364
beschikking van de meervoudige kamer van 26 januari 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.C. van Heerd te Venlo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.H.J. Plass te Horst.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 25 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 18 mei 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 25 februari 2016.
2.2.
De vrouw heeft op 13 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts ingekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 januari 2016.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 26 november 2008 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Bij beschikking van 23 januari 2008 heeft de rechtbank Roermond bepaald dat de man als uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van de vrouw € 1.000,- per maand zal voldoen.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 17 oktober 2012 is, met wijziging van voornoemde beschikking van 23 januari 2008 bepaald dat de man aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw heeft te betalen:
van 26 november 2008 tot 1 januari 2009: € 556,57 per maand;
in 2009: € 480,19 per maand;
in 2010: € 160,41 per maand;
in 2011: € 195,99 per maand;
van 1 januari 2012 tot 1 mei 2012: € 64,14 per maand;
vanaf 1 mei 2012: nihil.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is met wijziging van voornoemde beschikking van 17 oktober 2012, de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 2 oktober 2015 bepaald op € 174,- per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op de (aanvullende) behoefte van de vrouw en de duur van de alimentatieverplichting. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het primaire verzoek van de vrouw partneralimentatie vast te stellen, af te wijzen als ongegrond.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen als ongegrond.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid
5.1.
Op grond van artikel 3, aanhef en sub b van de Alimentatie-verordening is de Nederlandse rechter bevoegd om van de onderhavige zaak kennis te nemen.
Wijziging van omstandigheden
5.2.
In hoger beroep wordt niet betwist dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die wijziging van de bij voornoemde beschikking van 17 oktober 2012 vastgestelde onderhoudsbijdrage rechtvaardigt.
Behoefte (grieven 1 en 2)
5.3.
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Hij stelt dat de rechtbank bij het bepalen van de behoefte van de vrouw ten onrechte is uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, nu blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het vaststellen van de huwelijksgerelateerde behoefte maatwerk is en het resultaat van een afweging van verschillende feiten en omstandigheden. Van de vrouw had in dit kader verwacht mogen worden dat zij een behoefteoverzicht zou opstellen met specificaties van haar (noodzakelijke) uitgaven, te meer nu vaststaat dat zij een woning deelt met de heer [een vriend van haar broer] , waardoor haar woonlasten gedeeld kunnen worden.
De man stelt voorts dat, voor zover de vrouw aannemelijk kan maken dat zij nog behoefte heeft, haar behoefte in de afgelopen jaren aanzienlijk is afgenomen en daarmee is verbleekt.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat haar behoefte gelijkgesteld moet worden aan de behoefte van een alleenstaande.
5.4.
Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
5.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu de vrouw ten tijde van de procedure in eerste aanleg, geen inkomsten uit arbeid heeft, haar behoefte in ieder geval gelijk is aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het hof overweegt dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van haar behoefte door de man, van de vrouw verwacht had mogen worden dat zij inzicht had gegeven in haar behoefte en/of uitgavenpatroon. De vrouw heeft evenwel, ondanks de reeds in eerste aanleg ingenomen stellingname van de man ter zake, alsmede zijn in hoger beroep omtrent de behoefte geformuleerde grieven, nagelaten een behoefteoverzicht in het geding te brengen, dan wel haar uitgaven te specificeren aan de hand van onder meer betalingsbewijzen, rekeningen, bankafschriften en/of huurovereenkomst.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting slechts verwezen naar de bijstandsnorm. De vrouw heeft in dit kader, zonder enige onderbouwing, enkel aangegeven dat zij staat ingeschreven bij een vriend van haar broer − aanvankelijk tegen betaling van € 250,- per maand, thans in verband met haar financiële situatie met als tegenprestatie dat zij het huis schoonmaakt − en dat zij eet bij haar broer. Voorts heeft zij, evenals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, gesteld dat zij van haar spaargeld nog ongeveer € 1.000,- over heeft, waaruit volgt dat zij sedert januari 2016 niet (verder) heeft ingeteerd op haar vermogen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw haar behoefte aan een onderhoudsbijdrage niet (voldoende) heeft onderbouwd. Nu bijgevolg niet is vast te stellen wat de kosten van levensonderhoud van de vrouw zijn, dient haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen te worden.
De overige grieven van de man behoeven geen nadere bespreking.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, met uitzondering van de proceskostencompensatie, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 25 februari 2016, behoudens de proceskostencompensatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, C.A.R.M. van Leuven en A.E. van Solinge en is op 26 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.