ECLI:NL:GHSHE:2017:2152

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
200.151.078_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest in een civiele procedure tussen een huurder en verhuurder met betrekking tot geldleningen en bonussen

In deze zaak gaat het om de herroeping van een eerder arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gewezen op 16 mei 2017, in een civiele procedure tussen [eiser in de herroepingsprocedure] en Inbev Nederland N.V. De procedure betreft een geschil over geldleningen en bonussen die voortvloeien uit een huurovereenkomst tussen Inbev als verhuurder en D’n Heilige Antonius V.O.F. als huurder. De VOF werd vertegenwoordigd door [eiser in de herroepingsprocedure] en een andere vennoot. De zaak is heropend na een tussenarrest van 16 augustus 2016, waarin het hof oordeelde dat er mogelijk sprake was van bedrog door Inbev tijdens de pleidooizitting. Het hof heeft in deze herroepingsprocedure de vraag te beantwoorden in hoeverre de onjuiste mededeling van Inbev over de uitbetaling van bonussen invloed heeft gehad op de eerdere beslissingen van het hof.

De procedure begon met een huurovereenkomst voor een café, waarbij Inbev leningen verstrekte aan de VOF. Na de overdracht van de exploitatie aan D’n Heilige Antonius B.V. ontstonden er geschillen over de aflossing van de leningen en de toekenning van bonussen. Inbev vorderde betaling van [eiser in de herroepingsprocedure], die in hoger beroep ging tegen een eerdere veroordeling door de kantonrechter. Het hof had eerder de vorderingen van Inbev bekrachtigd, maar na de heropening van de zaak werd de rol van de bonussen en de mededelingen van Inbev opnieuw onderzocht.

In de uitspraak van 16 mei 2017 heeft het hof de zaak verwezen naar de rol voor verdere akten, waarbij Inbev de gelegenheid krijgt om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de bonussen. Het hof houdt verdere beslissingen aan, wat betekent dat de uiteindelijke uitkomst van de herroepingsprocedure nog niet is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.151.078/01
arrest van 16 mei 2017
in de zaak van
[eiser in de herroepinsprocedure],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de herroepingsprocedure,
hierna aan te duiden als [eiser in de herroepinsprocedure] ,
advocaat: mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen
Inbev Nederland N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de herroepingsprocedure,
hierna aan te duiden als Inbev,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 augustus 2016 in de herroepingsprocedure van het op 25 maart 2014 tussen partijen onder zaaknummer HD 200.133.590/01 gewezen arrest van dit hof.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 augustus 2016;
  • de akte uitlating na herroeping arrest van [eiser in de herroepinsprocedure] ;
  • de antwoord akte na gewezen arrest van Inbev.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof het geding heropend en de zaak naar de rol verwezen voor beraad partijen. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling over te gaan, volgt hierna eerst in de rov. 7.2 tot en met 7.4 een overzicht van de procedure tot nu toe.
7.2.
In de procedure die heeft geleid tot het arrest van 25 maart 2014 ging het kort gezegd om het volgende. Tussen Inbev als verhuurder en D’n Heilige Antonius V.O.F. (hierna de VOF) als huurder heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot (een gedeelte van) het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] ten behoeve van de exploitatie van een café. De VOF werd bij die overeenkomst vertegenwoordigd door haar vennoten [eiser in de herroepinsprocedure] en [vennoot 2] . Daarnaast heeft [eiser in de herroepinsprocedure] op 4 februari 2009 een offerte van Inbev, gedateerd op 16 december 2008, voor akkoord getekend. In de offerte staan allerlei bedragen aan kortingen en bonussen vermeld. In de offerteovereenkomst is door Inbev een tweetal leningen verstrekt ten bedrage van € 21.663,- (geldlening I) en € 4.853,- (geldlening II). Daarop is gedeeltelijk afgelost.
Op 16 november 2009 is het café ingebracht in D’n Heilige Antonius B.V. (hierna de BV). Aandeelhouders en bestuurders waren SAM BV en [eiser in de herroepinsprocedure] . De heer [aandeelhouder van SAM BV] is aandeelhouder van SAM BV. De BV is op 1 maart 2010 als huurder in de plaats van de VOF getreden.
[eiser in de herroepinsprocedure] is op 18 oktober 2010 uitgeschreven als bestuurder van de BV waarna hij zijn aandelen in de BV heeft overgedragen aan een ander. [eiser in de herroepinsprocedure] is per 1 mei 2012 elders in [vestigingsplaats] een café (Bourbon Street) gaan exploiteren. Voor dat café heeft hij geen afnamecontract met Inbev gesloten.
7.3.
Op vordering van Inbev heeft de kantonrechter [eiser in de herroepinsprocedure] bij vonnis van 19 juni 2013 veroordeeld tot betaling aan Inbev van € 14.728,80 zijnde het restant van de hoofdsom op de leningen, te vermeerderen met de incassokosten van € 800,- en de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2012. In het door [eiser in de herroepinsprocedure] ingestelde hoger beroep heeft het hof de vonnissen van de kantonrechter bij arrest van 25 maart 2014 bekrachtigd onder niet-ontvankelijkverklaring van [eiser in de herroepinsprocedure] in zijn subsidiaire vordering in hoger beroep, gegrond op dwaling.
7.4.
Het hof heeft op vordering van [eiser in de herroepinsprocedure] het geding heropend bij het tussenarrest van 16 augustus 2016. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat de beslissing van het hof mede berust op de verklaring die de heer [de vertegenwoordiger van en namens Inbev] (hierna [de vertegenwoordiger van en namens Inbev] ) als vertegenwoordiger van en namens Inbev tijdens de pleidooizitting heeft gedaan. (“Na telefonische navraag door Inbev tijdens een schorsing van de zitting deelde Inbev mee dat de bonussen over 2012 en 2013 niet verrekend zijn met de geldleningen, maar zijn uitbetaald aan de VOF”).
Inbev heeft, nadat het hof het arrest van 25 maart 2014 heeft gewezen, erkend dat de verklaring van [de vertegenwoordiger van en namens Inbev] ter zitting achteraf onjuist blijkt te zijn. Als productie 1 bij de dagvaarding herroeping heeft [eiser in de herroepinsprocedure] de brief van de advocaat van Inbev van 25 maart 2014 overgelegd. In deze brief wordt verklaard:
“In tegenstelling tot hetgeen de medewerker van Inbev het Hof heeft voorgehouden, deelde Inbev mij zojuist mede – voor zover rechtens relevant – dat uw cliënt/VOF vanaf 2010 geen zaken meer heeft afgenomen bij Inbev; de bonussen zijn dan ook geboekt ten behoeve van de BV en niet ten behoeve van uw cliënt/VOF.”
Het hof heeft geoordeeld dat aldus sprake is van bedrog als bedoeld in artikel 382 onder a Rv.
7.5.
In deze herroepingszaak is alleen nog aan de orde in hoeverre de mededeling van Inbev ter zitting dat de bonussen over 2012 en 2013 niet verrekend zijn met de geldleningen, maar zijn uitbetaald aan de VOF – welke mededeling onjuist is gebleken – van invloed is geweest op de beslissingen van het hof in het arrest van 16 juni 2014.
Het oordeel van het hof voor wat betreft geldlening II is in deze herroepingszaak niet langer aan de orde, nu het hof in het herroepen arrest heeft overwogen dat het samenstel van kortingen en bonussen geen verband hield met deze geldlening en dat evenmin is geregeld dat verdiende kortingen en bonussen in mindering op deze lening zouden worden afgeboekt. In het navolgende wordt dan ook alleen ingegaan op geldlening I.
7.6.
[eiser in de herroepinsprocedure] heeft in de akte uitlating na herroeping arrest kort gezegd het volgende aangevoerd.
De VOF en Inbev zijn bij de offerte-overeenkomst van 16 december 2008 overeengekomen dat “de opgebouwde bonus jaarlijks aangewend zal worden om af te lossen op de door de VOF overgenomen lening van de voorgaande exploitant”.
De met deze geldovereenkomsten verbonden bonusafspraken zijn onlosmakelijk verbonden met de op 30 oktober 2007 gesloten huurovereenkomst. Deze huurovereenkomst is op 1 maart 2010 door de BV overgenomen. De bonus werd voortaan ten gunste gebracht van de BV.
Inbev heeft geen toestemming aan [eiser in de herroepinsprocedure] gegeven de vorderingen uit hoofde van de geldleningen aan de BV over te dragen. Inbev had de persoonlijke bonussen niet aan de BV mogen overdragen. [eiser in de herroepinsprocedure] heeft hier ook nooit toestemming voor gegeven.
De bonussen die de BV in de periode tussen 4 februari 2008 en 4 februari 2015 heeft ontvangen dienen in mindering te worden gebracht op de vordering van Inbev van
€ 14.728,90.
Indien Inbev de juiste informatie had verstrekt aan het hof, dan had dit geresulteerd in de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en had het hof de vordering van Inbev enkel toegewezen verminderd met de cumulatieve bonussen die door Inbev zijn betaald aan de BV, alleen te vermeerderen met de wettelijke rente over het resterende saldo vanaf 4 februari 2014, dan wel de gehele vordering afgewezen.
7.7.
Inbev heeft in de antwoord akte na gewezen arrest het volgende aangevoerd.
Inbev blijft bij het standpunt dat ook als het hof juist zou zijn geïnformeerd over de uitbetaling van de bonussen, dit niet geresulteerd zou hebben in een ander oordeel van het hof, nu dat oordeel niet (uitsluitend) op de uitbetaling van de bonussen is gebaseerd.
Het hof heeft ten aanzien van beide leningen overwogen dat van schuld- of contractsovername geen sprake is. Ten aanzien van het beroep op dwaling heeft het hof in rov. 4.8.2 overwogen dat dwaling niet opgaat en voorts overwogen dat “daarnaast” te gelden heeft dat [eiser in de herroepinsprocedure] geen belang meer heeft bij zijn grief aangezien de bonussen/kortingen ten goede komen aan de VOF. Hoewel dit laatste niet meer opgaat heeft het hof in rov. 4.8.2. reeds overwogen dat dwaling niet op gaat. Voorts heeft [eiser in de herroepinsprocedure] gesteld dat de vordering van Inbev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In rov. 4.10.2 van het arrest heeft het hof geoordeeld dat geen sprake is van een onaanvaardbare onredelijkheid en/of onbillijkheid om [eiser in de herroepinsprocedure] aan zijn verplichtingen te houden. Vervolgens heeft het hof overwogen dat daarnaast de grief feitelijke grondslag mist, nu de bonussen ten goede komen van de VOF. Hoewel van dit laatste geen sprake is, heeft - aldus Inbev - het hof in rov. 4.10.2 reeds geoordeeld dat geen sprake is van een onaanvaardbare onredelijkheid en/of onbillijkheid om [eiser in de herroepinsprocedure] aan zijn verplichtingen te houden.
7.8.
In deze herroepingszaak zijn de grieven van [eiser in de herroepinsprocedure] die betrekking hebben op het oordeel van het hof inzake de gestelde contractsovername niet meer aan de orde. Uit het arrest van dit hof van 16 juni 2014 volgt namelijk dat in rov. 4.6.4 weliswaar wordt gesproken over de verrekening van de kortingen en bonussen met de vordering uit geldlening I, maar uit hetgeen het hof verder in rov. 4.6.1 tot en met 4.6.5 van voornoemd arrest heeft overwogen volgt dat niet is voldaan aan de (overige) vereisten van contractsovername.
Ook het oordeel van het hof ter zake van de grief van [eiser in de herroepinsprocedure] die betrekking heeft op zijn verweer waarbij hij zich op dwaling beroept is in deze herroepingszaak niet meer aan de orde ( [eiser in de herroepinsprocedure] stelde dat de dwaling daaruit bestond dat de lening niet overging op de BV maar bij [eiser in de herroepinsprocedure] in privé bleef liggen). Het hof heeft immers in rov. 4.8.2 van het arrest van 16 juni 2014 overwogen dat in de overeenkomst nergens staat dat [eiser in de herroepinsprocedure] van zijn verplichting bevrijd zou worden indien hij de exploitatie aan een ander zou overdoen. Evenmin is een verplichting opgenomen voor Inbev om bij het einde van de exploitatie door [eiser in de herroepinsprocedure] te bewerkstelligen dat een ander de lening overnam en [eiser in de herroepinsprocedure] van zijn nog resterende verplichtingen bevrijd zou worden. Ook als bij die beoordeling zou zijn gebleken dat de kortingen/bonussen niet zijn verrekend met geldlening I, zou het beroep op dwaling reeds om het voor overwogene niet zijn opgegaan.
7.9.1.
In rov. 4.10.1 tot en met 4.10.3 van het herroepen arrest heeft het hof geoordeeld dat de zesde grief faalt waarin [eiser in de herroepinsprocedure] opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat de bonussen en kortingen als geregeld in de offerteovereenkomst sinds begin 2010 toevallen aan de B.V. en de leningen in die offerteovereenkomst ten laste komen van [eiser in de herroepinsprocedure] privé onvoldoende heeft bevonden om de vordering van Inbev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
7.9.2
[eiser in de herroepinsprocedure] had ter onderbouwing van zijn grief aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheid dat de bonussen en kortingen als geregeld in de offerteovereenkomst sinds begin 2010 toevallen aan de BV en de leningen in die offerteovereenkomst ten laste komen van [eiser in de herroepinsprocedure] privé onvoldoende heeft bevonden om de vordering van Inbev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Het hof begrijpt dat de grief van [eiser in de herroepinsprocedure] ook is gericht tegen de hoogte van de vordering van Inbev ter zake geldlening I.
7.9.3.
Het hof heeft overwogen dat de grief faalt om twee redenen.
“ [eiser in de herroepinsprocedure] erkent de verplichtingen uit de geldleningen, in het bijzonder geldlening I, te zijn aangegaan. Hij had daarbij de verwachting dat hij door het halen van omzetten de lening kon aflossen, dan wel bij het staken van de exploitatie de geldlening kon overdragen aan de volgende uitbater. Deze toekomstverwachtingen zijn niet uitgekomen. [eiser in de herroepinsprocedure] had het deels zelf in de hand om bij het overdragen van de exploitatie aan de B.V., waarvan hij zelf aandeelhouder was, de eventuele overname van de verplichtingen goed te regelen. Uit voorgaande overwegingen volgt reeds dat hij daarin niet is geslaagd. Dit levert niet een, aan Inbev tegen te werpen, onaanvaardbare onredelijkheid en/of billijkheid op om [eiser in de herroepinsprocedure] niet aan zijn verplichtingen te houden.
Daarnaast mist de grief feitelijke grondslag. Het staat tussen partijen vast dat de kortingen/bonussen over 2010 en 2011 op de schuld van [eiser in de herroepinsprocedure] zijn afgeboekt. (…) Na telefonische navraag door Inbev tijdens een schorsing van de zitting deelde Inbev mee dat de bonussen over 2012 en 2013 niet verrekend zijn met de geldleningen, maar zijn uitbetaald aan de V.O.F.”
Deze laatste mededeling is achteraf onjuist gebleken.
7.9.4.
In de door [eiser in de herroepinsprocedure] aanvaarde offerte van Inbev van 16 december 2008 is expliciet geregeld dat: “
De jaarlijkse aflossing dient in maandtermijnen van € 0 te worden voldaan”, en “
De opgebouwde bonus zal jaarlijks aangewend worden om af te lossen op de overgenomen lening …”. Naar het oordeel van het hof is de vordering van Inbev op [eiser in de herroepinsprocedure] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten indien en voor zover de kortingen/bonussen als geregeld in de offerteovereenkomst (…) ten goede zijn gekomen aan de BV. Toestemming van [eiser in de herroepinsprocedure] voor deze overdracht van de kortingen/ bonussenregeling ontbreekt. Door de kortingen/bonussen niet aan [eiser in de herroepinsprocedure] of de VOF uit te betalen of niet met de vordering terzake van geldlening I te verrekenen zou [eiser in de herroepinsprocedure] meer aan Inbev verschuldigd zijn dan op basis van de offerteovereenkomst tussen partijen overeen is gekomen.
7.9.5.
Uit de overgelegde stukken is niet duidelijk geworden welke kortingen/bonussen in de periode waarop geldlening I betrekking heeft (4 februari 2009 tot en met 4 februari 2014) zijn toegevallen aan de BV en die in mindering hadden moeten worden gebracht op de vordering van Inbev op [eiser in de herroepinsprocedure] met betrekking tot geldlening I. Het hof zal Inbev in de gelegenheid stellen hiervan bij akte onder overlegging van bewijsstukken opgave te doen.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 13 juni 2017 voor akte aan de zijde van Inbev met de hiervoor in rov. 7.9.5 vermelde doeleinden, waarna [eiser in de herroepinsprocedure] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte, te nemen vier weken nadat Inbev voornoemde akte heeft genomen, te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, S.M.A.M. Venhuizen en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 mei 2017.
griffier rolraadsheer