4.1De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 juli 2015 onder 2. een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
a. Onder andere [de vennootschap 2] en [appellanten c.s.] zijn partij bij een vaststellingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst), gesloten op 7 augustus 2011. De considerans van de Overeenkomst luidt als volgt:
“In aanmerking nemende dat in 2007 tussen [de vennootschap 3] (hierna: [de vennootschap 3] ) enerzijds en [de vennootschap 1] anderzijds afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het oprichten door [de vennootschap 1] van een melkveebedrijf in de staat Ohio (Verenigde Staten), dat [de vennootschap 3] - zakelijk samengevat - op grond van de “Dairy construction agreement” voor [de vennootschap 1] zou bouwen;
dat met het oog op de financiering van het project tussen enerzijds [appellant] , [de vennootschap 4] [de vennootschap 1] en anderzijds [de vennootschap 5] (hierna: [de vennootschap 5] ) financieringsafspraken zijn gemaakt, eruit bestaande dat:
[appellant] aan [de vennootschap 3] en [de vennootschap 5] een positief/negatief hypotheekverklaring heeft afgegeven (bijlage 1);
[appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] een schuldbekentenis met [de vennootschap 5] zijn aangegaan op grond waarvan [de vennootschap 5] bij wijze van lening gehouden was betalingen aan [de vennootschap 3] te verrichten ter voldoening van de betalingsverplichtingen van [de vennootschap 1] jegens [de vennootschap 3] , hierna “de Leningen “(bijlage 2);
dat voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de Leningen door [appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] jegens [de vennootschap 5] zekerheden zijn verstrekt in de vorm van hypotheekrechten ten laste van registergoederen toebehorend aan [appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] , hierna “de Hypotheken” een en ander vastgelegd in een notariële akte, hierna “de Hypotheekakte”, waarvan een door partijen gewaarmerkt afschrift aan deze overeenkomst wordt gehecht (bijlage 3);
dat [de vennootschap 5] zich op het standpunt heeft gesteld vorderingen op [appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] te hebben uit hoofde van de Leningen en [de vennootschap 2] zich op het standpunt heeft gesteld deze vorderingen verkregen te hebben doordat [de vennootschap 5] deze vorderingen heeft overgedragen aan [melkvee] en [melkvee] die verworven vorderingen op haar beurt heeft overgedragen aan [de vennootschap 2] ;
dat [de vennootschap 2] het saldo van de Leningen heeft opgeëist en de executie van de aan de vorderingen verbonden Hypotheken jegens [appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] heeft aangezegd;
dat [appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] betwist hebben dat [de vennootschap 5] een vordering op hen heeft, althans dat deze rechtsgeldig is gecedeerd aan [de vennootschap 2] , althans zich op het standpunt hebben gesteld dat sprake was van een overeenkomst tegen algehele en finale kwijting, zodat er een geschil is gerezen met betrekking tot de uitwinning door [de vennootschap 2] van de hypotheken in welk verband [appellant] , [de vennootschap 4] en [de vennootschap 1] een kort geding voor de rechtbank te Roermond aanhangig hebben gemaakt (110094/KG ZA 11-150);
dat er verder een geschil is gerezen met betrekking tot de oprichting van het voornoemde veemelkbedrijf in Ohio, hetgeen ertoe geleid heeft dat [de vennootschap 6] (hierna: [de vennootschap 6] ) een gerechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt tegen [de vennootschap 3] , [de vennootschap 7] (hierna: [de vennootschap 7] ) en [betrokkene] , waarbij [de vennootschap 6] jegens [de vennootschap 3] , [de vennootschap 7] en [betrokkene] schadevergoeding heeft gevorderd;
dat partijen te rade zijn gegaan over het treffen van een minnelijke regeling, waarmee aan de bedoelde geschillen een einde kan worden gemaakt;
dat partijen overeenstemming hebben bereikt en hetgeen zij over en weer afgesproken hebben in het navolgende vast te leggen;”
In artikel 1, lid 1 daarvan verklaren partijen dat [appellanten c.s.] (en de inmiddels ontbonden en vereffende vennootschap [de vennootschap 4] ) op dat moment hoofdelijk op grond van daarin genoemde leningen een bedrag van € 2.000.000,= aan [de vennootschap 2] verschuldigd zijn.
Ingevolge artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst dient dat bedrag in twee termijnen van € 1.000.000,= te worden terugbetaald. De eerste termijn is door [appellanten c.s.] tijdig betaald. Bij brief van 21 juni 2012 heeft [de vennootschap 2] een betalingsherinnering gezonden terzake de betaling van de tweede termijn en de daarop verschuldigde rente. De tweede termijn is niet betaald.
[appellanten c.s.] heeft in punt 5 van zijn memorie van grieven vermeld dat hij grieven zal aanvoeren tegen onjuiste feitelijke vaststellingen door de rechtbank. Tegen de hiervoor weergegeven vaststelling van de feiten heeft [appellanten c.s.] evenwel geen grieven gericht, terwijl ook [de vennootschap 2] deze vaststelling niet heeft bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat.