De deskundigen hebben hierop als volgt geantwoord:
“Het is niet gebruikelijk dat een aannemer op eigen initiatief afwijkt van de oorspronkelijke bouwtekeningen. Hij dient die te volgen en dient alleen als er naar zijn mening ernstige fouten in zitten hiervoor schriftelijk te waarschuwen (waarschuwingsplicht). Dit is hier niet aan de orde.
In dit geval is er geen bestek, althans dat is niet over(ge
)legd. De werkzaamheden zijn achteraf gefactureerd op basis van uitgevoerde werkzaamheden dus we praten hier niet over een aangenomen werk maar van een regiewerk. Dat ontslaat de aannemer er niet van de bouwtekeningen te volgen. Hij had de scheidingswanden dus in beton moeten uitvoeren en met de dikte zoals op de tekening staat. Dat geldt ook voor de aangegeven maatvoering en sparingen. In bepaalde gevallen kunnen er wel goede redenen zijn om af te wijken van het ontwerp. Zo kan de aannemer het initiatief nemen om kosten te besparen, maar dat moet dan wel overlegd worden met de opdrachtgever of zijn directie. De aannemer stelt dit ook gedaan te hebben, maar dat wordt door de opdrachtgever weersproken. Hoe dit ook zij, de aannemer zal bij een door hem doorgevoerde wijziging van het ontwerp zichzelf belasten met ontwerpverantwoordelijkheid. Hij moet zich er in ieder geval van vergewissen of de wijziging constructief verantwoord is. Wijziging van beton in kalkzandsteen kan constructief verantwoord zijn, maar daar behoort wel een bepaalde dikte bij. Hierover heeft hij, voor zover kan worden nagegaan, geen advies gevraagd. Ook zijn eigen constructeur heeft daar niet naar gekeken. Onder het antwoord op vraag b wordt hier verder op ingegaan.
Ad a)
Het advies dat normaliter gevraagd wordt aan CVK is om een indelingstekening te maken voor de te gebruiken kalkzandsteenblokken. Er kan ook wel advies worden gevraagd over de toe te passen dikte van de blokken, maar ook als dat hier het geval zou zijn, is CVK niet verantwoordelijk voor die dikte en de stabiliteit van de scheidingswanden. Laat staan dat rechten ontleend kunnen worden aan CVK-publicatie en CVK-promotiefotomateriaal.
Ad b)
Deze vraag heeft betrekking op de dikte van de wanden in relatie tot de opleglengte van de roostervloeren. Deze oplegging moet volgens de richtlijnen van het CVK minstens 60 mm zijn. Omdat sommige wanden slechts 100 mm dik zijn zal de opleglengte ten hoogste 50 mm kunnen zijn. Hoewel hier dus niet aan de richtlijnen wordt voldaan, leidt dit niet tot een onaanvaardbare constructie.
Een veel belangrijker aspect met betrekking tot de dikte van de wanden is de zijdelingse druk op die wanden. Als de mest aan de ene zijde van de wand hoger staat dan aan de andere zijde worden verschillende drukken ter weerszijde van de wand uitgeoefend, met als resultaat een zijdelingse druk die leidt tot buiging in die wand. Volgens de aannemer hoefde in het onderhavige geval niet op verschildrukken te worden gerekend omdat de mest te allen tijde als vloeistof kan worden beschouwd. Dat is ook de reden waarom hij de wan(d)
dikte niet heeft gecontroleerd of heeft laten controleren. Als die opinie van de aannemer juist zou zijn, is een dikte van 100 mm voldoende. In het concept van dit bericht is gesteld dat die opinie niet terecht is omdat in de Handleiding bij de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins (HBRM 1991) een hoogteverschil van 700 mm voorgeschreven is. Hierop is door mr. [A.] terecht kritiek geleverd. Dit hoogteverschil is namelijk alleen voorgeschreven voor mest die gemixed wordt en dat is hier niet het geval. Dan doet zich vervolgens de vraag voor op welk niveauverschil dan wel moet worden gerekend. De HBRM geeft hier geen richtlijn voor, zodat dit door de ontwerpend constructeur zelf oordeelkundig zal moeten worden bepaald.
De deskundigen zijn van mening dat het niet verantwoord is om ervan uit te gaan dat in het geheel geen niveauverschillen zouden kunnen optreden. Door de aanwezigheid van vaste delen in de mest moet van een dikke vloeistof worden uitgegaan, die trager zal stromen dan water. Ook moet rekening worden gehouden met het bezinken van die vaste delen waardoor koekvorming optreedt die ook kan leiden tot verstopping van de wandopeningen of tenminste van vermindering van de doorstroomopening.
Bij een wandhoogte van 180 mm is bij een mestniveauverschil van 700 mm volgens de tabellen van het CVK een wanddikte van 214 mm nodig. Omdat de buigsterkte van de wand evenredig is met het kwadraat van de dikte is bij de toegepaste wanddikte van 100 mm een niveauverschil van 700 / 2.14² = 150 mm opneembaar. De aan te houden waarde is nog lager omdat een deel van de sterkte nodig is voor het dragen van de bovenbelasting op de wand. Het resterende opneembare niveauverschil zal naar schatting ongeveer 120 mm bedragen. Dat het niveauverschil te allen tijde onder deze waarde zal blijven, is niet te garanderen. Dit zou wellicht anders liggen als er in de tussenwanden de oorspronkelijk bedoelde openingen zouden zijn aangebracht. In dat geval kunnen niveauverschillen veel beter vereffend worden. Nu die openingen ontbreken moet de mest een langere weg afleggen, zeker in de onderhavige situatie waarbij zich boven sommige compartimenten geen varkens maar voertoegangen bevinden, zodat er geen mest direct in de compartimenten terecht komt. De mest moet dan toevloeien via de opening van de naastgelegen compartimenten naar de gang en via een andere opening van de gang naar het betreffende compartiment.
Concluderend moet worden gesteld dat met de keuze van een wand van slechts 100 mm dikte een onverantwoord risico is genomen.
Ad c)
Bij deze vraag wordt kennelijk gedoeld op de berekening van de vloer door [constructeur] in opdracht van de aannemer. Dit was nodig omdat er extra wanden op de vloer zouden worden geplaatst. Een dergelijke aanvullende berekening was kennelijk noodzakelijk. In het kader van het onderhavige geschil is dit verder van niet van belang.”
Vraag II luidde als volgt:
II. Indien u een of meer onderdelen van vraag I bevestigend heeft beantwoord, leidt dat dan in de bouwpraktijk tot een verantwoordelijkheid van de aannemer voor de door hem voorgestelde ontwerpwijziging?
De deskundigen hebben hierop als volgt geantwoord:
“Zoals al gezegd bij I dient een aannemer zijn voorstel altijd ter goedkeuring voor te leggen aan directie/opdrachtgever, en neemt hij daarbij de verantwoordelijkheid over van het door hem voorgestelde alternatief. Zoals onder het antwoord op vraag Ib is uiteengezet geldt dit in het bijzonder voor de gekozen dikte van de kalkzandsteenwanden.”
Vraag III luidde als volgt:
III. Heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak?
De deskundigen hebben hierop met “
nee” geantwoord.
10.2.4Amlin c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de omvang van de door [Bouwbedrijf] bij haar memorie na deskundigenbericht in het geding gebrachte producties.
[Bouwbedrijf] heeft bij genoemde memorie de volgende producties overgelegd:
- als productie 1 een e-mailbericht van de deskundigen;
- als productie 2 het concept deskundigenrapport;
- als productie 3 het hiervoor genoemde e-mailbericht van Amlin c.s. van 14 maart 2016;
- als productie 4 het hiervoor genoemde commentaar van 17 maart 2016 van [Bouwbedrijf] op het concept rapport van de deskundigen. Bij dit commentaar heeft [Bouwbedrijf] 4 bijlagen gevoegd;
- als productie 5 het hiervoor genoemde e-mailbericht van 17 maart 2016 van Amlin c.s.;
- als productie 6 het definitieve rapport van de deskundigen.
Gelet op de omvang en inhoud van deze 6 producties, kan het bezwaar van Amlin c.s. enkel zijn gericht op de bij de hiervoor genoemde productie 4 (het commentaar van 17 maart 2016 van [Bouwbedrijf] ) overgelegde productie 4. Dit is de in rolnr. 142590 HA ZA 05-265 door [Bouwbedrijf] genomen conclusie van antwoord na deskundigenbericht van 21 november 2007. Bij deze conclusie heeft [Bouwbedrijf] toentertijd overgelegd de nodige producties en vele bijlagen behorende bij die producties. Een en ander is tamelijk omvangrijk. Het betreft echter geen nieuwe stukken: de betreffende conclusie is in een doos gevuld met de processtukken van andere procedures die in het kader van de bouw van de onderhavige stal zijn gevoerd (zie rov. 4.1 sub n in het tussenarrest van 18 augustus 2015) reeds door [Bouwbedrijf] c.s. bij akte depot van 25 april 2013 overgelegd. Die productie maakt daarmee dus al onderdeel uit van de stukken in deze zaak. Alleen al om die reden faalt het bezwaar tegen de betreffende productie. Voor zover Amlin c.s. onvoldoende tijd hadden om deze productie te bestuderen, mede gelet op de door hen gestelde technische inhoud van al die stukken, hadden zij allereerst om verlenging kunnen vragen van de termijn voor het nemen van hun antwoordmemorie na deskundigenbericht, hetgeen kennelijk niet is geschied. Het hof passeert dan ook de bezwaren van Amlin c.s. tegen de door [Bouwbedrijf] overgelegde producties bij haar memorie na deskundigenbericht als ongegrond, zodat het hof acht zal slaan op de inhoud van die producties voor zover relevant.