ECLI:NL:GHSHE:2017:2205
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van goede trouw van de schuldenaar
In deze zaak gaat het om de verzoeken van [appellant 1] en [appellante 2] om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder hun verzoeken afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b van de Faillissementswet (Fw), omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de verzoeken opnieuw beoordeeld. De appellanten hebben een totale schuldenlast van € 381.043,02, waaronder een preferente belastingschuld en een concurrente schuld aan een advocatenkantoor. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten voorafgaand aan hun faillissement handelingen hebben verricht die hun eigen belangen boven die van hun schuldeisers hebben gesteld. Dit werd onder andere aangetoond door het overdragen van voertuigen aan derden kort voor het faillissement. Het hof concludeert dat de appellanten niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoekschrift. De eerdere afwijzing door de rechtbank wordt bekrachtigd, omdat de omstandigheden die tot de schulden hebben geleid niet zijn veranderd en de appellanten onvoldoende inzicht hebben gegeven in hun financiële situatie en de redenen voor hun schulden. Het hof heeft de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.