In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een geschil tussen twee voormalige echtgenoten over de draagplicht van een gezamenlijke geldlening. De partijen, die op 13 juli 2010 huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt met koude uitsluiting van gemeenschap van goederen, hebben op 16 november 2010 een krediet van € 17.000,-- afgesloten bij de Nederlandse Voorschotbank B.V. (DNV Bank). De lening werd hoofdelijke verbonden door beide partijen, maar na de echtscheiding, uitgesproken op 3 oktober 2012, ontstond er onenigheid over de verdeling van de aflossingsverplichtingen.
De rechtbank Limburg had in eerste aanleg geoordeeld dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan DNV Bank. [appellante] ging in hoger beroep en betwistte deze beslissing, stellende dat [geïntimeerde] volledig of grotendeels verantwoordelijk zou moeten zijn voor de schuld, omdat de lening voornamelijk ten goede zou zijn gekomen aan hem. Het hof oordeelde dat de draagplicht van de schuld afhankelijk is van de afspraken die partijen hebben gemaakt en dat er geen bewijs was dat [geïntimeerde] volledig of grotendeels verantwoordelijk was voor de schuld. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de vorderingen van [appellante] niet konden worden toegewezen.
Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis, compenseerde de proceskosten in hoger beroep, en wees het meer of anders gevorderde af. De uitspraak werd gedaan op 16 mei 2017 door de rechters G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en P.P.M. van Reijsen.