Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.4 Plus Kwadraet B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4 ID 2 B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/285283 / HA ZA 14/545)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties E5 tot en met E17;
- de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 5, alsmede productie 6 (procesdossier eerste aanleg);
- het pleidooi, waarbij de advocaten van partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij H12 formulier van 20 maart 2017 toegezonden producties F1 tot en met F3, die 4PK/ID bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
Het aan [onderhuurder] verkochte stuk kreeg kadastraal nummer [perceel 3] , het gedeelte dat overbleef van het door 4PK/ID twee weken eerder gekochte deel van [perceel 1] kreeg kadastraal nummer [perceel 4] , en het aan PCI verblijvende deel kreeg nummer [perceel 5] . Dit perceel [perceel 5] werd in de procedure ook wel ”de weide” genoemd.
Sterk afgerond: [perceel 3] was 0,2 ha groot, [perceel 4] 0,4 ha en het door PCI aan 4PK/ID verkochte deel van [perceel 1] dus 0,6 ha.
De grens tussen [perceel 4] (van 4PK/ID) en [perceel 3] (van [onderhuurder] ) kent een enigszins grillig verkoop. Deze loopt van de [straatnaam 1] in ongeveer westelijke richting, dwars door de langgevelboederij - aldus dat het zuidelijke woongedeelte, dat reeds door [onderhuurder] werd bewoond, aan hem in eigendom werd overgedragen, terwijl het noordelijk deel van de langgevelboerderij, dat reeds werd gebruikt door [bestuurder 4PK/ID 1] , aan 4PK/ID verbleef - en maakt verderop een haakse bocht in zuidelijke richting, zodat deze evenwijdig komt te lopen aan de [straatnaam 1] en aan de westelijke grens van [perceel 4] . Dit laatste stukje van de grens tussen [perceel 4] en [perceel 3] zal hierna worden aangeduid als de “westelijke grens” van [perceel 3] .
van PCI te kopen, tegen een prijs[kort gezegd: vast te stellen door taxateurs; hof]
. 4PK/ID kan het recht tot aankoop altijd uitoefenen, doch slechts binnen zes jaar na heden.”
Stroken B en C lagen in elkaars verlengde en zouden, zo begrijpt het hof, omstreeks 8 meter breed zijn. De strook B-C sloot aan het westelijke uiteinde daarvan aan op strook A en zou in oostelijke richting doorlopen tot aan de [straatnaam 1] . Daarover zijn partijen het eens; oneens zijn zij over de exacte situering van de grens tussen B en C, zoals die uit de tussen partijen gemaakte afspraken zou voortvloeien.
te bepalen. De prijs waarvoor 4PK/ID perceel B dan mag overnemen is gelijk aan de prijs met m² voor perceel A.”
De overeenkomst van 2005 werd aldus gesloten in de tijd waarin de markt goed was en de prijzen bleven stijgen; ten tijde van het inroepen van de optie in 2011 waren de prijzen veel slechter.
4PK/ID stelt dat het niet zozeer het gegeven dat zij eigenaar zou blijven van het (gehele) door haar aangekochte perceel, als wel dat zij zelf ter plaatse gevestigd zou blijven (en dus de “buurman” van PCI zou blijven) doorslaggevend was bij de vraag of zij de koopoptie op de weide kon uitoefenen. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep legde zij een en ander uit aldus dat de formulering van de koopoptie wijst op een soort antispeculatiebeding; als 4PK/ID, bijvoorbeeld, integraal naar Utrecht zou verhuizen, zou de koopoptie vervallen.
4PK/ID stelde ook dat de koopoptie voor haar essentieel was: als zij er geen uitzicht op had te zijner tijd het gehele perceel te kunnen verwerven, had zij (in 2005) van aankoop van het kleinere perceel afgezien. Dit laatste wordt in feite onderschreven door PCI, in zoverre dat haar bestuurder, [betrokkene] , ter comparitie in eerste aanleg - na een opmerking van [bestuurder 4PK/ID 1] dat de koopoptie voor hem een voorwaarde was - heeft verklaard dat de koopoptie eigenlijk tegen de zin van PCI was, maar 4PK/ID niet tot aankoop wilde overgaan als de koopoptie niet werd opgenomen.
Bij gelegenheid van het pleidooi verklaarde de vertegenwoordiger van PCI overigens, desgevraagd, dat het hem niet bij stond dat een en ander ook aan 4PK/ID bekend was gemaakt. Dat, zoals in de pleitnota is beschreven, de instemming met het verlenen van een koopoptie, “schoorvoetend” zou zijn verleend, is evenmin aan 4PK/ID bekend gemaakt.
Ter zitting geconfronteerd met de vraag welke de gang van zaken is geweest met betrekking tot de verkoop aan [onderhuurder] legde [bestuurder 4PK/ID 1] uit dat in de loop van de onderhandelingen met PCI - en met de bank, om tot financiering te komen - was gebleken dat er diverse problemen speelden. Een daarvan was het gegeven dat [onderhuurder] ter plaatse huurde, tegen een onredelijk lage prijs; de huurprijs was lager dan de kosten van gas, water en licht. Het was niet verantwoord om dat de continueren. Om die reden was [bestuurder 4PK/ID 1] gaan denken over verkoop en de plannen daarvoor dateerden al van voor de verkoop en levering door PCI aan 4PK/ID. 4PK/ID heeft PCI daarvan niet op de hoogte gesteld.
PCI heeft erop gewezen dat 4PK/ID juist de problemen met de huurder [onderhuurder] en de te verwachten daarmee gepaard gaande kosten heeft gebruikt om de koopprijs omlaag te krijgen, zulks terwijl 4PK/ID toen al wist dat [onderhuurder] uitgekocht zou gaan worden. Toen PCI na de levering aan 4PK/ID, gevolgd door verkoop en levering aan [onderhuurder] , van die laatste verkoop en levering kennis nam, voelde zij zich aanvankelijk “gefopt” [citaat], maar bedacht zij zich bij nader inzien dat de tegenhanger daarvan zou zijn dat de koopoptie van de baan was, hetgeen een pleister op de wonde was.
tussen partijen vast stonddat (in dàt geval) het inroepen van een optie een overeenkomst deed ontstaan. Ook de onderhavige tekst wijst zeker niet op het automatische ontstaan van een koopovereenkomst; het kooprecht hield een verplichting in om daarover te gaan onderhandelen.
De eerste hypothetische vraag betreft het geval waarin, bijvoorbeeld, 4PK/ID een smalle strook langs de rand van het perceel aan bijvoorbeeld de Gemeente zou hebben verkocht voor de aanleg van een fietspad.
Naar ’s hofs oordeel gaat de vergelijking volstrekt niet op. In dit geval is een-derde deel, dus een substantieel deel met daarop de helft van de belangrijkste opstal, verkocht zonder vooraf aan PCI te melden dat dit voornemen bestond. Dat is wezenlijk anders dan het geval waarin een vrij onbelangrijk stukje wordt opgeofferd zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het hart van het verkochte.
Het tweede hypothetische geval, waarin de waarde van “de weide” sinds 2005 niet zou zijn gedaald, heeft zich nu eenmaal niet voorgedaan. Het is best mogelijk dat als dat geval zich wel zou hebben voorgedaan, PCI een andere afweging zou hebben gemaakt, maar dat werpt geen licht van betekenis op de vraag hoe de onderhavige overeenkomst moet worden uitgelegd.
“4 PK nogDEeigenaar is vanDEhem bij deze geleverde onroerende zaken”[accentuering hof]. Daargelaten of deze formulering uitsluit dat het zelfs niet was toegestaan een miniem gedeelte te verkopen op straffe van verlies van het kooprecht, wijst de formulering er in elk geval op dat indien een-derde deel van het areaal, inclusief de helft van de boerderij, meer in het bijzonder het woongedeelte daarvan, wordt verkocht, de alsdan overblijvende situatie niet meer kan worden omschreven als een situatie waarin 4PK/ID nog steeds “de” eigenaar was van “de” eerder geleverde onroerende zaken.
Daarbij geldt - vooral - voor 4PK/ID, dat zij kennelijk welbewust informatie aan PCI heeft onthouden, en wel informatie welke rechtstreeks betrekking heeft op de vraag welke situatie zou ontstaan indien zij geheel of gedeeltelijk de door haar verworven onroerende zaak zou vervreemden.
“4 PK nog de eigenaar is van de hem bij deze geleverde onroerende zaken”aldus te worden uitgelegd dat deze ziet op de situatie waarin 4PK/ID nog eigenaar is van het gehele aangekochte perceel, waarbij niet uitgesloten is dat op het geheel betrekkelijk verwaarloosbare stukken hadden mogen worden vervreemd zonder dat dit tot verlies van het kooprecht aanleiding zou geven. Aldus uitgelegd kan de constatering niet anders luiden dan dat 4PK/ID géén eigenaar meer was van de aangekochte grond in de zin van het artikel uit de koopovereenkomst. Zij kon dit kooprecht dus niet meer uitoefenen. De daarop gerichte vorderingen 1 en 3 dienen te worden afgewezen.
Deze komt hierna aan de orde.
Daar de stroken B en C omstreeks 8 meter breed zouden zijn en de grens in de visie van PCI, zoals die blijkt uit haar brief van 4 april 2014 verder naar het westen is gesitueerd (naar later zal blijken: omstreeks 8 meter) dan zou volgens de schets bij prod. B5 van 4PK/ID, het betwiste stukje grond, ook wel genoemd B+, feitelijk omstreeks 8x8, dus 564 m² groot zijn.
Bedoeld zou kunnen zijn dat daarmee wordt gedoeld op het feit dat het PCI vrij stond om een prijs (meer in het bijzonder: ook een andere/hogere prijs van de € 5,85 per m² voor stroken A en B dan met 4PK/ID werd overeengekomen) af te spreken, maar dat was het intrappen van een open deur: natuurlijk stond dat aan PCI vrij.
Anderzijds kan bedoeld zijn dat het PCI vrij stond om met [onderhuurder] de exacte situering van strook C af te spreken (zoals PCI betoogt): dus een verder westelijk, of juist een verder oostelijk te situeren grens tussen B en C, maar ook een in zuidwaartse richting opgeschoven zuidgrens van strook C met perceel [perceel 5] .
“vanaf de [straatnaam 1] ”.
Daartoe zijn twee aspecten van belang.
Het in geschil zijnde perceeltje B+ is 8x8 meter groot. Juist voor dat stukje geldt dat PCI zich bereid heeft verklaard om dit in der minne over te dragen; het hof leest daarin niet een gerechtelijke erkenning dat zij daartoe rechtens gehouden is noch een prijsgeven van haar standpunt in rechte dat zij daartoe
nietgehouden is, doch louter een buiten rechte te effectueren handreiking.
Ten tweede is het de vraag of, zo 4PK/ID in het bewijs zou slagen - in welk geval sprake zou zijn van een tekortkoming indien en voor zover PCI niet bereid zou zijn dat stukje B+ over te dragen - dat zou dienen te leiden tot gehele of gedeeltelijke ontbinding. Het hier gaat om zulk een geringe tekortkoming dat deze - bijzondere omstandigheden daargelaten, maar daaromtrent is niets gesteld - geen enkele vorm van ontbinding zou rechtvaardigen. Immers, perceel [perceel 6] zoals aan 4PK/ID overgedragen is 1024 m² groot. Perceeltje B+ was omstreeks 64 m² groot. Samen 1088 m² groot. 4PK/ID zou, aannemende dat zij in het bewijs zou slagen, 64/1088e deel, dus 5,8 % minder grond ontvangen dan waar zij recht op zou hebben. Buiten rechte was reeds aangeboden dat te redresseren. 4PK/ID heeft er dan recht op dat dit geredresseerd wordt, maar de (eventuele) tekortkoming rechtvaardigt geen ontbinding.
Ook als - anders dan hiervoor overwogen - de niet-levering van perceel B+, dan wel de verkoop en voorgenomen levering daarvan aan [onderhuurder] , wèl als een tekortkoming welke een ontbinding zou kunnen rechtvaardigen zou moeten worden aangemerkt, dan moet worden geconstateerd dat 4PK/ID geen algehele ontbinding van de overeenkomst van 25 maart 2014 meer vordert (hetgeen zij kennelijk ongewenst acht nu perceel [perceel 6] inmiddels aan haar toebehoort) en enkel gedeeltelijke ontbinding vordert, namelijk voor wat betreft het “ontslag uit de verplichtingen over en weer uit de leveringsakte van 26 april 2005”.
- de koopoptie aldus uitgelegd moet worden dat deze verviel indien 4PK/ID niet meer de eigenaar was van (het overgrote deel van) het door haar op 26 april 2005 van PCI aangekochte deel van perceel [perceel 1] ; grief 1 faalt voor zover deze betrekking heeft op de uitleg van de overeenkomst van 26 april 2005, omdat 4PK/ID geen concrete en voor bewijs vatbare feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat die overeenkomst anders uitgelegd moet worden dan uit de tekst van die overeenkomst zelf volgt, noch overigens concrete en voor bewijs vatbare feiten heeft gesteld waaruit volgt dat de overeenkomst aldus uitgelegd moet worden dat het kooprecht in stand zou blijven zolang 4PK/ID feitelijk als “buurman” van perceel [perceel 5] kon worden aangemerkt (anders gezegd: daar met een substantieel deel van haar op 26 april 2005 verworven eigendom feitelijk gevestigd was gebleven)
- de koopoptie is vervallen met de nadere overeenkomst van 25 maart 2014, en die nadere overeenkomst niet gedeeltelijk zal worden ontbonden omdat:
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating omtrent:
- al dan niet voortzetting van de procedure met een getuigenverhoor;
- bij voortzetting: aantal van de te horen getuigen en omtrent verhinderdata;
- al dan niet prijsgeven, door PCI, van haar verweer tegen vorderingen sub 2 en sub 3 subsidiair.
4.De uitspraak
rol van 23 mei 2017:
- teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent voortgang van de procedure en het getuigenverhoor;
- voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;