ECLI:NL:GHSHE:2017:2269

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
20-001861-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met bijzondere aandacht voor jeugddetentie en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen. De advocaat-generaal vorderde een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden en een werkstraf van 240 uren. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij hij met een mes een ernstige verwonding heeft toegebracht aan het slachtoffer. Het hof heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen van de verdachte na het delict, waaronder zijn voortgang in de opleiding en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Gezien de termijnoverschrijding in de behandeling van de zaak, heeft het hof besloten om de maximale taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De verdachte kreeg een voorwaardelijke jeugddetentie van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren.

Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de strafoplegging zodanig vormgegeven dat deze dienstbaar is aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte, wat heeft geleid tot een aangepaste strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001861-14
Uitspraak : 24 mei 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-855061-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarnaast beslissingen genomen over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de inbeslaggenomen goederen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof kennis genomen van hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij naar voren is gebracht, alsmede van hetgeen in het kader van het spreekrecht door het slachtoffer naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen jeugddetentie.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Subsidiair heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Ten slotte heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafmotivering en de opgelegde straffen
Het hof zal voorts een aanvullende bewijsoverweging wijden aan hetgeen in hoger beroep door de raadsman voor het eerst naar voren is gebracht.
De raadsman heeft aangevoerd dat het van belang is vast te stellen wat de steekrichting is geweest van het mes. Aan de hand daarvan kan volgens de raadsman achterhaald worden volgens welk scenario het steekincident heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep in dit kader gewezen op een passage op pagina 9 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 17 juni 2015. De betreffende passage luidt als volgt:
(…) Wat de richting en de diepte betreft kan het steekkanaal op basis van de klinische informatie uitsluitend in relatieve zin gereconstrueerd worden. Dit betreft een verloop vanaf de bovenbeschreven lokalisatie aan de (buitenzijde) van de rug in de richting van de buik tot in de rechterborstholte.
Voornoemde opmerkingen van het NFI geven volgens de raadsman steun aan de verklaring van verdachte dat hij de boven op hem zittende [slachtoffer] met een zwaaiende beweging in zijn rug heeft gestoken. Daarnaast wordt hetgeen hiervoor is weergegeven niet weerlegd door de informatie verkregen van dr. J.G. Olsman.
Het hof overweegt dat voornoemde passage uit het NFI-rapport en ook overigens niets afdoet aan de conclusies die het hof verbindt aan de gedane reconstructies, de verklaring van dr. J.G. Olsman en de vastgestelde feiten en omstandigheden. Het hof sluit zich dan ook aan bij de overwegingen en beslissingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne.
Op te leggen straffen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen jeugddetentie.
De raadsman van verdachte heeft verzocht geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen omdat een vrijheidsbenemende straf alle positieve ontwikkelingen zou doorkruisen. Hierbij heeft de raadsman gewezen op het door de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport van 22 maart 2017.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft met zodanige kracht met een mes in de rug van het slachtoffer gestoken dat het slachtoffer daardoor een ernstige verwonding heeft opgelopen. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is overleden.
Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten nog geruime tijd nadien te kampen hebben met de lichamelijke en geestelijke gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Uit de door het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring is gebleken dat deze gevolgen zich ook bij hem hebben voorgedaan en hij nog steeds de gevolgen ondervindt van hetgeen verdachte hem heeft aangedaan. Naast de gevolgen voor het directe slachtoffer brengt een dergelijk door verdachte gepleegd feit, zeker indien het zoals in het onderhavige geval in de openbare ruimte is gepleegd, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Ten voordele van verdachte heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) d.d. 31 januari 2017. Hieruit is gebleken dat hij niet eerder ter zake van een soortgelijk feit met justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 maart 2017. Uit dit rapport en het verhandelde ter terechtzitting is onder meer gebleken dat verdachte sinds de pleegdatum van het bewezen verklaarde, met uitzondering van een strafbeschikking ter zake het rijden onder invloed, niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Het bewezen verklaarde heeft niet alleen voor het slachtoffer en zijn naasten veel leed en schade berokkend, maar heeft ook het leven van verdachte, dat van zijn familie en zijn vrienden op zijn kop gezet. Evenwel is verdachte na zijn Havo-opleiding positief te hebben afgerond begonnen aan een vierjarige HBO-opleiding. Op dit moment zit hij in het derde jaar en loopt hij stage. Op dit stageadres kan hij mogelijk na het behalen van zijn diploma werkzaam blijven. Daarnaast volgt hij op dit moment een avondopleiding om in het geval hij door wil studeren hij later een half jaar bespaart. De Raad is van oordeel dat verdachte zijn leven na het strafbare feit goed heeft opgepakt en hieraan op een positieve wijze invulling geeft. De Raad vraagt zich, zonder het feit te bagatelliseren, af wat het opleggen van een sanctie nog voor meerwaarde heeft. Het feit dat de zaak verdachte de afgelopen jaren heeft achtervolgd, is volgens de Raad voor hem al ingrijpend genoeg geweest. De Raad is van mening dat schuldig zonder oplegging van straf inmiddels een passende afdoening van de zaak lijkt te zijn.
Met betrekking tot de redelijke termijn heeft als uitgangspunt in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprak is van bijzondere omstandigheden. Van deze bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. In het onderhavige geval is op 23 juni 2014 hoger beroep aangetekend en zal op 24 mei 2017 arrest worden gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van 18 maanden van bedoelde termijn.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht het hof de door de rechtbank opgelegde deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in beginsel passend. Gelet echter op voornoemde termijnoverschrijding, acht het hof in dit geval een dergelijke afdoening niet passend. In plaats hiervan zal het hof de maximale taakstraf, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, aan verdachte opleggen. Daarbij heeft het hof tevens rekening gehouden met het feit dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie de voornoemde positieve ontwikkelingen van de jeugdige verdachte zou doorkruisen.
Daarnaast zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Het hof acht, daarbij met name gelet op de ernst van het feit en het benadrukken daarvan, een langere duur van de voorwaardelijke jeugddetentie geboden dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt voorts de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden;

bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per dag in voorarrest;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier,
en op 24 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.N. van der Spoel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.