Parketnummer : 20-003547-13
Uitspraak : 30 mei 2017
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 oktober 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-839005-12, 01-820186-12, 01-821139-12 en 01-830003-12, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in PI Flevoland te Lelystad.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte van 4 november 2013 uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van het op de inleidende dagvaardingen met de parketnummers 01-839005-12, 01-820186-12 en 01-830003-12 aan verdachte ten laste gelegde.
Het hoger beroep is derhalve niet gericht tegen de vrijspraak van de op de inleidende dagvaarding met parketnummer 01-821139-12 ten laste gelegde mishandeling van [aangever L.] . Reeds om die reden is ook de vordering tot schadevergoeding van [aangever L.] in appel niet opnieuw aan de orde.
Evenmin is de vordering tot schadevergoeding van [aangever W.] aan de orde. De rechtbank heeft die benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat de vordering betrekking heeft op een feit dat niet aan verdachte is tenlastegelegd en ook niet ad informandum is gevoegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gesteld.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het op de inleidende dagvaardingen met de parketnummers 01-839005-12, 01-820186-12 en 01-830003-12 ten laste gelegde zal veroordelen tot primair een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging en subsidiair, indien het hof niet overgaat tot het opleggen van TBS, een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster D.] in zijn geheel zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat op de in beslag genomen voorwerpen zal worden beslist zoals de rechtbank heeft gedaan.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het op de inleidende dagvaardingen met de parketnummers 01-839005-12 en 01-830003-12 tenlastegelegde en een beroep op noodweer gedaan voor wat betreft het op de inleidende dagvaarding met parketnummer 01-820186-12 tenlastegelegde. De verdediging heeft het hof tevens verzocht om de benadeelde partij [aangeefster D.] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel het toe te wijzen bedrag te matigen. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en betoogd dat geen TBS-maatregel met dwangverpleging aan verdachte kan, dan wel dient te worden opgelegd.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 01-839005-121.
hij op of omstreeks 1 januari 2012 te Turnhout (België) en/of Eindhoven en/of Waalre, in elk geval in België en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster D.] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door toen en daar voornoemde [aangeefster D.] opzettelijk en wederrechtelijk
- ( met kracht) (van achteren) vast te pakken (door beide armen rond het lichaam van die [aangeefster D.] te slaan) en/of
- ( vervolgens) richting een auto te trekken en/of
- ( vervolgens) (met kracht) in een auto te duwen en/of in een auto te doen plaatsnemen en/of - (vervolgens) met die auto weg te rijden en/of
- ( terwijl/vervolgens) de ogen en/of de mond af te plakken met tape en/of
- te bedreigen door (in het Engels) te zeggen (toen die [aangeefster D.] schreeuwde) dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en/of
- ( vervolgens) een klap in het gezicht te geven (toen die [aangeefster D.] de deur van de auto open deed in een poging om te vluchten) en/of
(vervolgens en/of nadat de auto in Eindhoven, althans Nederland, was aangekomen)
- uit de auto te sleuren en/of te trekken en/of
- een hand voor/tegen de mond te houden en/of in het gezicht te slaan en/of
- te bedreigen door een of meerdere malen te zeggen (toen die [aangeefster D.] schreeuwde) dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en/of
- ( vervolgens) te dwingen een voor haar onbekende ruimte binnen te gaan en/of/althans in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en/of
- ( vervolgens) te dwingen om op haar knieën te gaan zitten en/of
- ( vervolgens) (met een touw) de handen achter het lichaam te binden;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2012 te Eindhoven en/of Waalre en/of Turnhout (België), in elk geval in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld en/of (een) (andere) feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) (andere) feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster D.] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) meermalen, in elk geval éénmaal,
- zijn/hun vinger(s) in de vagina van die [aangeefster D.] geduwd en/of gebracht en/of
- die [aangeefster D.] gedwongen hem/hen te pijpen en/of af te trekken en/of
- zijn/hun penis(sen) (met kracht) in de vagina en/of anus van die [aangeefster D.] geduwd en/of (in)gebracht en/of (vervolgens) (heen en weer) bewogen
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- die [aangeefster D.] tegen haar wil naar een voor haar onbekende omgeving heeft/hebben gebracht en/of
- die [aangeefster D.] heeft/hebben gedwongen in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en/of
- de handen van die [aangeefster D.] achter het lichaam heeft/hebben gebonden en/of
- de ogen van die [aangeefster D.] heeft/hebben bedekt en/of afgeplakt en/of
- de kleding van die [aangeefster D.] kapot heeft/hebben getrokken en/of
- tegen die [aangeefster D.] heeft/hebben gezegd dat als ze niet zou luisteren ze vermoord zou gaan worden;
Parketnummer 01-820186-12
hij op of omstreeks 20 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever P.] ), (met kracht) (met de vuist) op/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Parketnummer 01-830003-121.
hij op of omstreeks 16 november 2011 te Eindhoven een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie I onder 7° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk KWC, model Sig Sauer SP2022), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (Sig Sauer), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 05 december 2011 te Eindhoven [aangeefster B.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn hals gemaakt en/of
- ( daarbij) opzettelijk voornoemde [aangeefster B.] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik weet waar je werkt" en/of "Jij bent de mijne" en/of "Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 05 december 2011 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (naast de voordeur), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster B.] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
In voornoemde tenlastelegging
met parketnummer 01-830003-12 onder 1.was niet opgenomen het artikellid waartoe het wapen van categorie I onder 7 behoort, tevens was niet opgenomen dat dit artikel is vermeld in de Wet Wapens en Munitie. Het hof leest de tenlastelegging verbeterd in die zin dat het wapen valt onder categorie I onder 7 van artikel 2 lid 1 van de Wet wapens en munitie. De verdachte is door deze verbeterde lezing evenmin in zijn belang geschaad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het op de inleidende dagvaarding met parketnummer 01-839005-12 onder 1 en 2, het op de inleidende dagvaarding met parketnummer 01-820186-12 en het op de inleidende dagvaarding met parketnummer 01-830003-12 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Parketnummer 01-839005-121.
hij op 1 januari 2012 te Turnhout (België) en Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [aangeefster D.] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door toen en daar voornoemde [aangeefster D.] opzettelijk en wederrechtelijk
- van achteren vast te pakken door beide armen rond het lichaam van die [aangeefster D.] te slaan en
- vervolgens richting een auto te trekken en
- vervolgens met kracht in een auto te duwen en
- vervolgens met die auto weg te rijden en
- terwijl/vervolgens de ogen en de mond af te plakken met tape en
- te bedreigen door in het Engels te zeggen (toen die [aangeefster D.] schreeuwde) dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en
- vervolgens een klap in het gezicht te geven toen die [aangeefster D.] de deur van de auto open deed in een poging om te vluchten en
vervolgens nadat de auto in Eindhoven was aangekomen
- uit de auto te sleuren en
- een hand voor/tegen de mond te houden en in het gezicht te slaan en
- te bedreigen door meerdere malen te zeggen toen die [aangeefster D.] schreeuwde dat ze moest zwijgen omdat ze er anders aan zou gaan en
- vervolgens te dwingen een voor haar onbekende ruimte binnen te gaan, althans in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en
- vervolgens te dwingen om op haar knieën te gaan zitten en
- vervolgens met een touw de handen achter het lichaam te binden;
2.
hij op 1 januari 2012 te Eindhoven en in België tezamen en in vereniging met een ander door geweld, andere feitelijkheden en bedreiging met geweld [aangeefster D.] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, of zijn mededader zijn vinger(s) in de vagina van die [aangeefster D.] gebracht en hebben hij, verdachte, en zijn mededader die [aangeefster D.] gedwongen hen te pijpen en af te trekken en meermalen hun penis in de vagina of anus van die [aangeefster D.] gebracht en heen en weer bewogen
en bestaande dat geweld, die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader
- die [aangeefster D.] tegen haar wil naar een voor haar onbekende omgeving hebben gebracht en
- die [aangeefster D.] hebben gedwongen in een voor haar onbekende ruimte te verblijven en
- de handen van die [aangeefster D.] achter het lichaam hebben gebonden en
- de ogen van die [aangeefster D.] hebben afgeplakt en
- de kleding van die [aangeefster D.] kapot hebben getrokken en
- tegen die [aangeefster D.] hebben gezegd dat als ze niet zou luisteren ze vermoord zou gaan worden;
Parketnummer 01-820186-12
hij op 20 februari 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [aangever P.] , met de vuist tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Parketnummer 01-830003-121.
hij op 16 november 2011 te Eindhoven een wapen als bedoeld in artikel 2 lid van categorie I onder 7° van de Wet Wapens en Munitie, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk KWC, model Sig Sauer SP2022), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (Sig Sauer), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 05 december 2011 te Eindhoven [aangeefster B.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte
- opzettelijk dreigend met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn hals gemaakt en
- daarbij opzettelijk voornoemde [aangeefster B.] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je af.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op 05 december 2011 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een ruit naast de voordeur, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsmiddelen ter zake van de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer
01-839005-12
1. [aangeefster D.] heeft bij de Belgische politie op 2 januari 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 208-214):
Op 31 december 2011 was ik ‘s avonds met mijn vriend [vriend van aangeefster] in Turnhout. Na middernacht zijn wij samen naar huis vertrokken. Ik was te voet en [vriend van aangeefster] met de fiets. Hij is mij voorbij gefietst en ik ging verder te voet. Ik ben naar de spooroverweg gestapt aan de Steenweg. Aldaar ben ik de Patriottenstraat ingestapt. In de Patriottenstraat zag ik dat het al heel laat was, het was toen tussen 04.00 uur en 04.30 uur.
Ik zag een man lopen, blank, ik vermoed 28 à 29 jaar, kort haar. Het is voor mij dan allemaal rap gegaan. Op dat ogenblik komt er een wagen aangereden. De man (
het hof begrijpt: die zij zag lopen) heeft mij langs achter vastgenomen. Hij heeft beide armen rond mijn lichaam geslagen en mij zo richting auto getrokken. De man heef mij achteraan (
het hof begrijpt in het Nederlands: achterin) in de wagen geduwd. Hij heeft mij verder in de wagen geduwd zodat hij naast mij kon komen zitten en ik achter de chauffeur zat. Ik ben beginnen krijsen. De man heeft mij toen in de Engelse taal gezegd dat ik moest stoppen. Toen de man mij in de wagen sleurde, had hij zijn rechterhand op mijn mond. Mijn ogen werden afgeplakt met tape. Omdat ik toen bleef krijsen heeft de man mij tegen zijn buik aangetrokken en heeft hij tape op mijn mond geplakt. De man zei in de Engelse taal dat ik moest zwijgen ‘Shut up’. De man heeft mij toen voor het eerst in het Engels gezegd dat ik moest zwijgen anders zou ik eraan gaan. Dit heeft hij later nog meermaals herhaald tegen mij. Ik heb afwisselend recht gezeten in de wagen en gelegen in de wagen in functie van wat de man met mij van plan was.
De man is handtastelijk geweest naar mij toe. De man heeft mij vaginaal gevingerd, één of meerdere vingers. Ik heb eenmaal geprobeerd om de deur van de wagen open te doen wat ook gelukt is. Ik kreeg een slag in mijn gezicht omdat ik probeerde te vluchten.
Op een gegeven ogenblik is de tape op mijn ogen weggetrokken. Ik zag dat ik op een autostrade (
het hof begrijpt in het Nederlands: autosnelweg) zat. Ik vermoed dat we ongeveer 20 à 30 minuten hebben gereden. Voordat we de autostrade afgereden zijn, hebben ze opnieuw tape gekleefd op mijn ogen. We hebben het grootste deel op de autostrade gereden. Na het verlaten van de autostrade hebben we niet ver meer gereden.
Beide mannen lieten verstaan dat ze seks wilden, zowel verbaal als fysiek.
De wagen stopte op een bepaald moment. Ik ben vervolgens mee gesleurd. Ik ben enkele meters moeten gaan. Ik heb een hand voor mijn mond gehad. Ik zag mogelijkheid om enkele keren te krijsen. Hierbij kreeg ik een slag in mijn gezicht of spuwden ze op mij. Ze zeiden constant dat ik moest zwijgen omdat ze me anders zouden kapot maken.
Ik moest op mijn knieën gaan zitten. Ik voelde een muur. Mijn handen werden op mijn rug gebonden met een touw. Op dat ogenblik heeft één van de twee mijn kleedje (
het hof begrijpt in het Nederlands: jurk) stuk getrokken. Ik vermoed dat bij die muur een matras lag. Ik weet niet of ik op dat moment binnen of buiten een woning was.
Ik heb eerst de chauffeur moeten pijpen en hem met mijn handen bevredigen. Hij gebruikte geen condoom. Hij is niet klaargekomen tijdens het pijpen. Vervolgens heeft hij mij een tweetal of drie keer verkracht. Dit gedurende enkele minuten. Hierbij lag ik op een matras. De man is mij blijven verkrachten tot hij zou klaar komen.
De andere man, die naast mij in de wagen zat, heeft mij op dezelfde matras een aantal keren verkracht. Voordien heb ik hem ook moeten pijpen en bevredigen met de handen. De tweede man is verschillende keren klaar gekomen, dit volgens zijn zeggen. De verkrachtingen zijn zowel vaginaal als anaal gebeurd. Ik moest afwisselend de man pijpen of bevredigen of ik werd door hem vaginaal en anaal verkracht. Op het einde van de laatste verkrachting moest ik op mijn knieën voor hem gaan zitten. De man heeft zijn condoom uitgedaan en is klaargekomen op mijn buik.
Ik had steeds tape voor mijn ogen. Bij de verkrachtingen droeg ik mijn kleedje niet meer, noch bh en slip. Mijn broekkousen (
het hof begrijpt in het Nederlands: panty) waren al uitgedaan.
Vervolgens werd ik naar de badkamer op de eerste verdieping gebracht. De trap naar boven maakte een draaiende beweging, maar niet constant. Ik werd geblinddoekt onder de douche gezet. Een van de mannen heeft me gewassen. Ik ben volledig gewassen met een washandje en zeep, ook vaginaal en anaal. Mijn haren zijn ook gewassen. Ik voelde op dat moment een substantie. Na het douchen hebben ze mij begeleid naar een slaapkamer toe. Ik moest gaan liggen en mijn benen opendoen. Vervolgens heeft één van de twee mijn vagina opengedaan en iets ingespoten. Vervolgens moest ik terug in de douche. Daar hebben ze met water in mijn vagina gespoten.
Ik heb mijn broekkousen moeten aandoen. Mijn slip mocht ik niet terug aandoen. Mijn kleedje werd aangedaan. Toen ik nog boven was, hebben ze 2 ronde pleisters op mijn ogen gedaan. Vervolgens zijn we naar beneden gegaan. Beneden moest ik een vest aan doen met een kap (
het hof begrijpt in het Nederlands: capuchon). Een van hen droeg mij op zijn armen naar buiten toe. Ik werd achteraan in de wagen gelegd. Ze zijn beiden vooraan in (
het hof begrijpt in het Nederland: voorin) de wagen gestapt.
We zijn dan vertrokken met de wagen. De rit heeft hoogstens een kwartier geduurd. De wagen is gestopt. Ik moest uit de wagen stappen en werd hierbij geholpen door één van de twee. We zijn enkele meters van de wagen weggegaan. Ik moest vervolgens op mijn knieën gaan zitten. Ze zouden de pleisters weg doen. Ik mocht niet naar hen kijken of ze zouden mij ter plekke vermoorden. Ze hebben de pleisters afgedaan. Ik moest 20 seconden blijven zitten. De man heeft het op een lopen gezet waaruit ik kon besluiten dat de wagen verder gereden is.
Ik heb 30 à 40 seconden gewacht vooraleer ik recht stond en omgekeken heb. Ik stond op een modderpad met aan de ene zijde een veld. Ik stond niet ver van een woning. Ik heb aangebeld. De bewoners hebben de politie gebeld. Ik ben afgedreigd geweest door de verdachten dat zij mij en mijn familie zouden vermoorden als ik de politie zou verwittigen. De politie is ter plaatse gekomen en hebben mij meegenomen naar het bureel (
het hof begrijpt in het Nederlands: bureau). Daar werd ik medisch onderzocht en is mijn kledij in beslag genomen.
Het voertuig waarin ik zat was een oudere auto. Volgens mij was het plafond van deze wagen hoger.
De chauffeur droeg een zwarte muts en later meen ik gezien te hebben dat hij kaal was. Hij was volgens mij achteraan in de 20 jaar oud.
Ik ben gekwetst (
het hof begrijpt in het Nederland: gewond) geraakt door de feiten ter hoogte van mijn nek, beide onderarmen en rechterknie. Ik heb ook kwetsuren aan mijn rechterkaak. Ik heb ook pijn aan mijn anus en mijn vagina. Ik heb ook last van pijn in mijn nek, kaken en bovenlichaam.
Ik heb omstreeks 04.15 uur ge-sms’t met mijn vriendin, waarop zij ook geantwoord heeft.
2. [aangeefster D.] heeft bij de Belgische politie op 17 januari 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 220-221):
Ik ben de mensen gaan bedanken die mij hebben opgevangen nadat ik door de daders ben afgezet in Waalre. Wij hebben de afrit Waalre-Tongelre genomen en zijn de Eindhovenseweg opgereden. Dit is de weg na de feiten op weg naar de plaats waar ik door hen ben afgezet.
Ik herinner mij dat ik bij en na het douchen ben ingesmeerd met een product dat brandend aanvoelde. Ik rook ontsmettingsmiddel.
3. [aangeefster D.] heeft bij de Belgische politie op 8 februari 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 237-246):
Het is ook gebeurd dat een van de twee mij aan het verkrachten was en de andere met zijn arm op mijn mond lag. Hierdoor kreeg ik ademnood.
Ze zeiden dat ze nog een ding zouden doen dat pijn zou doen. Ze hebben iets ontsmettingsachtig dat brandde in mijn vagina gespoten. Ik ben bij het inspuiten van het product aan het huilen geweest. Ik heb hen ook gezegd dat het product pijn deed. Na het inspuiten van het product werd er water anaal gespoten.
De man betastte mij in de auto (
het hof begrijpt: tijdens de autorit van België naar Nederland) onder mijn broekkousen en mijn borsten onder mijn kleed en mijn bh. De bh die ik droeg heb ik mee afgegeven aan de Nederlandse collega’s.
Mijn bh werd uitgedaan door één van de daders. Mijn bh werd terug aangedaan door één van hen. De broekkousen werden uitgedaan door één van hen.
Eén van de daders heeft zich zeker volledig uitgekleed. Bij de verkrachtingen hadden de daders geen kledij meer aan.
Beiden kwamen zeer gewelddadig over naar de verkrachtingen toe. Ik had de indruk dat beiden goed op elkaar ingespeeld waren en elkaar vertrouwden. Ik had de indruk dat het goed was voorbereid.
4. [gewezen medeverdachte] heeft op 8 mei 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 114-130):
Ik weet dat ze het hebben gedaan. Ik ben bedreigd en ik zou mij moeten beroepen op mijn zwijgrecht als ik bij de politie zou komen. Dat heeft [voornaam verdachte] zo tegen mij gezegd.
“Ze” zijn [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] . [voornaam medeverdachte] is de neef van [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] is een grote jongen. Hij heeft kort haar.
Ik ben met [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] omgegaan vanaf oktober/november 2011. De tweede week van november heeft [voornaam medeverdachte] mij gebeld. We zijn toen naar Eindhoven gereden naar zijn vader. We zijn daar naar binnen gegaan en ik heb die vader ontmoet. We zijn op pad gegaan. Ik ben uitgekomen bij wat later bleek het huis van de vriendin van [voornaam verdachte] , genaamd [voornaam vriendin verdachte] , op de [adres vriendin verdachte] of zoiets. Iets met [adres vriendin verdachte] . Het huis ligt vlakbij het huis van de vader van [voornaam medeverdachte] op 300 à 400 meter afstand.
Ik herken [voornaam verdachte] op de getoonde foto. Mij wordt medegedeeld dat [voornaam verdachte] (
het hof begrijpt: [voornaam verdachte] / [voornaam verdachte]) [voornaam verdachte] betreft. Het is akkoord dat we hem [voornaam verdachte] noemen.
Op 31 december 2011 omstreeks 23.30 uur waren [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] thuis bij mij. [voornaam verdachte] kwam toen met het idee om [voornaam getuige 1] (
het hof begrijpt: [getuige 1]) te gaan rippen. Ik ben toen naar [voornaam getuige 1] gegaan met de auto. Ik mocht mijn eigen naam niet gebruiken en [voornaam verdachte] zei dat ik [bijnaam] was. Toen ik terugkwam bij het huis waar [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] waren, was het ongeveer 02.00 uur. We zijn daar nog een kwartier gebleven ongeveer en toen zijn we naar het huis van [voornaam getuige 1] gereden. [voornaam medeverdachte] , [voornaam verdachte] en ik. Er waren nog veel mensen bij [voornaam getuige 1] binnen. [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] vroegen of ik zin had feest te gaan vieren. Ik zei dat ik dat niet wilde. Ze zeiden dat ze me wel thuis zouden brengen. Ze brachten mij naar het huis van de vader van [voornaam medeverdachte] . Ik ben daar gebleven en [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] gingen weg. Ze zeiden dat ze “feest gingen vieren”.
Daarmee bedoelen ze stappen, vechten en hoeren. Ik heb op de bank gelegen bij de vader van [voornaam medeverdachte] en ik baalde ervan dat ik niet thuis was afgezet. [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] zijn weggegaan met een VW Station, een oude auto. [voornaam verdachte] heeft deze auto gekocht. Deze is op mijn naam gezet. Deze auto hadden we net voor kerst gekocht.
’s Morgens was de vader van [voornaam medeverdachte] beneden. [voornaam medeverdachte] kwam binnen. Hij was erg druk en zei: “wilde nacht… je wil het niet weten”. [voornaam medeverdachte] zei dat de sleutels van de auto bij [voornaam verdachte] waren. Bij de vriendin van [voornaam verdachte] , [voornaam vriendin verdachte] . [voornaam medeverdachte] was erg opgefokt met wilde handgebaren en zei dat hij een wilde nacht had gehad. Ik had sterk het vermoeden dat hij iets had gebruikt. Hij was hyper. [voornaam medeverdachte] had heel kort haar, met inhammen.
Ik ben naar [voornaam vriendin verdachte] gelopen in de [adres vriendin verdachte] . Ik klopte aan en [voornaam verdachte] deed toen open. [voornaam verdachte] was flink onder invloed. Ik zag dat hij wankelde op zijn benen. Ik zag dat hij naar de tafel liep en weer een pil slikte. [voornaam verdachte] was erg onder invloed. Zijn ogen waren als het ware gewoon dood. Hij was geheel naakt toen hij de deur opende. Ik ben mee naar binnen gegaan. Ik vroeg de autosleutel. Hij gaf mij de autosleutel. Ik heb de sleutel aangepakt en toen ben ik buiten de auto gaan zoeken.
[voornaam vriendin verdachte] woonde daar niet meer en de deur aan de achterzijde was geforceerd. [voornaam verdachte] had geen sleutel van de woning. [voornaam vriendin verdachte] was gevlucht.
Ik kom bij de auto en ik zag dat de auto vies was. Alsof ermee gecrost was over een modderterrein. Ik heb onder de auto gekeken. Ik zag graspollen. Het was een station auto. Ik ben naar huis gereden.
Ik ben die dag of een dag later gebeld door [voornaam verdachte] . Hij zei mij dat ik de auto moest komen terugbrengen. De volgende dag heb ik dat gedaan. [voornaam verdachte] is bij mij ingestapt in de VW en toen zijn we de auto gaan wassen. Hij zei dat hij wilde dat ik bij hem, dus bij [voornaam vriendin verdachte] thuis, zou poetsen.
Ik ben met hem meegegaan naar de woning en heb daar gepoetst. Ik heb de badkamer uitgedaan en het toilet schoongemaakt. [voornaam verdachte] had een paar vuilniszakken gepakt en daarin kleding gedaan. Die vuilniszakken heeft hij in een openbare container gegooid.
Toen we in de auto stapten, zat ik achter het stuur. [voornaam verdachte] zei toen: “Er heeft daarachter er een ingelegen…. een Belg.” Ik weet het merk van de auto niet zeker. Het was in ieder geval een station, donkerblauw. Vervolgens zijn we naar de autohandelaar gereden. De auto is toen ingeruild.
Op de zolderverdieping van de woning van [voornaam vriendin verdachte] moest ik het filter van de wasmachine schoonmaken. Dat zei [voornaam verdachte] . Ik ben naar de badkamer gegaan. Ik spoelde het filter af onder de kraan van de wastafel.
Dat ik daar heb schoongemaakt in de woning was 2 of 3 januari 2012.
Ik had een klantentelefoon (
het hof begrijpt: in verband met drugshandel). Dit was de werktelefoon. Dat was een vast nummer waarop klanten ons konden bereiken. Ik kreeg dat toestel van [voornaam verdachte] .
De volgende dag of een dag later zag ik [voornaam verdachte] en ik zag dat [voornaam medeverdachte] in de auto zat. [voornaam getuige 2] (
het hof begrijpt: [getuige 2]) heeft de deur opengemaakt. [voornaam verdachte] zei dat ik naar buiten moest komen. Ik ben toen naar buiten gegaan. [voornaam verdachte] zei: “Wat heb jij allemaal tegen [voornaam getuige 1] gezegd?” [voornaam verdachte] zei: “dat van die meid van nieuwjaar”. Ik zei dat ik alleen tegen [voornaam getuige 1] had gezegd dat zij met nieuwjaar iets geflikt hadden en dat er een Belg achterin de auto had gelegen.
[voornaam verdachte] zei dat ik een stomme lul was dat [voornaam getuige 1] nou iets tegen hem had en dat ze nu druk op hem kon uitoefenen.
5. [gewezen medeverdachte] heeft op 9 mei 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 139-144):
Ik heb gisteren een beschrijving gegeven van een Volkswagen station. Ik weet nu 100% zeker dat het geen Volkswagen was. Waar ik in mijn vorige verklaring heb gesproken over Volkswagen moet dit zijn Ford Escort.
Die avond van 31 december ben ik niet mee gaan stappen. Ik ben achtergebleven bij de vader van [voornaam medeverdachte] . Ik was omstreeks 02.30 uur bij de [voornaam medeverdachte] vader. [voornaam medeverdachte] is binnen geweest.
[voornaam verdachte] heeft mij gezegd dat ik mee moest helpen sporen te wissen. Hij zei DNA-sporen. We hebben eerst de auto gepoetst. De Ford Escort. Omdat [voornaam verdachte] zei dat ze iets met de auto gedaan hadden. Ik heb de auto opgeruimd. Samen met [voornaam verdachte] . [voornaam verdachte] heeft deodorant gespoten. Hij hield er een vlam bij. Hij zei dat hij daarmee haren wegschroeide. Ik heb het toen overgenomen op zijn verzoek.
Toen zijn we naar het huis gereden. [voornaam verdachte] zei dat ik het huis moest opruimen om sporen te wissen. We hebben een fles chloor gekocht en 2 flessen deodorant en toen zijn we naar de woning gereden aan de [adres vriendin verdachte] , daar waar [voornaam vriendin verdachte] had gewoond.
Ik heb een fles chloor in de wasmachine gegooid en met de deodorant heeft [voornaam verdachte] de vloerbedekking behandeld. Hij deed dat weer met vuur. De vloerbedekking op de slaapkamer.
Ik ben naar de schuur gegaan. [voornaam verdachte] zei dat er een matras stond. Ik heb deodorant gespoten op de matras en er een vuur voorgehouden met een aansteker. Met de steekvlam ben ik over de matras gegaan. Dit om haren te vernietigen. Dit had ik gezien en zo moest dat van [voornaam verdachte] .
Bij het weggooien van de spullen heb ik een gebreid vest gezien met capuchon.
Ik heb [voornaam getuige 1] verteld over het wegmaken van sporen. Ik heb [voornaam getuige 1] verteld dat [voornaam verdachte] had gezegd dat er een Belg had achterin gelegen. Ik heb het ook tegen [voornaam getuige 2] verteld.
6. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 28 november 2012 – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 137):
Wij hebben onderzocht of [gewezen medeverdachte] de woning kon aanwijzen waar hij in de ochtend van 1 januari 2012 naartoe is gelopen. [gewezen medeverdachte] sprak in zijn verklaring over het feit dat hij naar een woning is gelopen in de [adres vriendin verdachte] .
Op het moment dat wij met de auto de [adres vriendin verdachte] in reden gaf [gewezen medeverdachte] direct aan dat hij een woning herkende. Het adres van deze woning bleek te zijn [adres vriendin verdachte] . Vervolgens heeft hij aangegeven waar de Ford Escort stond.
7. Verbalisant [verbalisant 3] heeft – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 15-16, 403 en 413):
Uit navraag bij de RDW bleek dat [gewezen medeverdachte] op 31 december (
het hof begrijpt) 2011 een personenauto op naam had staan, te weten een Ford Escort stationcar gekentekend [kenteken] . Het kenteken werd op 4 januari 2012 overgeschreven.
Uit BHV bleek dat deze Ford Escort op 23 januari 2012 in brand was gestoken te Eindhoven.
8. [vriendin verdachte] heeft op 12 januari 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 576-578):
De laatste keer dat ik contact had met mijn ex-vriend [verdachte] was via sms op 27 november 2011. Ik ben de 26ste naar mijn zus gegaan. Ik was bang dat hij aan de deur zou komen. Ik wilde toen weg. Ik zat op de [adres vriendin verdachte] te Eindhoven. Ik ben naar mijn zus gegaan.
Ik ben nu in een blijf-van-mijn-lijf huis.
Ergens de week vóór 27 november 2011 kwam [voornaam verdachte] naar mijn woning aan de [adres vriendin verdachte] te Eindhoven.
9. Getuige [getuige 4] heeft op 1 juni 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 390-391):
Ik woon aan de [adres getuige 4] te Eindhoven. Op oudjaarsavond hoorde ik tussen 19.00 en 20.00 uur veel gerommel. Het geluid kwam vanuit de woning van de buren van [huisnummer buren] .
Er is in oktober (
het hof begrijpt: 2011) een vrouw komen wonen. Er kwamen vaak één of twee mannen op bezoek bij mijn buurvrouw. Half november waren ineens alle gordijnen dicht en zagen we niemand meer. Wel kwamen nog steeds af en toe één of twee mannen naar de woning.
Mijn buurvrouw zag ik niet meer. De gordijnen zijn zeker tot half februari dicht geweest.
10. [getuige 2] heeft op 9 mei 2012 – zakelijk weergegeven – verklaard (p. 395):
Ik ken [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] . Ik ben doodsbang voor ze. Toen [gewezen medeverdachte] en ik rond 9 januari (
het hof begrijpt: 2012) bij elkaar waren, stonden [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] ineens bij mij voor de deur. [voornaam medeverdachte] had een pruik op en een grote zwarte bril. [gewezen medeverdachte] is toen gaan praten met deze jongens. [gewezen medeverdachte] is daarna terug naar binnen gekomen.
[gewezen medeverdachte] vertelde mij dat hij heel erg bang was om tegen mij te zeggen wat [voornaam medeverdachte] en [voornaam verdachte] hadden gedaan met nieuwjaar. [gewezen medeverdachte] vertelde dat [voornaam verdachte] en [voornaam medeverdachte] hadden gezegd tegen hem dat zij een meisje hadden verkracht met nieuwjaar.
11. [getuige 1] heeft op 15 april 2013 bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – verklaard:
Ik ben de vriendin van [verdachte] geweest.
Ik ken [gewezen medeverdachte] onder de naam [bijnaam] . Hij heeft mij het een en ander verteld. De laatste keer dat ik [gewezen medeverdachte] heb gezien is denk ik de tweede week van januari 2012 geweest. [medeverdachte] ken ik. Hij is de neef van [verdachte] .
[gewezen medeverdachte] heeft mij in vertrouwen verteld over Oudjaarsnacht. Kennelijk wilden [voornaam verdachte] en [gewezen medeverdachte] die nacht bij mij inbreken, [gewezen medeverdachte] kennelijk onder druk van [voornaam verdachte] . Op Oudjaarsnacht kwam [gewezen medeverdachte] huilend binnen gerend bij mij, omdat hij bang was.
Over de nacht van 31 december 2011 op 1 januari 2012 weet ik wat ik van [gewezen medeverdachte] heb gehoord. Hij zei dat hij nog nooit zo’n klote Nieuwjaarsnacht had gehad en dat hij tot ’s morgens bij de vader van [voornaam medeverdachte] had gezeten. Hij zei dat [voornaam medeverdachte] binnengelopen kwam en dat [voornaam medeverdachte] gezegd had dat ‘die lange gek is’.
Ook zei hij dat hij de auto opgehaald had en dat hij met [voornaam verdachte] naar de [adres vriendin verdachte] was gegaan. Hij zei dat hij de auto helemaal schoongemaakt had. Dat had hij gedaan door spray en vuur erbij te houden. Ook zei hij dat hij later in de woning aan de [adres vriendin verdachte] matrassen had schoongemaakt.
[verdachte] had op Oudjaarsnacht gebruikt en ze zijn toen naar België gegaan. Later heeft [voornaam verdachte] dat ook tegen mij verteld. In januari heeft hij daar met mij nog over gesproken. Ik heb tegen [voornaam verdachte] gezegd dat ik wist wat hij met Nieuwjaar had gedaan. Hij was boos. Hij heeft [gewezen medeverdachte] opgebeld. Hij heeft tegen mij gezegd dat de auto in de fik moest. Dat werd besproken in mijn huis. De volgende dag was de auto ook uitgebrand.
U, officier van justitie, houdt mij voor dat ik heb verklaard dat [gewezen medeverdachte] heeft gezegd dat [voornaam medeverdachte] zei dat ‘die lange gek is’ en vraagt mij wie wordt bedoeld met ‘die lange’. Daarmee wordt [voornaam verdachte] bedoeld. U, officier van justitie, houdt mij voor dat [gewezen medeverdachte] heeft verklaard dat hij tegen mij heeft gezegd dat zij iets met Nieuwjaar hadden geflikt en dat er een Belg in de auto had gelegen, en vraagt aan mij of het juist is dat [gewezen medeverdachte] dat tegen mij heeft gezegd. Dat klopt. Dat heeft hij gezegd op de dag dat hij de auto moest schoonmaken. Dat is in de eerste week van 2012 geweest. Daarna heb ik hem nooit meer gezien.
[voornaam verdachte] was op zoek naar [gewezen medeverdachte] om hem het zwijgen op te leggen. [voornaam verdachte] zei dingen die ik nog niet wist. Hij zei iets over chocomel. Hij zei dingen zoals ‘iets in de mond duwen’. Hij heeft daarbij zichzelf tegenover mij verraden.
[gewezen medeverdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij de hele nacht met Nieuwjaar bij de vader van [voornaam medeverdachte] op de bank heeft gezeten. Ik weet zeker dat ik het van [voornaam verdachte] heb gehoord dat die auto in de fik was gegaan.
12. De Belgische verbalisant [verbalisant 4] heeft – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 314-315 en 320-321):
Onze diensten ontvangen van de Nederlandse politiediensten een lijst met Nederlandse kentekens van voertuigen die werden gespot op de Nederlandse nummerplaatlezers/toezichtcamera’s op de vermoedelijke reisweg die de daders namen.
Als interessant werden weerhouden: kentekens die op de Nederlandse camera’s werden gedetecteerd op 01/01/2012 en die ook werden gedetecteerd op het Belgische netwerk in de periode van 31/12/2011 00.00 uur en 01/01/2012 23.59 uur.
Kenteken [kenteken] komt 2x voor op het Belgisch netwerk namelijk:
- 2012-01-01 04:23:29 Oud-Turnhout, Nieuwe Staatsbaan;
- 2012-01-01 04:34:05 Oud-Turnhout, Steenweg.
13. De Belgische verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 333-336):
Verder onderzoek naar resultaten van Nederlands kenteken [kenteken] op Belgische en Nederlandse nummerplaatlezers. Identificatie houder Nederlands kenteken [kenteken] [gewezen medeverdachte] .
De Nederlandse nummerplaat [kenteken] wordt 2 maal geregistreerd op een Nederlandse nummerplaatlezer op 01/01/2012 namelijk:
- 08:53:13 uur en 08:53:38 uur.
Nazicht via internet leert ons dat beide nummerplaatlezers staan op de Eindhovenseweg.
14. De Belgische verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 339-340):
De auto met het kenteken [kenteken] is kort voor de feiten de volgende camera’s in Nederland gepasseerd:
- 01-01-2012 03:52:50 uur Hapert
- 01-01-2012 03:53:29 uur Bladel
Hier beweegt de auto zich dus richting de Belgische grens.
De auto met het kenteken [kenteken] is kort na de feiten de volgende camera’s in Nederland gepasseerd:
- 01-01-2012 05:28:21 uur Anthony Fokkerweg Eindhoven (bij afrit snelweg);
- 01-01-2012 05:29:03 uur Anthony Fokkerweg Eindhoven (richting stadsdeel Woensel in Eindhoven).
15. Verbalisant Van de [verbalisant 1] heeft – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 349- 350):
Naar aanleiding van een vergelijking van historische gegevens van de telefoon van [medeverdachte] ( [telefoonnummer medeverdachte] ) met de routegegevens van het voertuig met kenteken [kenteken] kan het volgende worden geconstateerd:
Tijdstip en locatie [kenteken] :
- 00:45:12 uur te Nuenen
Tijdstip en locatie [telefoonnummer medeverdachte] :
- 00:45 uur te Nuenen
- 04:15 uur; geen mastlocaties bekend. Op dit tijdstip wordt een sms bericht ontvangen van een nummer dat vaak gebruikt wordt voor het verzenden van een bulk sms door zakelijke dienstverleners. Aangezien er geen masten worden weergegeven bestaat de mogelijkheid dat de telefoon zich op dat moment in België bevindt
- 06:50 – 06:59 uur te Eindhoven
16. Uit de inhoud van het Nederlandse rechtshulpverzoek d.d. 3 mei 2012 blijkt het volgende:
Korte uiteenzetting van de feiten:
Uit de politiesystemen is gebleken dat [verdachte] woonachtig is geweest in Turnhout, in de onmiddellijke omgeving vanwaar [aangeefster D.] werd ontvoerd.
Naar aanleiding van CIE-informatie is op 27 maart 2012 een onderzoek ingesteld in de woning [adres vriendin verdachte] te Eindhoven.
Op vordering van de officier van justitie d.d. 5 april 2012 werden de historische printgegevens opgevraagd van het GSM-nummer [telefoonnummer medeverdachte] , in gebruik bij [medeverdachte] . De vordering werd gedaan in het onderzoek Ralreiger. Door de officier van justitie werd toestemming verleend om deze gegevens over te nemen in het onderzoek Zeekoet.
Uit deze historische printgegevens bleek het navolgende:
Op 31-12-2011 tussen 19.14 en 20.47 is er meermalen contact met [telefoonnummer verdachte] (in gebruik bij [verdachte] ).
Op 01-01-2012 te 00.45 uur peilt het toestel op de mast Europalaan Nuenen.
Op 01-01-2012 te 04.15 uur wordt er contact gemaakt met het toestel door een servicenummer van KPN echter er wordt dan geen mastlocatie meegestuurd, hetgeen mogelijk betekent dat het toestel zich niet in Nederland bevindt.
Op 01-01-2012 te 06.50 uur straalt het toestel de mast met de locatie Eindhoven, Archechelaan aan.
Op 01-01-2012 te 07.25 uur straalt het toestel de mast met de locatie Son, Sciencepark aan.
De mastlocaties Eindhoven, Ardechelaan en Son, Sciencepark zijn beiden mastlocaties die aangestraald worden indien gebeld zou worden vanaf de locatie [adres vriendin verdachte] te Eindhoven.
17. Uit het onderzoeksrapport zedendelict blijkt het volgende (p. 774-781):
Datum onderzoek: 01-01-2012
Tijdstip onderzoek: 12.45 uur
Set afgenomen bij slachtoffer [aangeefster D.]
Bemonsteringen vagina:
- Diep vaginaal: swab nrs. 3, 4 en 5.
Locaties bemonsteringen en letsels:
- Huidletsel: voorzijde nek, voorzijde rechterarm, rechteronderbuik, linkerbovenbeen, rechts bovenkant schouder, rechterknie en linkerknie.
Hematoom achterzijde rechterbovenarm.
18. De verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (p. 202):
Op 1 januari 2012 werd het slachtoffer forensisch medisch onderzocht. De sporen en bemonsteringen werden voorzien van het zegelnummer ZAAC1910NL.
Middels een onderzoeksset DNA wangslijmvlies werd celmateriaal bij het slachtoffer afgenomen. Dit materiaal werd voorzien van het zegelnummer RAA3167NL.
De door het slachtoffer gedragen kleding werd in beslag genomen en verpakt in zakken. Hierbij werden de zakken voorzien van de navolgende nummer:
- AAEG1861NL: hesje (
het hof begrijpt: jurk)
- AAEG1860NL: panty
- AAEG1856NL: bh
19. De verbalisanten [verbalisant 9] , [verbalisant 10] en [verbalisant 11] hebben – zakelijk weergegeven – bevonden:
Op 27 maart 2012 werd door ons een onderzoek naar sporen verricht in verband met een verkrachting gepleegd op 1 januari 2012.
Het onderzoek werd verricht in een woning op het adres [adres vriendin verdachte] Eindhoven.
Op de eerste verdieping was een badkamer. De trap naar de eerste verdieping maakte onder en boven een kwart draai. In de badkamer bevond zich een douchegedeelte.
Op de verharde achterplaats bij de schuur achter in de tuin werd plaktape aangetroffen. Ik, [verbalisant 9] , zag dat er aan de kleefzijde van de plaktape haren aanwezig waren. Door mij werd de plaktape met haren veiliggesteld en gewaarmerkt met het SIN-nummer AAEK8645NL.
Op de trap naar de eerste verdieping zag ik, [verbalisant 9] , een plukje haren. Dit plukje haren werd gewaarmerkt met het SIN-nummer AACT3215 NL.
20. Deskundige dr. Y. van de Wal van het NFI heeft in het rapport van 22 januari 2013, aanvraagnummer 010, het volgende opgenomen:
Te onderzoeken materiaal:
- AAEK8645NL: duct-tape.
Het middelste gedeelte van het stuk tape (tape ‘stuk 4’) is in zijn geheel als AAEK8645NL#12 veilig gesteld voor een DNA-onderzoek.
De bemonstering AAEK8645NL#12 is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Celmateriaal kan afkomstig zijn van slachtoffer [aangeefster D.] .
Berekende frequentie of matchkans DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
21. Deskundige dr. Y. van de Wal van het NFI heeft in het rapport van 4 mei 2012, aanvraagnummer 004, het volgende opgenomen:
Te onderzoeken materiaal:
- AACT3215NL: een TR-kaart met sporen vanaf de trap naar 1e verdieping.
De haren AACT3215NL vanaf trap naar 1e verdieping betreffen circa 15 humane haren, geclassificeerd als hoofdharen en hoofdhaardelen.
Een haarwortel van de hoofdharen is veiliggesteld als AACT3215NL#2 voor een autosomaal DNA-onderzoek.
De haarwortel AACT3215NL#2 is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Van de haarwortel AACT3215NL#2 is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een vrouw. Het DNA-profiel van het slachtoffer [aangeefster D.] matcht met dit DNA-profiel. Dit betekent dat het celmateriaal aan de haarwortel van de hoofdhaar AACT3215NL#2 afkomstig kan zijn van [aangeefster D.] . De berekende frequentie van het onvolledige DNA-profiel van de haarwortel AACT3215NL#2 is circa 1 op 1 miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met het onvolledige DNA-profiel van de haarwortel AACT3215NL#2 is circa 1 op 1 miljard.
22. Deskundige dr. Y. van de Wal van het NFI heeft in het rapport van 19 maart 2012, aanvraagnummer 001, het volgende opgenomen:
Te onderzoek materiaal afkomstig van slachtoffer [aangeefster D.] :
- RAA3167NL: een referentiemonster wangslijmvlies;
- ZAAC1910NL: een onderzoeksset zedendelicten met daarin drie bemonsteringen van diep vaginaal.
De bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten ZAAC1910NL zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma(vloeistof), speeksel en bloed.
Tabel 2 Overzicht resultaten onderzoek naar biologische sporen onderzoeksset zedendelicten ZAAC1910NL
- diep vaginaal: aanwijzing voor spermavloeistof en aanwijzing voor speeksel, voor DNA-onderzoek veiliggesteld als ZAAC1910NL#04.
Bij het isoleren van het DNA uit de bemonstering ZAAC1910NL#04 is gebruik gemaakt van de differentiële lysistechniek.
Van het DNA in de milde en stringente lysisfracties van de bemonstering ZAAC1910NL#04 zijn (onvolledige) DNA-profielen verkregen van een vrouw. Deze DNA-profielen matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer [aangeefster D.] .
Bij het DNA-onderzoek wordt de hoeveelheid geïsoleerd DNA bepaald. Bij deze bepaling is in enkele bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten ZAAC1910NL een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid Y-chromosomaal (mannelijk) DNA.
23. Deskundige dr. Y. van de Wal van het NFI heeft in het rapport van 2 mei 2012 aanvraagnummer 002, het volgende opgenomen:
Te onderzoeken materiaal:
- AAEG1856NL een BH van het slachtoffer
- AAEG1860NL een panty van het slachtoffer
BH AAEG1856NL
De sluiting van de BH is bemonsterd. De bemonsteringen zijn als volgt veilig gesteld voor een DNA-onderzoek:
- AAEG1856NL#02: bemonstering van de sluiting aan de “oogjes-zijde” (binnenzijde BH);
- AAEG1856NL#03: bemonstering van de sluiting aan de “haakjes-zijde”
(binnenzijde BH);
- AAEG1856NL#04: bemonstering van de sluiting aan de “oogjes-zijde”
(binnenzijde BH).
Panty AAEG1860NL
Ten behoeve van het onderzoek naar biologische sporen is een deel van de bovenrand van de panty omgeslagen. Dit omgeslagen gedeelte is met het blote oog onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is één bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is bemonsterd en als AAEG1860NL#03 veilig gesteld voor een DNA-onderzoek.
De bovenrand van de panty is bemonsterd. De bemonsteringen zijn als volgt veilig gesteld voor een DNA-onderzoek:
- AAEG1860NL#05: bemonstering van de bovenrand van de binnenzijde van de panty (ter hoogte van de linkerhelft van de panty);
- AAEG1860NL#06: bemonstering van de bovenrand van de binnenzijde van de panty (ter hoogte van de rechterhelft van de panty).
Er is bloed aangetroffen in de bemonsteringen AAEG1860NL#05 en #06.
Alle veilig gestelde bemonsteringen zijn onderworpen aan een standaard autosomaal DNA-onderzoek.
Om meer genetische informatie te verkrijgen over de mannelijke celdonor(en) in de bemonstering AAEG1860NL#03, is deze bemonstering onderworpen aan een zogenoemd Y-chromosoom specifiek DNA-onderzoek.
Van het DNA in de bemonstering AAEG1860NL#03 is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen.
Van het celmateriaal in de bemonstering AAEG1860NL#03 is zowel een autosomaal als een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. De zwak aanwezige DNA-kenmerken in het autosomale DNA-profiel matchen met de desbetreffende DNA-kenmerken van de verdachte [verdachte] .
Onder de aanname dat de zwak aanwezige DNA-kenmerken afkomstig zijn van één persoon (een man), is de berekende frequentie van de combinatie van deze zwak aanwezige autosomale DNA-kenmerken bepaald. Deze frequentie is circa 1 op 56 miljoen. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van autosomale DNA-kenmerken is 1 op 56 miljoen.
Het verkregen Y-chromosomale DNA-profiel matcht met het Y- chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] . Dit betekent dat het mannelijke celmateriaal in de bemonstering AAEG1860NL#03 afkomstig kan zijn van [verdachte] .
De resultaten van het Y-chromosomale DNA-onderzoek bevestigen de resultaten van het autosomale DNA-onderzoek.
24. Deskundige dr. Y. van de Wal van het NFI heeft in het herzien rapport van 28 december 2015, aanvraagnummer 014, het volgende opgenomen:
Te onderzoek materiaal afkomstig van het slachtoffer [aangeefster D.] :
- AAEG1861NL: een jurk.
Jurk AAEG1861NL
Sperma(vloeistof) en speeksel
De jurk van het slachtoffer is met behulp van een forensische lichtbron
onderzocht op de aanwezigheid van biologisch materiaal. Daarnaast is de jurk onderworpen aan een aanvullend onderzoek naar sperma(vloeistof) en naar speeksel. Naar aanleiding van deze onderzoeken is een selectie van sporen veiliggesteld voor een aanvullend onderzoek naar spermacellen, spermavloeistof en/of speeksel.
De jurk is bemonsterd. De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed.
Overzicht resultaten onderzoek naar biologische sporen:
- buitenzijde jurk (achterpand): microscopisch spermacellen en aanwijzing voor spermavloeistof, AAEG1861NL#01;
- buitenzijde jurk (voorpand:
het hof heeft op de tweede foto op pagina 10 van dit NFI-rapport waargenomen dat dit spoor meer specifiek aan de onderzijde van het voorpand is aangetroffen): microscopisch spermacellen en aanwijzing voor speeksel, AAEG1861NL#03;
- binnenzijde jurk (voorpand:
het hof heeft op de eerste foto op pagina 11 van dit NFI-rapport waargenomen dat dit spoor meer specifiek ter hoogte van de borst op het voorpand is aangetroffen): bloed, AAEG1861NL#14.
Alle veiliggestelde bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
De bemonsteringen AAEG1861NL#01, AAEG1861NL#03 en AAEG1861NL#14 van de jurk zijn onderworpen aan de differentiële lysistechniek.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
- AAEG1861NL#01: stringente lysisfractie, DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: [aangeefster D.] , [verdachte] en [medeverdachte] ;
- AAEG1861NL#01: milde lysisfractie, DNA-mengprofiel van minimaal twee personen: [aangeefster D.] en minimaal één andere (mannelijke) persoon, waarbij [verdachte] niet kan worden uitgesloten;
- AAEG1861NL#03: milde lysisfractie, DNA-mengprofiel van minimaal twee personen: [aangeefster D.] en [verdachte] , matchkans DNA-profiel kleiner dan 1 op 1 miljard (afgeleid DNA-profiel);
- AAEG1861NL#14: onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal twee personen: [aangeefster D.] en minimaal één andere (mannelijke) persoon, waarbij [verdachte] niet kan worden uitgesloten.
Ten aanzien van de verdachte [verdachte]
Hypothese I De bemonstering AAEG1861NL#01 bevat sperma en/of
celmateriaal van het slachtoffer [aangeefster D.] , de verdachte [verdachte] en een willekeurig gekozen persoon.
Hypothese II De bemonstering AAEG1861NL#01 bevat sperma en/of
celmateriaal van het slachtoffer [aangeefster D.] en twee willekeurig gekozen personen.
Onder de aanname dat in het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAEG1861NL#01 alle DNA-kenmerken van de celdonoren zichtbaar zijn, zijn de verkregen resultaten van het DNA-onderzoek onderzoek hypothese I meer dan een miljard maal waarschijnlijk dan onder hypothese II.
Ten aanzien van de verdachte [medeverdachte]
Hypothese I De bemonstering AAEG1861NL#01 bevat sperma en/of
celmateriaal van het slachtoffer [aangeefster D.] , de verdachte [medeverdachte] en een willekeurig gekozen persoon.
Hypothese II De bemonstering AAEG1861NL#01 bevat sperma en/of
celmateriaal van het slachtoffer [aangeefster D.] en twee willekeurig gekozen personen.
Onder de aanname dat in het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAEG1861NL#01 alle DNA-kenmerken van de celdonoren zichtbaar zijn, zijn de verkregen resultaten van het DNA-onderzoek onderzoek hypothese I ongeveer een miljoen maal waarschijnlijk dan onder hypothese II.
25. Deskundige dr. Y. van de Wal van het NFI heeft in het rapport van 16 april 2013, aanvraagnummer 015, het volgende opgenomen:
Te onderzoeken materiaal:
- AAEG1856NL: een BH van het slachtoffer
- AAEG1860NL: een panty van het slachtoffer
BH AAEG1856NL van het slachtoffer
Sperma(vloeistof) en speeksel
De BH van het slachtoffer is met behulp van een forensische lichtbron onderzocht op de aanwezigheid van biologisch materiaal. Daarnaast is de BH onderworpen aan een aanvullend onderzoek naar sperma(vloeistof) en speeksel. Naar aanleiding van deze onderzoeken is een selectie van sporen veiliggesteld voor een aanvullend onderzoek naar spermacellen, spermavloeistof en/of speeksel.
Tabel 3 Overzicht resultaten onderzoek naar biologische sporen:
- buitenkant linkercup: microscopisch spermacellen en aanwijzing voor spermavloeistof, AAEG1856NL#05;
- randen binnenkant linkercup: AAEG1856NL#10;
- middengedeelte binnenkant rechtercup: AAEG1856NL#13.
Panty AAEG1860NL van het slachtoffer
Sperma(vloeistof) en speeksel
De panty van het slachtoffer is met behulp van een forensische lichtbron onderzocht op de aanwezigheid van biologisch materiaal. Daarnaast is de BH onderworpen aan een aanvullend onderzoek naar sperma(vloeistof) en speeksel. Naar aanleiding van deze onderzoeken is een selectie van sporen veiliggesteld voor een aanvullend onderzoek naar spermacellen, spermavloeistof en/of speeksel.
Bloed
Bij het onderzoek naar biologische sporen zijn enkele bloedsporen aangetroffen. Een aantal van deze bloedsporen is veiliggesteld. Enkele bloedsporen zijn onderworpen aan een aanvullend onderzoek naar spermacellen, spermavloeistof en/of speeksel.
Tabel 4 Overzicht resultaten onderzoek naar biologische sporen:
- bloedspoor binnenkant zijde B broekgedeelte: aanwijzing voor spermavloeistof en aanwijzing voor speeksel, bloed, AAEG1860NL#16.
- bloedspoor binnenkant zijde B op been: aanwijzing voor spermavloeistof, aanwijzing voor speeksel, bloed, AAEG1860NL#18.
Alle veiliggestelde bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
De bemonsteringen AAEG1856NL#05 van de BH en AAEG1860NL#16 en #18 van de panty zijn onderworpen aan de differentiële lysistechniek.
Tabel 5 Resultanten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek:
BH AAEG1856NL
- AAEG1856NL#05: stringente lysisfractie, onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, [verdachte] kan niet worden uitgesloten;
- AAEG1856NL#05: milde lysisfractie, zwak aanwezige DNA-kenmerken van minimaal één (mannelijke) persoon, [verdachte] kan niet worden uitgesloten;
- AAEG1856NL#10 en AAEG1856NL#13: DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: [aangeefster D.] , [vriend van aangeefster] en minimaal nog één andere persoon, waarbij [verdachte] niet kan worden uitgesloten;
Panty AAEG1860NL
- AAEG1860NL#16 milde lysisfractie: DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: [aangeefster D.] , [verdachte] en minimaal nog één andere persoon;
- AAEG1860NL#18 milde lysisfractie: DNA-mengprofiel van minimaal twee personen: [aangeefster D.] en [verdachte] .
Evaluatie van de bevindingen van het Y-chromosomale DNA-onderzoek aan bemonstering ZAAC1910NL#04
Van het mannelijke DNA in de stringente lysisfractie in de bemonstering ZAAC1910NL#04 (diep vaginaal) uit de onderzoeksset zedendelicten van het slachtoffer [aangeefster D.] is met LCN DNA-analyse een onvolledig Y-chromosomaal consensus DNA-profiel verkregen. Het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [medeverdachte] matcht met dit DNA-profiel. Dit betekent dat een deel van het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van de verdachte [medeverdachte] .
Voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match tussen het onvolledig Y-chromosomale DNA-profiel van de bemonstering ZAAC1910NL#04 en het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] zijn de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I Het mannelijke DNA in de bemonstering ZAAC1910NL#04 is afkomstig van [medeverdachte]
Hypothese II Het mannelijke DNA in de bemonstering ZAAC1910NL#04 is afkomstig van een willekeurig gekozen, niet aan verdachte [medeverdachte] verwante, mannelijke persoon.
Gegeven het relatief geringe persoonsonderscheidend vermogen van
Y-chromosomale DNA-profielen ten opzichte van autosomale DNA
profielen en gebaseerd op de frequentie van voorkomen van het onvolledige
Y-chromosomale DNA-profiel in de twee gebruikte referentie
databestanden, zijn naar de mening van de deskundige de verkregen
resultaten van het DNA-onderzoek ‘veel waarschijnlijker’ onder hypothese I
dan onder hypothese II.
26. Deskundige dr. P.J. Herbergs van het TMFI heeft in het rapport van 18 oktober 2012, het volgende opgenomen:
Ontvangen materiaal van Van der Meulen, politie Brabant Zuid-Oost:
- jurk met SIN-nummer AAEG1861NL.
Van de sporendrager dient indien mogelijk celmateriaal te worden afgenomen ter vaststelling van het bijbehorende DNA-profiel.
2.3.5 Analyse van bemonstering jurk (20120906.003-05-00-00)
In twee analyses is een DNA-mengprofiel aangetoond. Het betreft een
vrouwelijk DNA-hoofdprofiel en een partieel DNA-nevenprofiel van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Het DNA-hoofdprofiel is gelijk aan het DNA-profiel van slachtoffer [aangeefster D.] . Verdachte [verdachte] is niet uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering. Op twee DNA-kenmerken na zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] aangetoond in het DNA-mengprofiel. Verdachte [medeverdachte] is niet uitgesloten als donor van het celmateriaal in de bemonstering. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] zijn aangetoond in het DNA-nevenprofiel.
2.3.7 Analyse van bemonstering jurk (20120906.003-07-00-00)
In twee analyses is een DNA-mengprofiel aangetoond.
Het betreft een vrouwelijk DNA-hoofdprofiel en een partieel DNA-nevenprofiel van celmateriaal van minimaal vier donoren, van wie zeker één man.
Slachtoffer [aangeefster D.] is niet uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van het slachtoffer zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel. Verdachte [verdachte] is niet uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering. Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel. Verdachte [medeverdachte] is niet uitgesloten als donor van het celmateriaal in de bemonstering. Op twee na zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] in het DNA-mengprofiel aangetoond.
2.3.11 Analyse van bemonstering jurk (20120906.003-11-00-00)
In twee analyses is een DNA-mengprofiel aangetoond. Het betreft een
vrouwelijk DNA-hoofdprofiel en een partieel DNA-nevenprofiel van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Het DNA-hoofdprofiel is gelijk aan het DNA-profiel van slachtoffer [aangeefster D.] . Verdachte [verdachte] is niet uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering. Op één DNA-kenmerk na zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] aangetoond in het DNA-mengprofiel. Verdachte [medeverdachte] is niet uitgesloten als donor van het celmateriaal in de bemonstering. Op één DNA-kenmerk na zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] aangetoond in het DNA-mengprofiel.
27. Deskundige dr. P.J. Herbergs van het TMFI heeft in het rapport van 4 oktober 2013, het volgende opgenomen:
2.2.1 DNA-profielen afkomstig van DNA van celmateriaal in bemonsteringen van een panty (AAEG1860NL)
In bemonstering
AAEG1860NL#03Cis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Een groot aantal DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] is aangetoond in het DNA-nevenprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal één of twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
In bemonstering
AAEG1860NL#16NFCis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Een groot aantal DNA-kernmerken van het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] is aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [medeverdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
In bemonstering
AAEG1860NL#18NFCis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal vier donoren, van wie zeker één man.
Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en drie onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
2.2.1 DNA-profielen afkomstig van DNA van celmateriaal in bemonsteringen van een jurk (AAEG1861NL)
In bemonstering
AAEG1861NL#01SFCis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Op één DNA-kenmerk na zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en [medeverdachte] ” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
In bemonstering
AAEG1861NL#03NFCis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Een groot aantal DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] is aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [medeverdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
In bemonstering
AAEG1861NL#14Cis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Een groot aantal DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] is aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [medeverdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2).
De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
2.2.1 DNA-profielen afkomstig van DNA van celmateriaal in bemonsteringen van een BH (AAEG1856NL)
In bemonstering
AAEG1856NL#05SFCis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Een groot aantal DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] is aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en één of meer onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Een groot aantal DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [medeverdachte] is aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [medeverdachte] en minimaal een derde onbekende persoon’ (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal één of meer onbekende personen’ (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
In bemonstering
AAEG1856NL#10Cis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] zijn aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon” (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen” (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
In bemonstering
AAEG1856NL#13Cis een DNA-mengprofiel aangetoond met een bijdrage van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Een groot aantal DNA-kenmerken van het DNA-profiel van [verdachte] is aangetoond in het DNA-mengprofiel.
Er is een verbale waarschijnlijkheidsuitspraak gedaan. Hierbij is uitgegaan
van de hypothesen “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer, [verdachte] en minimaal een derde onbekende persoon’ (hypothese 1) en “de bemonstering van het spoor bevat celmateriaal van het slachtoffer en minimaal twee onbekende personen’ (hypothese 2). De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn iets waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Bewijsmiddelen in de zaak met parketnummer 01-820186-12
1. Aangever [aangever P.] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard (pag. 4-5):
Tot maandag 20 februari 2012 02.00 uur was ik werkzaam als beveiliger bij de feesttent op de Markt in Eindhoven. Van mijn collega’s hoorde ik dat een mannelijk persoon: blank, verkleed in een roze carnavalskostuum, iemand in de feesttent had geslagen.
Tussen 00.15 en 00.30 uur stond ik bij het podium in de feesttent. Ik ben naar deze persoon gelopen. Ik heb tegen deze persoon gezegd: “Je moet eruit”. Ik heb de persoon bij de arm gepakt, hierop duwde de persoon mij. Ik heb hem uit de tent geduwd. Ik kreeg een vuistslag in mijn gezicht door de persoon die ik buiten wilde zetten. De klap kwam ongeveer rechts onder mijn oog. Ik voelde hierbij pijn aan de rechterkant van mijn gezicht.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Verbalisanten Haddou en Swinkels hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (pag. 8-9):
Op 20 februari 2012 omstreeks 00.35 uur hoorden wij dat op de Markt in Eindhoven een portier zou zijn mishandeld door een man. De portier verklaarde dat de blanke man ongeveer 2 meter groot zou zijn en was gekleed in een roze bodysuit.
Omstreeks 01.00 uur hoorden wij via de portofoon dat de man van ongeveer 2 meter groot en gekleed in een roze bodysuit gezien was. Wij hoorden dat de man café Playerz was binnengelopen. Wij zijn direct ter plaatse gegaan. Wij zijn ongeveer 1.85cm lang. Wij zagen dat de man minimaal 10 cm langer was dan wij. Wij zagen dat de blanke man was gekleed in een roze bodysuit. Wij herkenden de man als [verdachte] .
3. Verdachte heeft op 20 februari 2012 te 08.30 uur – zakelijk weergegeven – verklaard (pag. 12):
Ergens in de avond werd ik in de feesttent gelegen aan de Markt te Eindhoven de deur gewezen. Ik besloot terug te gaan naar de tent. Ik werd opgemerkt door de beveiliging. Ik zag twee beveiligers. Ik heb een van die twee mannen met mijn linkervuist in zijn gezicht geslagen. Ik besloot weg te rennen in de richting van Stratumseind. Ik werd even later bij café Playerz aangehouden.
Bewijsmiddelen ter zake van de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer
01-830003-12
1. Verbalisant Mooijman heeft – zakelijk weergegeven – bevonden (pag. 7):
Op 16 november 2011 omstreeks 09.30 uur kregen wij een melding en het verzoek om te gaan naar de [adres meldster] te Eindhoven. Ik sprak met de meldster [naam meldster] , wonende aan voornoemd adres. Meldster [naam meldster] vertelde mij dat haar ex [verdachte] in het bezit was van een zwart pistool.
Ik hoorde dat [naam meldster] zei dat zij had gezien dat dit zwarte pistool onder de matras van [verdachte] lag in de woning aan de [adres verdachte] te Eindhoven.
2. Verbalisanten Haddou, Henkes en Bouchiba hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (pag. 8):
Op 16 november 2011 kregen wij de opdracht binnen te treden in de woning [adres verdachte] te Eindhoven. Aldaar zou een zwartkleurig vuurwapen liggen, onder de matras van een bed. Omstreeks 20.15 uur gingen wij ter plaatse.
Ik, Haddou, zag dat er in de woonkamer een bed stond. Ik tilde de matras op en zag onder de matras een zwartkleurig vuurwapen liggen. Ik zag dat op het vuurwapen de tekst stond “Sig Sauer SP2002”.
3. Verbalisant Seuntjens heeft – zakelijk weergegeven – bevonden (pag. 14-15):
Op 5 december 2011 werd door mij onderstaand voorwerp nader omschreven en gecategoriseerd:
Ik zag dat dit vuurwapen een veerdrukwapen was in de vorm van een pistool, merk KWC, model Sig Sauer SP2022, kleur zwart.
Ik zag dat dit voorwerp voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Sig Sauer, type SP 2022.
Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie.
4. Verdachte heeft op 7 december 2011 – zakelijk weergegeven – bij de politie verklaard (pag. 49):
Ik woon op dit moment aan de [adres verdachte] te Eindhoven. Ik heb een paar weken een relatie gehad met [naam meldster] . Zij is wel eens in mijn woning aan de [adres verdachte] geweest. Alleen ik woon/verblijf aan de [adres verdachte] in Eindhoven.
1. Verbalisanten Brekelmans en Suijskens hebben – zakelijk weergegeven – bevonden (pag. 32):
Op 5 december 2011 omstreeks 19.49 uur kregen wij een melding dat bij [adres aangeefster B.] te Eindhoven de bewoonster bedreigd zou worden door [verdachte] . Wij zijn ter plaatse gegaan en zagen dat het raam naast de voordeur was vernield. De deur werd geopend door een vrouw, later bekend als [aangeefster B.] . Wij zagen dat zij zeer geëmotioneerd was en dat ze aan het huilen was. Ik, Brekelmans, heb van aangeefster een aangifte opgenomen.
In de woning was ook een getuige aanwezig: [getuige 5] . Zij verklaarde dat zij de vernieling en bedreiging had gehoord.
2. [aangeefster B.] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard (pag. 29-30):
Adres: [adres aangeefster B.] Eindhoven
Op 5 december 2011 was ik omstreeks 19.40 uur thuis in de woonkamer. Er werd geklopt op het raam. Ik wist zeker dat dit [verdachte] was, de ex-vriend van mijn zus [voornaam vriendin verdachte] , omdat hij altijd een bepaald deuntje klopt. Ik hoorde hem door de brievenbus roepen. Ik zei dat ik de politie zou bellen. Ik hoorde hem toen zeggen: “Ik weet waar je werkt”. Hij sloeg met zijn elleboog de zijruit van de voordeur in, waarna hij nog een keer met zijn elleboog sloeg waardoor hij door de ruit kon kijken. Hij keek mij aan en zei: “Jij bent de mijne”. Hierna maakte hij met zijn rechterarm met zijn wijsvinger een snijdende beweging langs zijn hals en zei: “Ik maak jou af”. Hierna is hij op zijn gemak weggelopen.
Ik ben bang dat [voornaam verdachte] zijn bedreigingen daadwerkelijk zal uitvoeren. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit
3. Getuige [getuige 5] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard (pag. 33):
Op 5 december 2011 omstreeks 19.40 uur was ik in mijn woning aan de [adres aangeefster B.] Eindhoven. Ik hoorde mijn huisgenoot [aangeefster B.] beneden bij de voordeur naar buiten schreeuwen. Ik hoorde ook dat er een man buiten bij de voordeur stond.
Ik hoorde de man tegen [aangeefster B.] roepen: “Ik weet waar je werkt, je bent van mij en ik maak je af”. Ik hoorde dat er glas kapot werd geslagen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 01-839005-12
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij de tenlastegelegde feiten betrokken is geweest. Hiertoe is allereerst aangevoerd dat – kort gezegd – de getuigenverklaringen van [gewezen medeverdachte] en [getuige 1] , waarin verdachte direct wordt belast, onbetrouwbaar zijn en dat die verklaringen derhalve van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Voor hetgeen ter zake concreet naar voren is gebracht, verwijst het hof naar de overgelegde pleitaantekeningen ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2017.
Anders dan de raadsman, ziet het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen reden om aan de juistheid dan wel de betrouwbaarheid van de inhoud van de gewraakte getuigenverklaringen, voor zover die tot het bewijs zijn gebezigd, te twijfelen. Evenals de rechtbank ziet het hof het door [gewezen medeverdachte] eerst noemen van een Volkswagen als zijnde de auto waarmee [medeverdachte] en [verdachte] zijn weg gegaan als een kennelijke vergissing. Deze vergissing wordt later door hemzelf gecorrigeerd. Dat er sprake is van een vergissing blijkt ook uit het feit dat de getuige slechts één auto op zijn naam had staan en wel de Ford Escort met kenteken [kenteken] . De verklaring van getuige [gewezen medeverdachte] is zeer gedetailleerd en ook voor hem zelf belastend, terwijl getuige [getuige 1] niet slechts heeft verklaard over hetgeen zij van [gewezen medeverdachte] heeft gehoord, maar ook over wat zij rechtstreeks van [verdachte] heeft gehoord. Zo heeft [verdachte] tegen haar iets over chocomel gezegd. Gelet op de inhoud van de verklaring van het slachtoffer en de vooronderstelling dat getuige [getuige 1] niet op andere wijze kennis heeft genomen van dat onderdeel van de verklaring van het slachtoffer wordt dit door het hof als daderinformatie aangemerkt. Bovendien zijn de verklaringen van [gewezen medeverdachte] en [getuige 1] in de kern consistent, ondersteunen die elkaar op detailpunten en vinden zij in voldoende mate steun in de overige objectieve (technische) bewijsmiddelen, die grotendeels pas na het afleggen van hun verklaringen bekend zijn geworden. Het hof bezigt de verklaringen van [gewezen medeverdachte] en [getuige 1] dan ook tot het bewijs en verwerpt het verweer. Ook hetgeen door de raadsman is aangevoerd aangaande de getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 7] , alsmede ter zake van de CIE-informatie, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
De verklaring van [gewezen medeverdachte] houdt in dat [verdachte] en [medeverdachte] in de vroege morgen van 1 januari 2012 zijn vertrokken met de Ford Escort van [gewezen medeverdachte] met kenteken [kenteken] , terwijl [gewezen medeverdachte] achterbleef op de bank in de woning van (de vader van) [medeverdachte] . [medeverdachte] is in de ochtend teruggekeerd, terwijl hij spreekt over een “wilde nacht”. De auto op naam van [gewezen medeverdachte] zou staan bij het pand aan de [adres vriendin verdachte] te Eindhoven. Deze woning werd bewoond door de (ex-)vriendin van [verdachte] , [vriendin verdachte] , die er enige tijd tevoren uit was vertrokken. Op 1 januari 2012 in de ochtend treft [gewezen medeverdachte] [verdachte] daar naakt aan en – in zijn visie – onder invloed van verdovende middelen. De auto staat inderdaad in de omgeving van deze woning. Vervolgens wordt [gewezen medeverdachte] ingeschakeld bij het wissen van sporen in het pand aan de [adres vriendin verdachte] te Eindhoven. Tevens moet de auto Ford Escort grondig worden gereinigd. [gewezen medeverdachte] verklaart op enig moment dat [verdachte] over de auto heeft gezegd dat “een Belg achterin gelegen heeft.” Deze verklaring levert bewijs voor de stelling dat het [verdachte] en [medeverdachte] zijn geweest die in de vroege ochtend van 1 januari 2012 [aangeefster D.] hebben ontvoerd en in het pand aan de [adres vriendin verdachte] hebben verkracht. Deze verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het belangrijkste bewijsmiddel dat deze verklaring steunt zijn twee DNA-sporen van [aangeefster D.] die in/rond de woning aan de [adres vriendin verdachte] te Eindhoven zijn gevonden. Een van de sporen betrof een spoor op ducttape, een spoor dat ondersteuning biedt niet alleen aan de verklaring van [gewezen medeverdachte] , maar ook aan de verklaring van [aangeefster D.] dat met ducttape haar mond en/of haar ogen zijn afgeplakt. Daarnaast is er een haarwortel van het slachtoffer aangetroffen in de woning. Nu DNA-sporen van het slachtoffer in/rond de woning aan de [adres vriendin verdachte] zijn gevonden, kan ervan uit worden gegaan dat de verkrachtingen, zoals beschreven door [aangeefster D.] , aldaar zijn gepleegd. Het was [verdachte] die kennelijk toegang had tot deze woning. Het was ook [verdachte] die wist dat de bewoonster [vriendin verdachte] de woning had verlaten en hij zonder gestoord te worden, gebruik kon maken van deze woning. Dat andere personen toegang hadden tot deze woning, behalve tezamen met [verdachte] , in deze periode is uit het dossier niet naar voren gekomen. De toenmalige vriendin van [verdachte] , [getuige 1] , heeft via [gewezen medeverdachte] maar ook van [verdachte] zelf, uitlatingen gehoord die qua inhoud in relatie staan met hetgeen die nacht heeft plaatsgevonden. [gewezen medeverdachte] heeft, aldus zijn verklaring, geholpen om de sporen te wissen niet alleen in de woning, maar ook in de auto die in de bewuste nacht is gebruikt. Dat de betreffende auto is gebruikt voor de ontvoering blijkt niet alleen uit de verklaring van [gewezen medeverdachte] , maar wordt ondersteund door de cameragegevens en door de mastgegevens van de telefoon die aan [medeverdachte] wordt toegeschreven. Blijkbaar was [verdachte] niet gerust over de effectiviteit van de schoonmaakwerkzaamheden in de auto. [getuige 1] heeft van [verdachte] ook gehoord dat de auto “in de fik moest” en de auto is ook daadwerkelijk afgebrand.
Verweer ter zake van het DNA-onderzoek
Door de raadsman van verdachte is daarnaast gemotiveerd aangevoerd dat de bewijswaarde van de identificatie en de interpretatie van de DNA-sporen gering is. Zo gering dat de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en The Maastricht Forensics Institute (TMFI) ieder voor zich en in onderlinge samenhang niet de conclusie kunnen dragen dat verdachte betrokken is geweest bij het plegen van de ten laste gelegde feiten. Omdat ook de overige bewijsmiddelen niet overtuigend zijn, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals elders in dit arrest is overwogen, oordeelt het hof anders over de overige bewijsmiddelen dan de raadsman. Dat betekent dat het hof niet, zoals de raadsman kennelijk heeft gedaan, de maatstaf zal hanteren dat de resultaten van het DNA-onderzoek zelfstandig de bewezenverklaring zullen moeten dragen. Het hof is van oordeel dat de vraag aan de orde is of de bevindingen van het NFI en TMFI in onderlinge samenhang voldoende bewijs opleveren om in combinatie met andere bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring te komen.
Blijkens de aangifte is het lichaam van het slachtoffer na het plegen van de verkrachtingen in- en uitwendig grondig gereinigd. Als gevolg daarvan zijn weinig en geringe sporen aangetroffen en hebben de forensisch deskundigen diverse vermenigvuldigings- en fractioneringstechnieken moeten toepassen. Verder is er sprake van (complexe) mengprofielen, waarvan de resultaten onderworpen moeten worden aan een individuele analyse. Die analyse is mensenwerk en onderworpen aan een onbekende foutmarge. Onderzoek heeft uitgewezen dat dezelfde gegevens door verschillende instituten en onderzoekers verschillend kunnen worden beoordeeld. Het hof is van oordeel dat uit de rapportages en de verhoren van de deskundigen mw. dr. Y. van de Wal en dhr. dr. L.H.J. Aarts van het NFI en dhr. dr. P.J. Herbergs van TMFI is gebleken dat zij zich terdege bewust zijn geweest van deze risico’s, zich daarvan rekenschap hebben gegeven, behoedzaam zijn omgegaan met het rapporteren van hun bevindingen en ook met de kennis die nu beschikbaar is nog steeds onverkort achter die bevindingen staan.
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat de sporen die op de kleding van het slachtoffer zijn aangetroffen door daar middel van secundaire overdracht terecht zijn gekomen en dat die sporen dus niet concludent zijn met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de strafbare feiten. Gebleken is immers dat verdachte met enige regelmaat gebruik heeft gemaakt van de woning waarin het slachtoffer is verkracht en van de auto waarmee het slachtoffer is vervoerd. Verdachte heeft last van psoriasis en scheidt derhalve veel epitheelcellen af, waardoor de kans op secundaire, schuldloze overdracht van DNA-materiaal nog wordt vergroot. De conclusie van dr. Aarts in zijn rapport dat het “zeer veel waarschijnlijker” is dat verdachte seksuele en gewelddadige handelingen heeft gepleegd ten opzicht van [aangeefster D.] dat dat hij daar niets mee te maken heeft gehad, houdt geen rekening met het voorgaande en kan dus niet worden overgenomen.
Het hof overweegt als volgt. De omstandigheden die door de raadsman zijn geschetst zijn uitdrukkelijk niet meegenomen door dr. Van de Wal in de analyse. Dat kon ook niet, omdat daarvoor de benodigde gegevens niet voorhanden zijn. Desondanks heeft het hof rekening gehouden met die omstandigheden bij de beoordeling van de bewijswaarde van de aangetroffen sporen.
Het hof heeft acht geslagen op de specifieke aard van de volgende sporen en de plaats waar deze zijn aangetroffen:
- AAEG1856NL#2, #03 en #04, aangetroffen op de sluiting van de bh van het slachtoffer;
- AAEG1856NL#05 op de buitenkant van de cup van de bh, met sperma;
- AAEG1856NL#10 aangetroffen aan de binnenkant van de linkercup van de bh;
- AAEG1856NL#13 aangetroffen aan de binnenkant van de rechtercup van de bh;
- AAEG1860NL#03, #05 en #06 bloedsporen aangetroffen op de bovenrand van de panty;
- AAEG1860NL#16 en #18, bloedsporen met aanwijzing voor spermavloeistof en speeksel aangetroffen op de binnenzijde van het broekgedeelte, respectievelijk het beengedeelte;
- AAEG1861NL#01 op het achterpand van de jurk, met sperma;
- AAEG1861NL#03 aan de onderzijde van het voorpand van de jurk, met sperma en aanwijzingen voor de aanwezigheid van speeksel;
- AAEG1861NL#14 van de binnenzijde van de jurk ter hoogte van de borst, met daarin bloed.
Ten aanzien van die sporen acht het hof het gelet op de locatie van de sporen, zoals de binnenzijde en de sluiting van de bh, en de aard van de sporen: een bloedspoor of sporen bevattende bloed, sperma en mogelijk speeksel, niet aannemelijk dat die door secundaire overdracht tot stand zijn gekomen. Hoewel betwist kan worden dat de bewijswaarde van deze sporen voldoende is om ‘zelfstandig’ een bewezenverklaring te dragen, is het hof van oordeel dat de overtuigingskracht van de sporen in onderlinge samenhang voldoende is om als bewijs te dienen in combinatie met de andere bewijsmiddelen.
Uit de overige bewijsmiddelen – niet zijnde DNA sporen van de verdachte – komt naar voren dat [aangeefster D.] ontvoerd is naar en verkracht is in het pand [adres vriendin verdachte] te Eindhoven door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Deze bewijsmiddelen vinden bevestiging in de in de bewijsmiddelen opgenomen DNA-sporen van verdachte en/of de medeverdachte. Deze DNA-sporen bevinden zich namelijk allen op plaatsen die aldus de verklaring van [aangeefster D.] door een of beide personen die haar hebben ontvoerd en verkracht zijn aangeraakt en/of uitgetrokken.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewijsverweer ter zake van feit 1 in de zaak met parketnummer 01-830003-12
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het (nep)wapen voorhanden heeft gehad. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat dit verweer zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. Dat verdachte kennelijk heeft geweigerd zijn verklaring te ondertekenen, is voor het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is gerelateerd in het door twee verbalisanten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.
Bewijsverweer ter zake van de feiten 2 en 3 in de zaak met parketnummer 01-830003-12
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs dat verdachte zich aan de tenlastegelegde bedreiging en vernieling schuldig heeft gemaakt.
Het hof is van oordeel dat ook dit verweer zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de getuigenverklaringen van [vriendin verdachte] en [getuige 5] in de kern – en voor zover voor het bewijs gebruikt – gelijkluidend zijn en in zoverre voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het hof ziet in het hetgeen door de raadsman is aangevoerd, dan wel anderszins, geen reden om aan de juistheid dan wel de betrouwbaarheid van de inhoud van die (onderdelen van hun) verklaringen te twijfelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-839005-12 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het in de zaak met parketnummer 01-839005-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van verkrachting,
meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 01-820186-12 bewezen verklaarde levert op:
Het in de zaak met parketnummer 01-830003-12 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 01-830003-12 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak met parketnummer 01-830003-12 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
De raadsman heeft ter zake van het feit in de zaak met parketnummer 01-820186-12 (mishandeling van de heer [aangever P.] ) een beroep gedaan op noodweer, nu volgens de verdachte sprake was van zelfverdediging omdat hij door de portier op hardhandige wijze buiten werd gezet. Voor noodweer is onder meer vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Op grond van de verklaring van aangever en de verklaring van de verdachte – zoals opgenomen in de bewijsmiddelen – , is het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden het beroep op de strafuitsluitingsgrond niet rechtvaardigen.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, en TBS met dwangverpleging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot primair een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, en TBS met dwangverpleging en subsidiair wanneer door het hof geen TBS wordt opgelegd, een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft betoogd dat een strafoplegging, zoals is opgelegd door de rechtbank dan wel is gevorderd door de advocaat-generaal, disproportioneel is en niet is voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging, althans er geen reden is om TBS op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf en/of maatregel is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof zal voor de strafmaat in de eerste plaats aansluiting zoeken bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Volgens de raadsman dienen hierbij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, tot uitgangspunt te worden genomen zodat in geval van verkrachting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als passend kan worden beschouwd.
Het hof acht de volgende omstandigheden van belang die ertoe leiden dat niet kan worden volstaan met oplegging van een straf als geformuleerd in het hiervoor genoemde oriëntatiepunt, maar nopen tot oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur:
- de mate, de aard en grofheid van het (seksueel) geweld dat jegens het jonge en ogenschijnlijk volstrekt willekeurig gekozen slachtoffer is toegepast:
o zij is op Nieuwjaarsnacht door [medeverdachte] en [verdachte] – zijnde twee haar onbekende daders – gedurende enkele uren meermalen en op diverse wijzen verkracht;
o zij hebben tape op haar mond en haar ogen geplakt en haar handen vastgebonden, kennelijk zodat zij de daders en plaats(en) delict niet zou zien en zich niet kon verweren/verzetten;
o zij hebben haar jurk kapot getrokken, haar geheel ontkleed en diverse lichamelijke verwondingen toegebracht;
o zij hebben haar verplicht een soort pil in te nemen, hetgeen ongetwijfeld heel beangstigend moet zijn geweest;
o zij hebben haar laten douchen en vaginaal een bijtende substantie toegediend, kennelijk om de sporen van hun gruweldaden te wissen;
o zij hebben haar diverse malen met de dood bedreigd, waardoor het slachtoffer ernstig vreesde het er niet levend af te brengen;
- het slachtoffer is voorafgaand aan de verkrachtingen door [medeverdachte] en [verdachte] ontvoerd in Turnhout, België, en in een auto – waarin zij door één van de daders op de achterbank reeds voor de eerste maal is verkracht – meegevoerd naar de woning in Eindhoven, waar de verdere verkrachtingen plaatsvonden;
- na de verkrachtingen is het slachtoffer wederom in de auto gezet en in Waalre grofweg gedumpt en aan haar lot overgelaten;
- het bijzonder vernederende en kwetsende karakter van de bewezen verklaarde verkrachtingshandelingen, waardoor de persoonlijke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate is aangetast;
- de uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2017 van verdachte blijkende eerdere onherroepelijke veroordelingen voor geweldsmisdrijven, waarbij tweemaal een (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van aanzienlijke duur is opgelegd, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden zich schuldig te maken aan de bewezen verklaarde misdrijven met een ernstig gewelddadige component;
- de gevolgen voor het slachtoffer, die ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 mei 2017 te kennen heeft gegeven dat het bewezen verklaarde vooral geestelijk veel leed bij haar teweeg heeft gebracht en dat zij daarvan nog altijd de nadelige gevolgen ondervindt.
Het hof rekent dit verdachte zeer zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte zich nog schuldig gemaakt aan een mishandeling, het voorhanden hebben van een niet van echt te onderscheiden nepvuurwapen, het doen van een doodsbedreiging en een vernieling. Het hof is derhalve van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 8 jaren met zich brengt. In hetgeen door de advocaat-generaal is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een (nog) hogere strafoplegging te komen.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging moet leven.
De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdediging op het procesverloop en de wijze waarop door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Wat betreft de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Namens de verdachte is op 4 november 2013 hoger beroep ingesteld. Het eindarrest van het hof dateert van 30 mei 2017 en is derhalve niet gewezen binnen twee jaren na het instellen van het appel.
Dat niet binnen twee jaren eindarrest is gewezen, is naar het oordeel van het hof gelet op de onderzoekwensen echter hoofdzakelijk toe te rekenen aan de verdediging, hetgeen betekent dat geen schending van het recht op een openbare behandeling van de zaak in hoger beroep binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Het onderzoek heeft gedurende de fase van het hoger beroep niet stil gelegen. Het DNA-onderzoek was ingewikkeld en om dit goed te laten verlopen, tijdrovend.
TBS-maatregel met dwangverpleging
Het hof stelt voorop dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte rechtmatig op grond van artikel 37 lid 2 en 3 en 37a Sr de maatregel TBS met dwangverpleging kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a lid 1, sub 1 Sr) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
In het kader van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in art. 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het hof heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen.
Het hof heeft voor wat betreft de persoon van verdachte gelet op de inhoud van de Rapportage Pro Justitia van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, van 10 januari 2017, van F.R. Kruisdijk (psychiater) en A.T. Spangenberg (psycholoog). Blijkens dit rapport heeft verdachte meegewerkt aan het rapport, maar hij heeft niet willen spreken over het tenlastegelegde. Daardoor is geen risico-analyse opgemaakt kunnen worden en is het rapport door de houding van verdachte niet gebaseerd op alle mogelijke gegevens. Dit rapport houdt – onder meer – in als bevindingen, conclusie(s) en advies van de rapporteurs:
Betrokkene was van 22 september 2016 tot 10 november 2016 gedurende zeven weken opgenomen in het PBC. Betrokkende werd onderzocht door een multidisciplinair team dat bestond uit een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider.
Uit de informatie over het milieu komt een affectief pedagogisch zwak gezinsklimaat naar voren met sterk verwaarlozend karakter. Er zijn aanwijzingen voor afwezigheid van beide pedagogisch opvoeders.
Als rode draad in het leven van betrokkene loopt het gemis aan stabiliteit en hechting en een gebrekkige identiteitsvorming vanwege het ontbreken van positieve mannelijke identificatiefiguren.
In 2009 zou hij opgenomen zijn geweest in een psychiatrisch ziekenhuis in België mogelijk samenhangend met het gebruik van anabole steroïde in combinatie met Ritalin (waarvan betrokkene meldt dat hij door die combinatie een korter lontje kreeg, maar ook sneller seksueel opgewonden wordt). Bij betrokkene is sprake van een langdurig patroon van disfunctioneren op diverse levensgebieden (wonen, werken en relaties).
Hij kan zijn medeobservandi duidelijk, op het intimiderende af, op hun nummer zetten, waarna zijn groepsgenoten gas terug nemen.