ECLI:NL:GHSHE:2017:2396

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.209.448_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bewindvoerder en benoeming tijdelijk opvolgend bewindvoerder na carrousel-betalingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van een bewindvoerder, [appellant], en de benoeming van een tijdelijk opvolgend bewindvoerder. De rechtbank Limburg had eerder op 30 september en 12 oktober 2016 de bewindvoerder geschorst vanwege geconstateerde carrousel-betalingen, waarbij gelden van vermogende rechthebbenden naar minder vermogende rechthebbenden werden overgemaakt. De bewindvoerder betwistte niet dat er betalingen hadden plaatsgevonden, maar stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor deze handelingen, aangezien deze door zijn medefirmant of medewerkers waren uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de schorsing van de bewindvoerder gerechtvaardigd was, gezien het gebrek aan toezicht en controle op het beheer van de dossiers. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank en wees de verzoeken van de bewindvoerder af om de schorsing op te heffen en de kantoororganisatie te onderzoeken. Het hof benadrukte dat de bewindvoerder eindverantwoordelijk is voor het beheer van de vermogens van de rechthebbenden en dat hij tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder en de noodzaak van een goede kantoororganisatie en controlemechanismen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 1 juni 2017
Zaaknummer: 200.209.448/01
Zaaknummers eerste aanleg: 5405648 OV VERZ 16-211 en 5432015 BM VERZ 16-4320
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] h.o.d.n. Bewindvoering [Bewindvoering],
kantoorhoudende te
[kantoorplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz.
Als belanghebbenden worden in deze zaak aangemerkt:
  • de heer [rechthebbende] , wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , hierna te noemen: de rechthebbende, ter zitting bijgestaan door advocaat mr. S. Bergmans;
  • [Bewindvoeringen B.V.] Bewindvoeringen B.V., hierna te noemen: de tijdelijk opvolgend bewindvoerder, advocaat: mr. R. Jacobs.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg van 30 september 2016 en 12 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2016, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
het tijdelijke ontslag van [appellant] als bewindvoerder wordt herroepen;
[appellant] en de tijdelijke bewindvoerders onder regie van deze bewindvoerders de dossiers van [appellant] aan een onderzoek onderwerpen, opdat [appellant] onverwijld kan reageren op onderzoeksresultaten;
de gehele kantoororganisatie van de vennootschap onder firma Bewindvoering [Bewindvoering] , waaronder eveneens de dossiers van de heer [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] (hierna: [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] ) en de werkwijze van de personeelsleden van voornoemde vennootschap, worden doorgelicht, zulks in samenwerking met en onder regie van de aangestelde tijdelijke bewindvoerders.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 24 februari 2017, heeft de tijdelijk opvolgend bewindvoerder verzocht voormelde beschikkingen te bekrachtigen en in stand te laten en daarmee het beroep van [appellant] ongegrond te verklaren en zijn verzoeken tot herroeping van het tijdelijke ontslag, het onderwerpen van de dossiers van [appellant] , alsmede de gehele kantoororganisatie van de VOF aan een onderzoek, af te wijzen, dan wel een dusdanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 en 6 april 2017. Deze zaak is gelijktijdig met 166 samenhangende zaken behandeld. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Glenz;
  • de tijdelijk opvolgend bewindvoerder, vertegenwoordigd door de heer
mr. [vertegenwoordiger van de tijdelijk opvolgend bewindvoerder] , bijgestaan door mr. Jacobs;
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Bergmans.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het e-mailbericht van [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] van 30 september 2016 met bijlagen en het e-mailbericht van [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] van 3 oktober 2016 met bijlagen, beide gericht aan Team Toezicht van de rechtbank te Maastricht, waarvan het hof ambtshalve kennis heeft genomen;
  • het proces-verbaal van het verhoor van [appellant] in eerste aanleg op 10 oktober 2016;
  • de brief van de griffier van het Team Toezicht van de rechtbank Limburg d.d. 2 februari 2017, met als bijlagen een drietal klappers met daarin bankafschriften, betrekking hebbende op een groot aantal bewinden van [appellant] ;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 21 maart 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de tijdelijk opvolgend bewindvoerder d.d. 31 maart 2017;
  • de ter zitting door de advocaat van de rechthebbende overgelegde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] is werkzaam als professioneel bewindvoerder. [appellant] en [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] zijn vennoten in de vennootschap onder firma Bewindvoering [Bewindvoering] (hierna [de vennootschap onder firma] ), die is opgericht op 10 februari 2012.
3.2.
Op 30 september 2016 heeft [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] aan een medewerker van de griffie van het Team Toezicht telefonisch meegedeeld dat [appellant] doende is gelden van rekeningen van vermogende rechthebbenden over te boeken naar rekeningen van minder vermogende rechthebbenden, allen onder bewind gesteld bij [appellant] . Het zou gaan om honderden transacties en om tienduizenden euro’s, waarbij het de bedoeling zou zijn geweest om de saldi van rechthebbenden die tekorten hebben aan te vullen teneinde daarmee hun financiële problemen op te lossen. [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] deelde in het telefoongesprek mee dat het hier naar zijn indruk om het topje van een ijsberg zou gaan. [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] heeft aan de kantonrechter schermafdrukken gestuurd van deze transacties tussen de rekeningen van verschillende rechthebbenden (hierna: de carrousel-betalingen).
3.3.
Bij beschikking van 30 september 2016 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [appellant] met onmiddellijke ingang geschorst in alle zaken waarin hij is benoemd tot bewindvoerder en waarin de kantonrechter van de rechtbank Limburg toezicht houdt;
  • bepaald dat [appellant] in verband met de schorsing zal worden gehoord op 3 oktober 2016 om 14.00 uur in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht;
  • [appellant] bevolen de dossiers van de onderbewindgestelden die hij onder zich heeft alsmede alle onderliggende bescheiden en gegevensdragers onmiddellijk ter bewaring af te geven aan de met de executie van deze beschikking belaste gerechtsdeurwaarder;
  • de met de executie belaste gerechtsdeurwaarder aangewezen als bewaarder van de af te geven dossiers, bescheiden en gegevensdragers als hiervoor bedoeld;
  • [appellant] bevolen om inzage te geven in zijn boeken, bescheiden en andere gegevensdragers (kantooradministratie) en daarvan aan de met executie van deze beschikking belaste gerechtsdeurwaarder een afschrift ter beschikking te stellen;
  • overeenkomstig het bepaalde in artikel 64 lid 3 Rv, verlof verleend het exploot uit te brengen op alle dagen en uren;
  • iedere beslissing voor het overige aangehouden.
3.4.
Op 10 oktober 2016 heeft de kantonrechter naar aanleiding hiervan [appellant] gehoord.
Blijkens het proces-verbaal van deze zitting heeft de kantonrechter [appellant] een aantal van deze carrousel-betalingen voorgehouden en hem gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten. Geconfronteerd met de betreffende boekingen, heeft [appellant] verklaard deze niet te kennen en niet te kunnen verklaren. Hij heeft de boekingen niet betwist en hij heeft erkend dat deze onregelmatig waren. Voorts heeft hij te kennen gegeven deze niet zelf te hebben uitgevoerd en ook geen opdracht hiervoor te hebben gegeven. Hij heeft verklaard niet te weten wie deze boekingen heeft uitgevoerd. Hij heeft dit toegelicht door erop te wijzen dat er op zijn kantoor twee bankpassen in omloop zijn die door alle medewerkers worden gebruikt en dat de computers op het kantoor van [de vennootschap onder firma] vrij toegankelijk zijn voor alle medewerkers. [appellant] heeft aan de kantonrechter medegedeeld de betreffende carrousel-betalingen verschrikkelijk te vinden en het zichzelf aan te rekenen dat hij de bewuste boekingen niet zelf heeft geconstateerd en op zijn medewerkers heeft vertrouwd.
De kantonrechter heeft tijdens deze zitting aan [appellant] medegedeeld dat de schorsing zou worden gehandhaafd.
3.5.
Bij beschikking van 12 oktober 2016 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, ten aanzien van de rechthebbende, verkort weergegeven:
  • de schorsing van [appellant] gehandhaafd en een tijdelijk opvolgend bewindvoerder benoemd;
  • de tijdelijk opvolgend bewindvoerder tot deskundige benoemd en een onderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag of door [appellant] is gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend bewindvoerder en de bewaarder gelast de in beslag genomen stukken van deze zaak af te geven aan de tijdelijk opvolgend bewindvoerder;
  • de tijdelijk opvolgend bewindvoerder opgedragen om uiterlijk 6 maanden na de verzenddatum van de beschikking een schriftelijk en ondertekend rapport ter griffie in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie en bepaald dat de kosten van de deskundige voorshands ten laste komen van de Staat der Nederlanden;
  • iedere beslissing voor het overige aangehouden.
3.5.1.
In de bewinden waarin [appellant] als bewindvoerder is geschorst, zijn tot tijdelijk opvolgend bewindvoerder [Bewindvoering B.V.] Bewindvoering B.V. respectievelijk [Bewindvoeringen B.V.] Bewindvoeringen B.V. benoemd.
3.6.
[appellant] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
[appellant] voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
[appellant] betwist niet dat er tussen rechthebbenden met gelden is geschoven, maar hij stelt dit niet zelf te hebben gedaan en er ook geen opdracht voor te hebben gegeven. Hij stelt dat hij de betreffende boekingen niet heeft gezien en hij wijt dit aan de kantoororganisatie van [de vennootschap onder firma] . Hij licht dit toe door erop te wijzen dat er in [de vennootschap onder firma] naast [appellant] drie andere bewindvoerders werkzaam zijn, mevrouw [bewindvoerder 2 van de vennootschap onder firma] , de heer [bewindvoerder 3 van de vennootschap onder firma] en de heer [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] . De heer [medewerker 1 van de vennootschap onder firma] , de heer [medewerker 2 van de vennootschap onder firma] en mevrouw [medewerker 3 van de vennootschap onder firma] vormen de ondersteuning. Er waren twee bankpassen in gebruik, één op naam van [appellant] en één op naam van [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] . Verder was er een ‘acces card’ op naam van mevrouw [bewindvoerder 2 van de vennootschap onder firma] . De bankpassen rouleerden langs alle werknemers en iedereen kon dan ook betalingen doen. De meeste betalingen werden per bank uitgevoerd (SEPA of periodieke betalingen). Betalingen op basis van poststukken werden grotendeels uitgevoerd door het administratief personeel. Rekeningen en dossiers waren voor een ieder van de personeelsleden vrij toegankelijk. Door deze werkwijze is niet vast te stellen wie van de bewindvoerders met de gelden heeft geschoven. [appellant] stelt dit niet zelf te hebben gedaan en hij betwist zich te hebben verrijkt ten koste van rechthebbenden. Hij stelt dat dit ook niet blijkt uit de door de kantonrechter ter zitting van 10 oktober 2016 met hem besproken dossiers. Voorafgaand aan die zitting heeft [appellant] die dossiers ook niet kunnen bestuderen.
[appellant] acht de onderzoeksopdracht aan de tijdelijk opvolgend bewindvoerders onvolledig, omdat die alleen is gericht op de vraag of er geschoven is met gelden en niet door wie en op welke wijze dit is gedaan. [appellant] stelt dat [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] kwade intenties heeft en dat sprake is van een vooropgezet plan van [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] , die de dossiers van [appellant] wenst over te nemen.
De schorsing van [appellant] is een te zwaar middel. Temeer nu [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] melding heeft gemaakt van de verschuivingen en niet de rechthebbenden zelf en nu ook niet gebleken is dat [appellant] zich heeft verrijkt.
De kantonrechter heeft ten onrechte niet besloten om de gehele kantoororganisatie van [de vennootschap onder firma] , althans eveneens de dossiers van [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] , door te lichten. [appellant] heeft dit tijdens de zitting bij de kantonrechter verzocht. De kantonrechter zou bezien of dat tot de mogelijkheden behoorde, maar hieraan is geen overweging gewijd in de bestreden beschikkingen. Gezien de werkwijze op het kantoor en de onderzoeksopdracht, kan niet eenduidig worden vastgesteld dat [appellant] ‘de dader’ is.
3.7.1.
Ter zitting heeft [appellant] , in aanvulling op het voorgaande, het volgende aangevoerd.
Uit de manier waarop [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] de problemen kenbaar heeft gemaakt bij het Team Toezicht en de wijze waarop hij [appellant] hiermee heeft geconfronteerd, kan [appellant] enkel concluderen dat sprake is geweest van een vooropgezet plan.
[appellant] merkt voorts op dat – voor zover hij dit kan overzien – in de gevallen waarin de handtekening van een rechthebbende op een rekening en verantwoording is vervalst, ook zijn eigen handtekening is vervalst. Dit gegeven, alsmede het feit dat – zoals later is gebleken – in een bepaald dossier, na zijn schorsing, door een medewerker van [de vennootschap onder firma] betalingen zijn verricht aan [Zorgverzekeringen] Zorgverzekeringen hoewel de betreffende rechthebbende daar niet was verzekerd en dat een autoverzekering is afgesloten op naam van een werknemer van [de vennootschap onder firma] , ziet [appellant] als bevestiging dat hij niet de hand heeft gehad in de carrousel-betalingen. [appellant] ziet zijn vermoedens ook bevestigd door een e-mailbericht van eind 2015 van [medewerker van Beschermingsbewind] van Beschermingsbewind [Beschermingsbewind] . Met dit bericht gaf deze aan het dossier van een van de rechthebbenden te willen overnemen. Dit e-mailbericht is door de tijdelijk opvolgend bewindvoerder in het geding gebracht. Onder dit bericht staat het logo van [de vennootschap onder firma] , hoewel het hier niet om een bericht van [de vennootschap onder firma] gaat. [appellant] spreekt het vermoeden uit dat dit bericht recent door [de vennootschap onder firma] is opgesteld dan wel gefingeerd, omdat het logo van [de vennootschap onder firma] automatisch wordt toegevoegd aan berichten van [de vennootschap onder firma] .
Hoewel [appellant] in de onderhavige zaken persoonlijk tot bewindvoerder is benoemd en in die zin ook de eindverantwoordelijkheid draagt voor een behoorlijk beheer van deze dossiers, is hij van mening dat hem in dezen niets kan worden verweten. Hij is van mening dat er opzet in het spel is, dat handtekeningen zijn vervalst en dat hij daarvoor geen eindverantwoordelijkheid kan nemen. Hij heeft erop vertrouwd dat het personeel de door hem gegeven opdrachten ook daadwerkelijk uitvoerde. Hij erkent dat hij de werkzaamheden van het personeel, alsmede door het personeel c.q. door de software gegenereerde stukken, zoals de jaarafsluiting en de rekening en verantwoording, onvoldoende heeft gecontroleerd. Hij verkeerde in de veronderstelling dat de betalingen aan [de vennootschap onder firma] ten laste van de rekeningen van de rechthebbenden terecht werden gedaan.
Ten aanzien van het specifieke dossier van deze rechthebbende heeft [appellant] nog aangevoerd dat hij het contact onderhield met de rechthebbende, maar dat mevrouw [medewerker 3 van de vennootschap onder firma] de betalingen verrichtte.
De loonstroken van de rechthebbende konden niet altijd naar het UWV worden verzonden, aangezien die niet altijd aan [appellant] werden verstrekt.
In het verleden ontstonden wel eens problemen doordat de rechthebbende probeerde geld ‘weg te sluizen’ door nieuwe rekeningen te openen en daarop uitkeringen of studiefinanciering te laten storten.
[appellant] gaat nog uitzoeken of zijn handtekening op de rekeningen en verantwoordingen van deze rechthebbende vervalst zijn.
Toen de rechthebbende werd opgenomen heeft [appellant] al zijn spullen opgeslagen. Die spullen zouden er nog moeten zijn. Hij heeft niet – zoals ter zitting van het hof door de rechthebbende is gesteld – opdracht gegeven de spullen te verwijderen.
Met betrekking tot de door de rechthebbende overgelegde kopieën van bankafschriften van de rechthebbende, die door [appellant] aan hem zijn verstrekt, heeft [appellant] gesteld dat mevrouw [medewerker 3 van de vennootschap onder firma] die bankafschriften op zijn verzoek heeft gescand en per email naar hem heeft verstuurd, waarop [appellant] de afschriften naar de rechthebbende heeft doorgestuurd.
3.8.
De tijdelijk opvolgend bewindvoerder voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Het onderzoek door de tijdelijk opvolgend bewindvoerders is nog gaande en de resultaten zullen aan de rechtbank worden gerapporteerd. Wel kan de tijdelijk opvolgend bewindvoerder in deze procedure in hoger beroep enkele voorlopige conclusies melden. Er zijn carrousel-betalingen vastgesteld waardoor gelden van de ene rechthebbende zijn gebruikt om betalingen te doen voor een andere rechthebbende. Ook is geconstateerd dat er zonder duidelijke grondslag bedragen van rechthebbenden zijn overgemaakt naar de zakelijke rekening van [de vennootschap onder firma] en dat in meerdere dossiers bepaalde kosten (bijvoorbeeld intake kosten) meerdere keren in rekening zijn gebracht. Hierdoor is [appellant] als vennoot van [de vennootschap onder firma] zonder grondslag wel degelijk verrijkt ten laste van rechthebbenden. De tijdelijk opvolgend bewindvoerder heeft een uittreksel uit het Handelsregister van 1 december 2016 in het geding gebracht, waaruit blijkt dat op die datum [appellant] nog steeds was ingeschreven als vennoot van [de vennootschap onder firma] . Door de onverplichte carrousel-betalingen tussen de rechthebbenden zijn mogelijk oninbare vorderingen ontstaan, omdat de begunstigde niet tot terugbetaling in staat is.
De exacte schade door de financiële verwikkeling is moeilijk vast te stellen. Daarnaast is het vermoeden ontstaan dat de handtekeningen van rechthebbenden op rekeningen en verantwoordingen door [appellant] zijn vervalst, dan wel door een van zijn kantoorgenoten onder zijn toezicht. Tot slot heeft [appellant] enkele rechthebbenden onheus bejegend en onfatsoenlijk behandeld.
[appellant] handelende onder de naam Bewindvoering [Bewindvoering] is tot bewindvoerder benoemd op grond van artikel 1:435 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vennootschap onder firma bezit geen rechtspersoonlijkheid en kan derhalve geen (rechts)handelingen verrichten. De vennoten verrichten de handelingen zelf en gaan de verbintenis met de rechtbank aan. Hoewel [appellant] de schuld op zijn collega’s en medevennoot afschuift, zijn de vennoten (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schulden die bevoegdelijk door één der vennoten namens de vennootschap onder firma zijn aangegaan (artikel 18 Wetboek van Koophandel). Voor [appellant] geldt voorts de in artikel 1:444 BW neergelegde maatstaf, die inhoudt dat een bewindvoerder aansprakelijk is jegens de rechthebbende, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. [appellant] is eindverantwoordelijk ten aanzien van de bewinden waarover hij de zorg had. Hij is als zodanig verantwoordelijk voor een goede en deugdelijke besteding van de gelden en een zorgvuldige financiële belangenbehartiging en hij dient hiervoor als bewindvoerder verantwoording af te leggen aan de rechthebbende ten overstaan van de kantonrechter. Hierin is [appellant] tekortgeschoten. Hoe de interne taakverdeling binnen het kantoor van [de vennootschap onder firma] was en wie op welke wijze feitelijk met de gelden heeft geschoven, maakt voor de gedupeerden geen verschil. [appellant] had de onregelmatige transacties en de meerdere keren in rekening gebrachte kosten moeten opmerken en hij had het werk van zijn collega’s, zo dat al door hen is gedaan, moeten controleren. [appellant] toont overigens niet aan dat het schuiven met gelden door anderen is geschied. Indien de kantoorstructuur niet behoorlijk is ingericht, is dit reden te meer om de schorsing te handhaven en uiteindelijk [appellant] te ontslaan. Ook gezien het feit dat [appellant] en [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] niet meer op goede voet staan, is het in het belang van de rechthebbenden dat de schorsing gehandhaafd blijft.
De tijdelijk opvolgend bewindvoerder heeft er niets op tegen dat de kantoororganisatie wordt onderzocht, maar dit kan er niet toe leiden dat de schorsing niet gehandhaafd wordt. De tijdelijk opvolgend bewindvoerder acht het in ieder geval niet opportuun dat dit onderzoek in samenwerking met [de vennootschap onder firma] of [appellant] zal plaatsvinden.
Dat de rechthebbenden niet zelf om de schorsing van [appellant] hebben verzocht, betekent niet dat zij het met de beslissing van de kantonrechter niet eens zijn. Zij hadden geen inzicht in hun financiële omstandigheden, omdat zij al ten minste twee jaar geen inzage kregen in hun financiën. Zij hebben wel om informatie, inzage of opheldering verzocht, maar dan kwam er altijd weer wat tussen van de kant van [appellant] .
3.8.1.
Ter zitting heeft de tijdelijk opvolgend bewindvoerder, in aanvulling op het voorgaande, het volgende aangevoerd.
Het is op zichzelf bevreemdend dat [appellant] eerst door [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] met de carrousel-betalingen is geconfronteerd, aangezien [appellant] als bewindvoerder deze betalingen zelf had moeten opmerken. Voorts geeft [appellant] geen andere verklaring voor de aangetroffen onregelmatigheden dan dat hij deze niet heeft verricht en er geen verantwoordelijkheid voor draagt. Van de rechthebbenden hebben de tijdelijk opvolgend bewindvoerders begrepen dat het contact altijd via [appellant] verliep.
Ook indien wordt aangenomen dat niet iedere betaling of handeling kan worden gecontroleerd, zouden onregelmatigheden van deze omvang, ook bij een controle op hoofdlijnen, [appellant] hebben moeten opvallen. Daarbij komt dat de kwaliteitseisen die aan professionele bewindvoerders worden gesteld, verlangen dat een deugdelijke kantooradministratie wordt bijgehouden. De bewindvoerder draagt hier eindverantwoordelijkheid voor.
[appellant] had ook de vervalsing van zijn eigen handtekening moeten opmerken, gelet op de aanzienlijke periode waarin die vervalsingen hebben plaatsgevonden.
Het logo van [de vennootschap onder firma] is onder het e-mailbericht van de heer [medewerker van Beschermingsbewind] terechtgekomen, omdat mr. Jacobs dit via de mail van [de vennootschap onder firma] heeft ontvangen en uit haar e-mailbox heeft geknipt en in een word-bestand heeft geplakt. Hiermee is in ieder geval niet geknoeid.
De tijdelijk opvolgend bewindvoerder heeft 80 dossiers overgenomen. In het kader van het onderzoek zijn 384 carrousel-betalingen gevonden, tot een bedrag van ruim € 48.000,-. Tot een bedrag van ongeveer € 10.000,- zijn schulden van de ene rechthebbende voldaan van de rekening van de andere rechthebbende. Daarnaast zijn voor verschillende rechthebbenden afdrachten aan de boedel in het kader van een wsnp-traject niet verricht en is in dit kader niet (tijdig) aan de informatieverplichting voldaan en zijn onregelmatigheden vastgesteld, zoals hiervoor reeds besproken.
Ten aanzien van dit specifieke dossier heeft de tijdelijk opvolgend bewindvoerder verklaard dat er een terugvordering van het UWV ligt, waarvoor nog naar een oplossing wordt gezocht. Ook met de belastingdienst moet nog iets worden rechtgetrokken.
De handtekening op de jaarafsluiting over 2014 was niet de handtekening van de rechthebbende, zo heeft deze verklaard. In 2015 heeft een groot aantal onverschuldigde betalingen plaatsgevonden ten laste van de bankrekening van de rechthebbende.
3.9.
De rechthebbende heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De rechthebbende heeft een inkomen gehad, bestaande uit loon uit dienstverband, studiefinanciering en een Wajong-uitkering.
De rechthebbende heeft een tweetal kopieën overgelegd van afschriften van zijn bankrekening. De ene kopie is door [appellant] verstrekt nadat de rechthebbende vragen aan hem had gesteld over betalingen die van en naar zijn rekening waren voldaan. De andere kopie is door [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] verstrekt nadat de fraude aan het licht was gekomen. Bij vergelijking van die afschriften kan enkel worden geconstateerd dat met de van [appellant] verkregen kopie is gesjoemeld. Er zijn namen verwijderd.
Toen de rechthebbende klinisch werd opgenomen, zijn zijn spullen opgeslagen in een garagebox. De rechthebbende is aan die spullen gehecht. Over de spullen van de rechthebbende is met [appellant] gecommuniceerd door de sociaal-pedagogisch werker van de rechthebbende. De betreffende e-mailwisseling is door de rechthebbende ter zitting overgelegd. Uit die e-mailwisseling blijkt dat [appellant] op 19 maart 2016 heeft laten weten dat de sleutel van de garagebox op het kantoor van [de vennootschap onder firma] lag en dat de spullen van de rechthebbende konden worden opgehaald. Toen de rechthebbende bij de box kwam, waren al zijn spullen weg. De rechthebbende heeft van mevrouw [medewerker 3 van de vennootschap onder firma] vernomen dat [appellant] opdracht heeft gegeven om de spullen te verwijderen.
Tijdens het bewind zijn er schulden ontstaan bij het zorgkantoor. Die schulden blijven de rechthebbende achtervolgen. De rechthebbende heeft ook een schuld bij de belastingdienst.
[appellant] heeft hem beloofd dat er niemand bij zijn geld zou kunnen komen. Dat is een leugen gebleken.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:431 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen van een meerderjarige indien deze tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De rechter dient dan op de voet van artikel 1:435 BW een bewindvoerder te benoemen. De bewindvoerder is ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW gehouden het vermogen van de rechthebbende doelmatig te beleggen.
Personen die voor drie of meer personen bewindvoerder zijn, dienen ingevolge artikel 1:435 lid 7 BW voor wat betreft hun bedrijfsvoering en scholing, alsmede, voor zover van toepassing, de werving, de scholing en begeleiding van en het toezicht op de personen door wie zij de taken van een bewindvoerder laten uitoefenen, te voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen kwaliteitseisen, alsmede aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1:436 lid 4 BW en artikel 3:15i BW.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:15i BW is de bewindvoerder gehouden op zodanige wijze een administratie te voeren van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn bedrijf of beroep, naar de eisen van zijn bedrijf of beroep, en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
De kwaliteitseisen zijn uitgewerkt in het Besluit van 29 januari 2014, en het Wijzigingsbesluit van 20 mei 2015, houdende regels ter waarborging van de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit). In dit besluit zijn nadere eisen vastgelegd omtrent onder meer de kantoororganisatie, de administratie, de jaarafsluiting en de accountantsverklaring omtrent de door de bewindvoerder gevoerde administratie en zijn kantoororganisatie.
3.10.2.
Het hof stelt vast dat niet de vennootschap onder firma Bewindvoering [Bewindvoering] maar [appellant] tot bewindvoerder is benoemd. Aangezien [appellant] voor meer dan twee rechthebbenden tot bewindvoerder is benoemd, zijn het gestelde in artikel 1:435 lid 7 BW en het Besluit op hem van toepassing. Uit de wettelijke regeling volgt dat het zijn taak was de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbenden waarvoor hij bewindvoerder was behoorlijk waar te nemen. Hij diende hierbij te handelen als een redelijk handelend en redelijk bekwaam bewindvoerder.
3.10.3.
Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat er in een aantal gevallen tussen rechthebbenden voor wie [appellant] bewindvoerder was carrousel-betalingen hebben plaatsgevonden, voor welke betalingen [appellant] aan de kantonrechter tijdens de zitting van 10 oktober 2016 geen verklaring heeft kunnen geven. Ook ter zitting van het hof heeft [appellant] deze boekingen niet kunnen verklaren. Nu niet gesteld of gebleken is dat er enige titel voor deze carrousel-betalingen was, dient het in het kader van dit geding er derhalve voor te worden gehouden dat het hier om onverschuldigde betalingen gaat.
Het hof begrijpt dat aldus door deze carrousel-betalingen vorderingen en schulden tussen rechthebbenden zijn ontstaan, waarbij het onzeker is of de begunstigde rechthebbenden in staat zijn tot terugbetaling van hetgeen zij van andere rechthebbenden hebben ontvangen zonder daartoe gerechtigd te zijn.
3.10.4.
Het hof is van oordeel dat dergelijke onverschuldigde betalingen geen doelmatige belegging van het vermogen van een rechthebbende zijn en dat een bewindvoerder die deze betalingen doet of laat doen, de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbenden niet behoorlijk waarneemt. Het stelsel van bewind is in het leven geroepen om de vermogensrechtelijke positie van de rechthebbenden te beschermen, en het doen van onverschuldigde betalingen ten laste van rechthebbenden valt hier op geen enkele manier mee te rijmen.
3.10.5.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat [appellant] geen behoorlijke vastlegging van deze carrousel-betalingen heeft bijgehouden. [appellant] heeft tegenover de kantonrechter verklaard zich van deze carrousel-betalingen niet bewust te zijn geweest en hij heeft dit in zijn beroepschrift en ter zitting van het hof herhaald. Mitsdien is in het kader van deze procedure voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zijn verplichtingen niet is nagekomen tot het voeren van een behoorlijk financieel beheer en het houden van een administratie waaruit de vermogenstoestand van hem en de rechthebbenden blijkt. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat, hoewel een precies inzicht thans nog ontbreekt, het uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is komen vast te staan dat er sprake is van een aanzienlijk aantal carrousel-betalingen in 2015 en 2016. Het is onaannemelijk dat bij een verantwoord financieel beheer deze boekingen aan [appellant] zouden zijn ontgaan, en het valt [appellant] minst genomen zwaar aan te rekenen dat hij nalatig is geweest zijn administratie op de van hem te verwachten wijze in te richten, bij te houden en te controleren op juistheid.
3.10.6.
[appellant] heeft zich verweerd door te stellen dat deze boekingen niet door hem zijn uitgevoerd, maar door hetzij zijn medefirmant [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] , hetzij door medewerkers op het kantoor van [de vennootschap onder firma] . Hij heeft verder verondersteld dat met name zijn mede-firmant [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] hier met opzet zou hebben gehandeld, omdat hij de bewinden van [appellant] zou willen overnemen. [appellant] heeft deze stellingen niet nader onderbouwd en van bewijs voorzien, anders dan door te stellen dat zijn mede-firmant en de medewerkers van [de vennootschap onder firma] vrijelijk toegang hadden tot de computers en de bankpassen die toegang gaven tot de bankrekeningen van rechthebbenden.
3.10.7.
Het hof stelt vast dat, ook indien zou worden vastgesteld dat de carrousel-betalingen niet door [appellant] zelf zijn uitgevoerd en hij hier ook geen opdracht voor heeft gegeven, zulks [appellant] voor beantwoording van de vraag of de schorsing gerechtvaardigd was niet kan baten, omdat hij als bewindvoerder zelf verantwoordelijk is voor het beheer van het vermogen van de rechthebbenden voor wie hij bewindvoerder is. Als zodanig dient hij voor een verantwoord financieel beheer te zorgen en voor een zodanige kantoororganisatie dat ongeautoriseerde boekingen ten laste van rechthebbenden niet kunnen plaatsvinden en dat eventuele onregelmatige boekingen door een adequate controle op de kortst mogelijke termijn worden geconstateerd en geredresseerd.
[appellant] geeft met zijn stelling dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de carrousel-betalingen nu deze door anderen zijn uitgevoerd blijk van een misvatting van zijn taak als bewindvoerder en van de op hem rustende verplichtingen op grond van de wet en het Besluit. Het hof zal op grond van het hiervoor overwogene de eerste grief van [appellant] afwijzen.
3.10.8.
Het hof begrijpt dat volgens [appellant] de schorsing niet had mogen worden uitgesproken voordat de kantonrechter door middel van een onderzoek zou hebben vastgesteld wie de onregelmatige carrousel-betalingen heeft verricht en er onderzoek was gedaan naar de kantoororganisatie.
Het hof kan [appellant] in dit standpunt niet volgen en neemt hierbij het volgende in aanmerking. De kantonrechter heeft bij de uitvoering van zijn toezichthoudende taak een grote mate van vrijheid. In artikel 1:448 lid 2 BW is bepaald dat de kantonrechter hangende het onderzoek of er gewichtige redenen zijn voor ontslag, de bewindvoerder bij wege van voorlopige voorziening kan schorsen. De wet biedt geen steun aan het standpunt van [appellant] dat de schorsing eerst kan worden uitgesproken nadat de kantonrechter zijn onderzoek heeft voltooid.
Het hof acht van bijzonder belang dat het verweer van [appellant] zich uitsluitend richt op de vraag wie de bewuste betalingen heeft verricht. [appellant] bestrijdt niet dat de onregelmatige betalingen hebben plaatsgevonden.
Het hof zal op grond van het voorgaande de tweede grief van [appellant] ook afwijzen.
3.10.9.
Het hof is van oordeel dat de schorsing van [appellant] reeds in het licht van de geconstateerde carrousel-boekingen en het gebrek aan voldoende toezicht en controle door [appellant] op het beheer van de dossiers een gepaste maatregel is, ongeacht de vraag of de carrousel-boekingen feitelijk door [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] en/of het overige kantoorpersoneel zijn uitgevoerd en of opzet in het spel was. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te bepalen dat [appellant] en de tijdelijk opvolgend bewindvoerders onder regie van deze bewindvoerders de dossiers van [appellant] aan een onderzoek onderwerpen, opdat [appellant] onverwijld kan reageren op de onderzoeksresultaten. Evenmin ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de gehele kantoororganisatie van [de vennootschap onder firma] , waaronder de dossiers van [bewindvoerder 1 van de vennootschap onder firma] , wordt doorgelicht zoals door [appellant] verzocht. Het hof zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
3.10.10.
Het hof overweegt ten overvloede dat uit de verweren van de rechthebbenden en het verhandelde ter zitting ook naar voren is gekomen dat een aantal rechthebbenden geen inzage kreeg in hun bankgegevens en dat er mogelijk sprake is van valse handtekeningen onder rekeningen en verantwoordingen. Ook is door de tijdelijk opvolgend bewindvoerders gesteld dat er mogelijk boekingen zijn waardoor [appellant] wél is verrijkt, bijvoorbeeld door intakekosten dubbel in rekening te brengen.
Het hof begrijpt dat de tijdelijk opvolgend bewindvoerders deze aangelegenheden in hun rapportages aan de kantonrechter aan de orde zullen stellen en het hof ziet gezien het voorgaande geen aanleiding daarop nu verder in te gaan.
Ditzelfde geldt voor hetgeen de tijdelijk opvolgend bewindvoerders en de rechthebbende verder in hun verweerschrift en ter zitting naar voren hebben gebracht.
3.10.11.
Hetgeen door de tijdelijk opvolgend bewindvoerders en de rechthebbende is aangevoerd ten aanzien van door de rechthebbenden vanwege het handelen en nalaten van [appellant] ondervonden schade, leent zich evenmin voor verdere beoordeling in het kader van dit geding.
3.11.
Het hof zal dan ook de beschikkingen van de rechtbank waarvan beroep bekrachtigen onder afwijzing van het meer of anders verzochte.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de door de rechtbank Limburg gegeven beschikkingen van 30 september 2016 en 12 oktober 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.N.M. Antens en M.C. Bijleveld-van der Slikke en is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.