ECLI:NL:GHSHE:2017:2172

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
200.196.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming standplaats woonwagen in kort geding met spoedeisend belang

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een kort geding waarin Tiwos Woonstichting vordert dat de erven van mw. [erflaatster] de standplaats aan de [de standplaats] te Tilburg ontruimen. De vordering is gebaseerd op het feit dat de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats van rechtswege is geëindigd na het overlijden van mw. [erflaatster] op 1 februari 2016. Tiwos stelt dat de erven de standplaats niet willen ontruimen en dat er een maandelijkse vergoeding voor het gebruik van de standplaats verschuldigd is. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Tiwos afgewezen, omdat er volgens hem geen spoedeisend belang was. Tiwos heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft het hof de grieven van Tiwos beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk sprake is van een spoedeisend belang. Het hof heeft overwogen dat Tiwos recht heeft op ontruiming van de standplaats, omdat de huurovereenkomst is geëindigd en de erven [erflaatster] geen recht hebben om de standplaats te blijven gebruiken. Het hof heeft de vorderingen van Tiwos toegewezen, inclusief de ontruimingstermijn van drie maanden en de betaling van een gebruiksvergoeding van € 159,61 per maand vanaf 1 februari 2016. De erven [erflaatster] zijn ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is uitgesproken op 16 mei 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.410/01
arrest van 16 mei 2017
in de zaak van
Tiwos [vestigingsnaam] Woonstichting,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Tiwos,
advocaat: mr. C.J.P. Schellekens te Best,
tegen
de gezamenlijke erven van mw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de erven [erflaatster] ,
advocaat: mr. A.P.M.A. Laeyendecker te Oss,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 oktober 2016 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg onder zaaknummer 02/314783/KG ZA 16-267 in kort geding gewezen vonnis van 15 juni 2016.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

In het tussenarrest is voor het geding in eerste aanleg verwezen naar het vonnis van 15 juni 2016. Het hof vermeldt dat dit vonnis door de voorzieningenrechter bij vonnis van 1 juli 2016 met toepassing van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is verbeterd.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 oktober 2016;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 8 december 2016;
  • de memorie van grieven met 4 producties;
  • de memorie van antwoord met 2 producties;
  • het pleidooi, waarbij de zaak voor Tiwos is bepleit door mr. P.L.T. Roks, die geen pleitnota heeft overgelegd, en voor de erven [erflaatster] door hun advocaat, die aantekeningen van pleidooi heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
In de aanhef van de memorie van antwoord hebben de erven [erflaatster] in de vermelding van de partijnamen mevrouw [partijnaam] als partij toegevoegd. Aan deze toevoeging kan geen rechtsgevolg worden verbonden. Mevrouw [partijnaam] is geen partij geweest in eerste aanleg en in hoger beroep is niet om voeging of tussenkomst verzocht.

2.De verdere beoordeling

de feiten
2.1.
De voorzieningenrechter heeft in onderdeel 2 van het vonnis van 15 juni 2016 vastgesteld van welke feiten in dit kort geding wordt uitgegaan. In hoger beroep hebben partijen geen grieven gericht tegen deze vaststelling. Het hof gaat daarom van dezelfde feiten uit.
de standpunten van partijen en het oordeel van de voorzieningenrechter
2.2.1.
In deze procedure vordert Tiwos dat de erven [erflaatster] worden veroordeeld om de standplaats aan de [de standplaats] te [plaats] (hierna ook: de standplaats) binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, waaronder het verwijderen van de woonwagen die op de standplaats staat, met al het hunne en de hunnen en om aan Tiwos een maandelijkse vergoeding voor het gebruik van de standplaats te betalen vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag van ontruiming en om Tiwos de kosten van het geding te vergoeden.
2.2.2.
Aan deze vorderingen legt Tiwos, kort samengevat, ten grondslag dat de huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats door het overlijden van mevrouw [erflaatster] van rechtswege is geëindigd per 1 februari 2016, dat de erven daarom gehouden zijn om de standplaats leeg op te leveren en dat de erven [erflaatster] dat weigeren, de woonwagen op de standplaats laten staan en mevrouw [partijnaam] in de woonwagen laten wonen.
2.2.3.
De erven [erflaatster] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Tiwos afgewezen op grond van, kort samengevat, de overweging dat Tiwos daarbij geen spoedeisend belang heeft.
2.4.
Tiwos heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Tiwos heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van de erven [erflaatster] in de kosten van het geding in hoger beroep.
bespreking van de grieven
2.5.
Met de grieven is het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof zal eerst het spoedeisend belang en de vordering tot ontruiming en oplevering van de standplaats bespreken.
2.6.
In dit kort geding is, ook in dit hoger beroep, aan de orde of een voorlopige voorziening moet worden getroffen en of Tiwos daarbij een spoedeisend belang heeft.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. De Hoge Raad heeft de norm voor spoedeisend belang als volgt omschreven:
“De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.” (HR 22 november 2002, NJ 2003, 78).
2.7.
Tiwos heeft er, nu de huurovereenkomst met mevrouw [erflaatster] is geëindigd, spoedeisend belang bij om op korte termijn weer vrij te kunnen beschikken over de standplaats, reeds omdat zij het gestelde onrechtmatige gebruik (immers zonder recht of titel) van de erven niet hoeft te dulden, maar in het bijzonder ook om de standplaats te kunnen leveren aan [de nieuwe huurder van de standplaats] , en om daardoor de aan [de nieuwe huurder van de standplaats] bij brief van 2 juli 2009 namens Tiwos gedane toezegging te kunnen nakomen. [de nieuwe huurder van de standplaats] heeft Tiwos inmiddels bij brief van 18 juli 2016 daartoe gesommeerd.
De erven [erflaatster] hebben gesteld een financieel belang te hebben bij het nog niet behoeven op te leveren, omdat zij dan (nog) niet de kosten van het verwijderen van de woonwagen op de standplaats behoeven te maken, maar dat belang legt naar het oordeel van de het hof weinig gewicht in de schaal, omdat het, vroeg of laat, moeten maken van die kosten inherent is aan het einde van de huurovereenkomst. Voor zover zij betogen dat deze kosten niet gemaakt hoeven te worden als mevrouw [partijnaam] in de woonwagen kan blijven wonen, wordt dit verworpen. Het hof is niet gebleken dat mevrouw [partijnaam] , hoewel zij op de wachtlijst is geplaatst, een sterker recht heeft om de standplaats toegewezen te krijgen dan [de nieuwe huurder van de standplaats] bij levering van de eigendom van die standplaats krachtens overeenkomst.
De erven [erflaatster] hebben zich niet beroepen op hun eigen woonbelangen. Zij beroepen zich op woonbelangen van derden, die niet als partij in dit geding zijn betrokken (mevrouw [partijnaam] , de heer [betrokkene op wachtlijst] , andere personen die op de wachtlijst staan). Daarvoor geldt dat die belangen in het kader van de in 2.6 bedoelde afweging in beginsel geen gewicht in de schaal leggen. Dit heeft de voorzieningenrechter in rov. 4.6 van het vonnis waarvan beroep miskend. De omstandigheden dat er sprake is van een familierelatie tussen de erven en mevrouw [partijnaam] en de heer [betrokkene op wachtlijst] , en dat de erven zich de belangen van mevrouw [partijnaam] en de heer [betrokkene op wachtlijst] kennelijk aantrekken, vormen onvoldoende reden om daarover anders te oordelen.
Het hof komt tot de slotsom dat Tiwos een voldoende spoedeisend belang heeft bij de vorderingen in kort geding. Dit betekent dat de grieven I, II en III slagen.
2.8.
Het hof is voorts van oordeel dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat het door de erven in een bodemprocedure te voeren verweer tegen een gevorderde oplevering en ontruiming zal slagen, ook indien mevrouw [partijnaam] en de heer [betrokkene op wachtlijst] zich in dat geding aan de zijde van de erven [erflaatster] zouden voegen. De volgende overwegingen leiden het hof tot dit oordeel.
2.9.
Het verweer van de erven [erflaatster] komt erop neer dat zij zich erop beroepen dat Tiwos misbruik maakt van haar eigendomsrecht (artikel 5:1 BW), omdat het gebruik dat Tiwos maakt van haar eigendomsrecht strijdt met de rechten van anderen of met de beperkingen die zij op grond van wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht in acht dient te nemen, en dat Tiwos misbruik maakt van haar bevoegdheid om de standplaats te ontruimen (artikel 3:13 BW), in het bijzonder omdat zij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen haar belang bij ontruiming en de belangen die daardoor worden geschaad, naar redelijkheid niet tot ontruiming kan overgaan (pag. 7 pleitaantekeningen in eerste aanleg). De door de erven [erflaatster] aangevoerde argumenten kunnen een beroep op deze regels echter niet schragen. Anders dan de erven [erflaatster] menen, is in dit kort geding bepaald niet aannemelijk geworden dat Tiwos niet aan de aan [de nieuwe huurder van de standplaats] gedane toezegging zou zijn gebonden, omdat de standplaats niet leeg is. Aannemelijk is immers dat [de nieuwe huurder van de standplaats] van Tiwos kan verlangen dat Tiwos een einde maakt aan het gebruik van de standplaats zonder recht of titel, teneinde deze leeg aan [de nieuwe huurder van de standplaats] te kunnen leveren. Onaannemelijk is dat er, naast de brief van 2 juli 2009, nóg een schriftelijke vastlegging van de toezegging zou moeten plaatsvinden, voordat [de nieuwe huurder van de standplaats] aanspraak kan maken op nakoming van de toezegging. Niet aannemelijk is geworden dat [de nieuwe huurder van de standplaats] geen beroep op nakoming van de toezegging zou kunnen doen omdat deze in strijd met de wet zou zijn gedaan, reeds niet omdat artikel 27 van de Woningwet, waarop de erven [erflaatster] zich in dit verband beroepen, wat van dat beroep verder ook zij, pas in 2015 is ingevoerd. Dat Tiwos in 2009 een beleid met betrekking tot de verhuur van standplaatsen voerde waarmee de aan [de nieuwe huurder van de standplaats] gedane toezegging in kennelijke strijd is, is niet gesteld of aannemelijk geworden. Er zijn tenslotte geen bijzondere feiten en omstandigheden aannemelijk geworden, waarom van Tiwos moeten worden verlangd dat zij, in weerwil van de aan [de nieuwe huurder van de standplaats] gedane toezegging, de standplaats te huur zou moeten aanbieden aan degenen die op de wachtlijst staan. De brief van 20 mei 2014 aan [betrokkene op wachtlijst] kan reeds hierom niet als zo’n omstandigheid worden aangemerkt, omdat in deze brief aan [betrokkene op wachtlijst] is meegedeeld dat hij een verzoek kan doen om in aanmerking te komen voor de standplaats, en niet aannemelijk is dat deze mededeling kan worden aangemerkt als een onvoorwaardelijke toezegging dat de standplaats aan [betrokkene op wachtlijst] , of een andere persoon op de wachtlijst, zal worden verhuurd nadat de huurovereenkomst met mevrouw [erflaatster] zal zijn geëindigd.
Het hof is aldus van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de rechten die [partijnaam] of [betrokkene op wachtlijst] aan de plaatsing op de wachtlijst mogelijk kunnen ontlenen in de weg kunnen staan aan de levering van de eigendom van de standplaats aan [de nieuwe huurder van de standplaats] .
de geldvordering
2.10.
De gevorderde vergoeding voor het gebruik van de standplaats van € 159,61 per maand vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag van de ontruiming komt eveneens voor toewijzing in aanmerking omdat de erven [erflaatster] de verschuldigdheid daarvan niet hebben betwist (die volgt bovendien uit artikel 7:225 BW) en niet gesteld of gebleken is dat er van enig restitutierisico sprake is.
de slotsom en de kosten
2.11.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen tot ontruiming en tot betaling van de gebruiksvergoeding zullen worden toegewezen. Dat had ook in eerste aanleg moeten gebeuren, en het vonnis van de voorzieningenrechter van 15 juni 2016, zoals verbeterd bij vonnis van 1 juli 2016, zal dan ook worden vernietigd. Ter gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep is gebleken dat mevrouw [partijnaam] inmiddels in verwachting is, en daarom hebben de erven [erflaatster] alsnog verweer gevoerd tegen de gevorderde ontruimingstermijn. Tiwos heeft zich niet verzet tegen een ruimere ontruimingstermijn. Het hof ziet, de belangen van partijen afwegend, aanleiding de ontruimingstermijn vast te stellen op drie maanden na betekening van dit arrest.
2.12.
Het bovenstaande betekent dat grief IV, die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling, ook slaagt. De erven [erflaatster] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de gedingen in eerste aanleg en in hoger beroep.

3.De uitspraak

Het hof:
3.1.
vernietigt het vonnis van 15 juni 2016 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, zoals verbeterd bij vonnis van 1 juli 2016;
en opnieuw recht doende:
3.2.
veroordeelt de erven [erflaatster] om binnen drie maanden na betekening van de grosse van dit arrest de standplaats aan de [de standplaats] te Tilburg geheel te ontruimen en te verlaten, waaronder het verwijderen van de woonwagen die op de standplaats staat, met al het hunne en al de personen die zijdens de erven [erflaatster] op de standplaats verblijven en de standplaats ter vrije beschikking van Tiwos te stellen;
3.3.
veroordeelt de erven [erflaatster] tot betaling aan Tiwos van een bedrag van € 159,61 voor iedere maand vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag dat zij de standplaats zullen hebben ontruimd;
3.4.
veroordeelt de erven [erflaatster] , hoofdelijk, in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Tiwos op € 96,01 aan dagvaardingskosten, op € 288,00 aan griffierecht en op € 527,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 94,08 aan dagvaardingskosten, op €718,00 aan griffierecht en op € 2.682,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
3.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, H.AE. Uniken Venema en M.J. Pesch en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 mei 2017.
griffier rolraadsheer