Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 1 december 2015;
- de memorie van grieven met negen grieven;
- de memorie van antwoord.
6.De verdere beoordeling
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante], een winkelier die sinds 1996 een bedrijfsruimte huurt van [geïntimeerde], en de verhuurder over het aanbrengen van reclame aan de buitenzijde van het gehuurde. De huurovereenkomst bevat bepalingen die vereisen dat de huurder vooraf toestemming van de verhuurder moet verkrijgen voor het aanbrengen van reclame-uitingen. In juli 2013 heeft een concurrent van [appellante] een groot reclamespandoek aan de buitenzijde van haar pand opgehangen, wat aanleiding gaf tot vragen van [appellante] aan [geïntimeerde] over de toestemming voor reclame. Ondanks herhaalde verzoeken om toestemming, heeft [geïntimeerde] deze geweigerd. In januari 2014 heeft [appellante] zonder toestemming een reclamedoek opgehangen, wat leidde tot een rechtszaak. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie deels toegewezen, waaronder schadevergoeding en een contractuele boete. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] beoordeeld, waarbij de kernvraag was of het aanbrengen van de reclame-uitingen in strijd was met artikel 7:215 BW. Het hof oordeelde dat de kosten voor het verwijderen van het reclamedoek niet als 'zonder noemenswaardige kosten' konden worden aangemerkt, maar dat de reclamestickers wel mochten worden aangebracht. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de stickers en [geïntimeerde] veroordeeld om deze te gedogen, met een dwangsom voor het geval dat de stickers door [geïntimeerde] worden weggehaald. De proceskosten werden toegewezen aan [geïntimeerde].