Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 747220 rolno. 11-12223)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven van [appellant] met zeven grieven en 19 producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, van [geïntimeerde 1] met twee grieven, wijziging/aanvulling van eis en 32 producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant] met producties 20 tot en met 27;
- de bij brief van 26 januari 2017 door [geïntimeerde 1] toegezonden producties 33 tot en met 35 en de bij brief van 6 februari 2017 door [appellant] toegezonden producties 28 tot en met 30, die namens respectievelijk [geïntimeerde 1] en [appellant] bij het pleidooi bij akte in het geding zijn gebracht;
- het pleidooi van 9 februari 2017, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
- In 2008 is ter zake van de huur als voorschot c.q. deelbetaling aan [appellant] tweemaal een bedrag van € 5.000,00 en eenmaal een bedrag van € 2.000,00 betaald.
- De huurovereenkomst is eind 2009/begin 2010 geëindigd.
- tussen partijen is overeengekomen dat [appellant] een hefmast, inclusief rol veegmachine, mestton, ploeg, zaaimachine, machine voor schudden en duinen van hooi heeft gebruikt gedurende 97 weken, gemiddeld 20 keer per week en daarvoor een bedrag verschuldigd is geworden van € 19.400,00 exclusief btw (€ 20.670,00 inclusief btw);
- tussen partijen is overeengekomen dat [appellant] de waterput van [geïntimeerde 1] heeft gebruikt, evenals buizen, haspel, en trekker over de periode 2003 tot 16 november 2010 en daarvoor een bedrag van € 17.500,00 exclusief btw (€ 18.500,00 inclusief btw), verschuldigd is geworden.
’
waarschijnlijkdoor [geïntimeerde 1] is geschreven.
[geïntimeerde 1] onroerend goed verhuurd voor de opslag van varkensmest. Hiervoor is een bedrag van
- Door [geïntimeerde 1] in overleg met [betrokkene] een en ander wordt beoordeeld;
- Volgende week door hen inhoudelijk wordt gereageerd richting [appellant] hoe hier mee naar de toekomst zal worden omgegaan.’
- veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde 1] van een bedrag van € 39.170,00, te vermeerderen met wettelijke rente;
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1] voornoemd bedrag kan verrekenen met eventuele betalingsverplichtingen jegens [appellant] ;
- veroordeling van [appellant] tot het verstrekken van een afschrift dan wel het verlenen van inzage in de door [appellant] gevoerde administratie in het kader van de Meststoffenwetgeving voor zover het betreft de opslag en het vervoer van mest in de door [Exploitatiemaatschappij] , althans door [appellant] en/of [Exploitatiemaatschappij] gehuurde mestopslagputten in de periode van 2007, althans 2008 tot en met de datum van het arrest van hert hof, op straffe van een dwangsom;
- voorwaardelijk, indien en voor zover in hoger beroep komt vast te staan dat tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [geïntimeerde 1] gehouden is tot betaling van huur, een verklaring voor recht dat die overeenkomst wordt ontbonden dan wel dat [geïntimeerde 1] zijn verplichtingen jegens [appellant] kan opschorten totdat door [appellant] correcte medewerking is verleend aan de meststoftechnische afwikkeling;
- veroordeling van [appellant] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.500,00,
aan [geïntimeerde 1]van de door [appellant] gevoerde administratie in het kader van de Meststoffenwetgeving voor zover het betreft de opslag en het vervoer van mest in en naar de
door [Exploitatiemaatschappij] , subsidiair de door hem en [Exploitatiemaatschappij]gehuurde mestopslagputten (onderstreping hof). [geïntimeerde 1] heeft ter onderbouwing van zijn vordering een brief van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken van 29 januari 2013 overgelegd waaruit blijkt van een voornemen tot oplegging van een boete wegens overtreding van de verantwoordingsplicht (productie 25 bij memorie van antwoord in principaal appel/conclusie van eis in incidenteel appel). De brief is gericht aan [Exploitatiemaatschappij] waaruit volgt dat het voornemen tot oplegging van een boete jegens haar is gericht. [Exploitatiemaatschappij] is echter in hoger beroep niet verschenen. Gesteld noch gebleken is dat daarnaast een boete aan [geïntimeerde 1] in privé zou worden opgelegd dan wel is opgelegd. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde 1] als natuurlijk persoon belang heeft bij het gevraagde afschrift dan wel de gevraagde inzage in de meststoffenadministratie (nog afgezien van het antwoord op de vraag of [appellant] verplicht was een administratie bij te houden ten aanzien van de aan [geïntimeerde 1] in eigendom toebehorende en opgeslagen mest). In feite heeft [geïntimeerde 1] de vordering in hoger beroep ingesteld ten behoeve van [Exploitatiemaatschappij] , terwijl deze in hoger beroep geen partij is. De vordering dient dan ook wegens gebrek aan belang te worden afgewezen. De eerste grief in incidenteel appel faalt dus.