ECLI:NL:GHSHE:2017:2246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
200.190.676_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake cessie en betalingsverplichting uit energieovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter Tilburg. De zaak betreft een geschil over een cessie van een vordering door Essent Retail Energie B.V. aan [de vennootschap]. [appellante] had een overeenkomst met Essent voor de levering van energie, maar heeft een bedrag van € 6.167,49 onbetaald gelaten. De kantonrechter heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van € 6.379,64, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

In hoger beroep betwist [appellante] de rechtsgeldigheid van de cessie en de hoogte van het toegewezen bedrag. Het hof overweegt dat [de vennootschap] niet heeft aangetoond dat de cessie rechtsgeldig is, en biedt [appellante] de gelegenheid om zich uit te laten over de nieuwe argumenten die door [de vennootschap] zijn ingebracht. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor memorie aan de zijde van [appellante].

De uitspraak van het hof is gedaan op 23 mei 2017, en de zaak is behandeld door de rechters B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal later een definitieve uitspraak doen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.190.676/01
arrest van 23 mei 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. I.A.C. Cools te Tilburg,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Zweden),
mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin te ‘s-Hertogenbosch,
op het bij dagvaardingsexploot van 16 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter Tilburg van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 23 december 2015, gewezen tussen [de vennootschap] als eiseres en [appellante] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4312834 CV EXPL 15-5630)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Dit blijkt uit:
  • het voornoemde dagvaardingsexploot,
  • de memorie van grieven van [appellante] ,
  • de memorie van antwoord van [de vennootschap] met producties.
2.2
Na gevraagd arrest, heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Nu niet is geklaagd over de feitenvaststelling in het bestreden vonnis, gaat ook het hof uit van die navolgende feiten.
[appellante] sloot met Essent Retail Energie B.V. (hierna: Essent) een overeenkomst tot levering van energie op het adres [adres] te [plaats] tegen een door [appellante] te betalen prijs.
In de periode van 10 december 2011 tot en met 11 december 2012 factureerde Essent op basis van de overeenkomst een totaalbedrag van € 6.167,49 voor aan dat adres geleverde energie.
Ondanks diverse aanmaningen en sommaties is het gefactureerde totaalbedrag van
€ 6.167,49 onbetaald gebleven.
3.2
In zoverre onder toewijzing van de inleidende vordering van [de vennootschap] , is [appellante] bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden vonnis veroordeeld tot betaling van:
- € 6.379,64, vermeerderd met wettelijke rente over € 6.167,49 vanaf 9 juli 2015, en
- de proceskosten.
In hoger beroep concludeert [appellante] dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, de inleidende vordering van [de vennootschap] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten van beide instanties.
[de vennootschap] concludeert dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep ongegrond zal verklaren en [appellante] zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
3.3
Het hof overweegt dat voor zover [de vennootschap] concludeert tot veroordeling van [appellante] in (ook) de proceskosten van de eerste aanleg, nog geen sprake is van een incidenteel hoger beroep. [de vennootschap] formuleert ook geen incidentele grief en maakt ook anderszins niet duidelijk dát en waarom zij tegen die proceskostenbeslissing incidenteel appelleert. Het geding in hoger beroep beperkt zich tot de in het bestreden vonnis aan [de vennootschap] toegewezen vordering.
3.4
[de vennootschap] legt aan de toegewezen vordering ten grondslag dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de overeenkomst met Essent voortvloeiende betaalplicht voor de toegezonden maar voor een totaalbedrag van € 6.167,49 onbetaald gelaten facturen. [de vennootschap] stelt daartoe verder dat Essent de tegen [appellante] uit te oefenen rechten aan haar heeft gecedeerd.
3.5
Met grief 1 klaagt [appellante] over de verwerping door de kantonrechter van haar verweer dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldige cessie omdat dat pas bij dupliek werd gevoerd en tardief zou zijn. [appellante] licht toe dat zij pas na repliek rechtskundige bijstand inschakelde en dat het bovendien van meet af aan op de weg van [de vennootschap] had gelegen om de ingeroepen cessie te adstrueren.
Het hof overweegt dat [de vennootschap] al bij inleidende dagvaarding had gesteld dat Essent de onderhavige vordering op of omstreeks 21 mei 2013 aan [de vennootschap] heeft gecedeerd en dat [appellante] van die cessie in kennis is gesteld. Blijkens het extract audiëntieblad heeft [appellante] bij antwoord die cessie en haar gedane kennisgeving niet betwist, zodat [de vennootschap] die gestelde cessie en kennisgeving bij repliek mocht herhalen en niet nader hoefde te adstrueren. Eerst bij dupliek merkte [appellante] op dat [de vennootschap] geen stukken had overgelegd waaruit een rechtsgeldige cessie blijkt en dat zij de cessie bij gebreke daarvan betwist, hetgeen [appellante] nu ter toelichting op deze grief herhaalt onder toevoeging van haar standpunt dat zij met die cessie ook niet bekend was. In reactie daarop onderbouwt [de vennootschap] de gestelde cessie nu bij memorie van antwoord nader en adstrueert zij dat nader met daarbij overgelegde bescheiden. Nu [appellante] zich hierover nog niet eerder heeft kunnen uitlaten, zal het hof [appellante] daartoe nu eerst in het kader van hoor en wederhoor de gelegenheid bieden.
3.6
Met grief 2 zegt [appellante] op te komen tegen de hoogte van het door de kantonrechter toegewezen bedrag, maar keert [appellante] zich in de kern alleen tegen het kantonrechtersoordeel dat [appellante] de juistheid van de daaraan ten grondslag liggende meterstanden onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [appellante] licht toe dat zij gemotiveerd heeft betwist dat de meters het juiste verbruik registreren en dat het op de weg van Essent had gelegen om na door [appellante] geuit ongeloof over het gemeten verbruik, een onderzoek naar de meters te verrichten. Bij memorie van antwoord onderbouwt [de vennootschap] onder overlegging van bescheiden nader dat uit de artikelen 4.2, 11.1 en 12 van de toepasselijke algemene voorwaarden volgt dat juist [appellante] verantwoordelijk te houden is voor (goede) meetapparatuur en voor (het achterwege blijven van) zo’n onderzoek naar de meters. Ook voert [de vennootschap] aan dat de toenmalige bewindvoerder van [appellante] in 2012 aan Essent heeft meegedeeld dat bij aan de meters verricht onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden maar dat het hoge verbruik van [appellante] mogelijk is veroorzaakt door een geplaatste oude boiler en/of geiser. Nu [appellante] zich ook hierover nog niet eerder heeft kunnen uitlaten, zal het hof [appellante] daartoe nu ook eerst de gelegenheid bieden.
3.7
Het hof komt tot de conclusie dat [appellante] in het kader van hoor en wederhoor eerst de gelegenheid dient te krijgen om zich uit te laten zoals hiervoor in rov. 3.5 en 3.6 bedoeld, waarna pas definitief over de grieven 1 en 2 hoort te worden beslist. De door [appellante] te nemen memorie is voor geen ander doel bestemd en het hof zal haar eventuele uitlatingen over andere kwesties buiten beschouwing laten. Het hof komt aan de bespreking van (de tegen de uitgesproken proceskostenveroordeling gerichte) grief 3 nog niet toe en beslist onder aanhouding van verder iedere beslissing als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 20 juni 2017 voor memorie aan de zijde van [appellante] met de hiervoor in rov. 3.7 vermelde doeleinden, waarna [de vennootschap] hierop niet bij antwoordakte zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 mei 2017.
griffier rolraadsheer