ECLI:NL:GHSHE:2017:2233

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
200.159.362_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsgeschil in de gezondheidszorg over functiebeschrijvingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een arbeidsgeschil in de gezondheidszorg met betrekking tot functiebeschrijvingen. De appellanten, bestaande uit meerdere personen, hebben hoger beroep ingesteld tegen Stichting Catharinaziekenhuis (CZE) na een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De procedure omvatte meerdere tussenarresten en deskundigenberichten, waarbij het hof behoefte had aan voorlichting door een deskundige op het gebied van personeelszaken. De deskundige, de heer K. Nugteren, heeft een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat de functiebeschrijvingen voldoen aan de eisen van de cao Ziekenhuizen. Echter, het hof heeft geconstateerd dat er mogelijk onvolledigheden zijn in de functiebeschrijvingen en heeft besloten om aanvullend deskundigenonderzoek te laten uitvoeren. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en partijen zijn uitgenodigd om suggesties te doen voor deskundigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.159.362/01
arrest van 23 mei 2017
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellante 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellante 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellante 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellante 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellante 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8.
[appellante 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
9.
[appellante 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
10.
[appellante 10] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. S.M.M. Teklenburg te Eindhoven,
tegen
Stichting Catharinaziekenhuis,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als CZE,
advocaat: mr. D. den Heeten te Arnhem,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 19 januari, 26 april, 31 mei en
8 november 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 2370427, rolnummer 13-12371 gewezen vonnis van 17 juli 2014.

14.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • voormelde tussenarresten;
  • het deskundigenbericht van 28 december 2016;
- de memorie na deskundigenbericht van [appellanten c.s.] van 31 januari 2017;
- de memorie na deskundigenbericht van CZE van 28 februari 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

15.De verdere beoordeling

15.1.
Het hof verwijst allereerst naar hetgeen is overwogen in het tussenarrest van 19 januari 2016 met betrekking tot de feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen (rov. 3.1) alsmede met betrekking tot het geschil tussen partijen (rov. 3.2 tot en met 3.9). Het hof volhardt daarin. Meer specifiek wijst het hof erop dat de kern van het geschil de inhoud van de functiebeschrijvingen betreft; voor zover [appellanten c.s.] klagen over het proces dat is gevolgd om te komen tot deze functiebeschrijvingen, hebben zij daarbij geen belang meer (zie rov. 3.10).
15.2.
Het hof heeft in voormeld tussenarrest (rov. 3.10) overwogen dat het behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige op het gebied van personeelszaken (HRM), bij voorkeur met expertise ten aanzien van het beschrijven van functies als de onderhavige binnen ziekenhuizen. Als deskundige heeft het hof benoemd de heer K. Nugteren, voormalig directeur van FWG en thans associé bij POZW b.v. (een HRM-bureau), die in het verleden meegewerkt heeft aan de totstandkoming van de desbetreffende kwaliteitscriteria (zie het tussenarrest van 26 april 2016, rov. 6.2.2). Nugteren heeft voormeld deskundigenbericht uitgebracht, waarvan deel uitmaakt een bijlage waarmee hij reageert op de opmerkingen en verzoeken van de advocaat van [appellanten c.s.] bij brief van 30 september 2016 naar aanleiding van zijn concept-rapport.
15.3.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de in het geding zijnde functiebeschrijvingen (productie 12a en 12b bij de inleidende dagvaarding) in overeenstemming zijn met hetgeen is bepaald in Bijlage D en Bijlage E van de cao (productie 13 en 14 bij de inleidende dagvaarding). [appellanten c.s.] stellen zich op het standpunt dat dit niet het geval is. CZE heeft dit gemotiveerd betwist.
15.4.
Nugteren is in het deskundigenbericht tot de conclusie gekomen dat naar zijn inzichten de functiebeschrijvingen ‘functiewaarderingstechnisch’ voldoen aan de uitgangspunten zoals gesteld in de cao Ziekenhuizen en zoals verwoord in de Checklist functies beschrijven voor FWG (zowel naar de inhoud als de vorm). Nugteren is tot deze conclusie gekomen na in het deskundigenbericht de aan hem voorgelegde functiebeschrijvingen te hebben beoordeeld aan de hand van de cao Ziekenhuizen en de Checklist functies beschrijven voor FWG. Voorts heeft hij naar aanleiding van voormelde brief van 30 september 2016 van de advocaat van [appellanten c.s.] (vraag 4) nader uiteengezet waarom naar zijn inzichten de voorgestelde functiebeschrijvingen voldoen aan de kwaliteitseisen, dat wil zeggen het gestelde in de cao en de richtlijnen van de systeemhouder FWG. Daarbij heeft hij aangegeven dat voor de toepassing van het FWG functiewaarderingssysteem het functiebeeld alsmede de vermelding van de functie-eisen met betrekking tot de FWG waarderingsgezichtspunten van belang is, en heeft hij opgemerkt dat één en ander herkenbaar is in de voorgelegde functiebeschrijvingen en de functiebeschrijvingen daarmee voldoen aan de kwaliteitseisen om de functies te kunnen indelen en waarderen.
15.5.
Uit het deskundigenbericht blijkt echter ook dat er om de aan de orde zijnde kwestie te beoordelen, namelijk of met belangrijke taken en verantwoordelijkheden van de functies van radiotherapeutisch laborant senior en medior in de voorgestelde functiebeschrijvingen geen rekening wordt gehouden, de functiebeschrijvingen dus onvolledig zijn en daarmee in strijd zijn met de eisen die in de cao worden gesteld, nader (praktijk)onderzoek mogelijk is. Zo schrijft Nugteren op pagina 9 van het deskundigenbericht: ‘
Op grond van de voorgelegde documenten kan ik niet concluderen of de inhoud van functiebeschrijving (d.w.z. de beschreven taken en gezichtspunten) toereikend is voor een juiste interpretatie. Daarvoor is feitelijke kennis van de dagelijkse praktijk en gang van zaken binnen CZE noodzakelijk’, en op pagina 10 schrijft hij: ‘
Het is niet gebruikelijk, maar wel mogelijk, om de inhoud en achtergronden van de functie verder uit te diepen. Bijvoorbeeld aan de hand van een (onafhankelijk) praktijk onderzoek’.
15.6.
Nugteren heeft dit nadere onderzoek om hem moverende redenen (zie zijn antwoorden op vragen 5 en 6 van de advocaat van de brief van 30 september 2016) evenwel niet verricht. Het hof ziet aanleiding om voor wat betreft dat onderzoek een aanvullend deskundigenbericht uit te laten brengen (door een andere deskundige dan Nugteren). Overigens hebben ook [appellanten c.s.] in hun memorie na deskundigenbericht (onder punt k) aangegeven dat er volgens hen alle reden is bedoeld onderzoek alsnog uit te (laten) voeren (door een ander dan Nugteren).
15.7.
Het hof zal de zaak andermaal naar de rol verwijzen, opdat partijen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Partijen kunnen bij antwoordakte vervolgens reageren op elkaars akte.
15.8.
Het hof is voornemens ook de kosten van de deskundige(n) voor wat betreft het aanvullend deskundigenbericht te brengen ten laste van [appellanten c.s.] als eisende partij (artikel 195 Rv).
15.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

16.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 6 juni 2017 voor akte aan de zijde van beide partijen als bedoeld in rov. 15.7, waarna partijen bij antwoordakte op elkaars akte kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M. van Ham en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 mei 2017.
griffier rolraadsheer