Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 6.244
-/- €5.885
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft belanghebbende, die in 2001 een BV heeft opgericht, in hoger beroep de aftrekbaarheid van bedragen die hij aan deze BV heeft verstrekt, ter discussie gesteld. Voor het jaar 2010 is hem een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. De Inspecteur betwist dat de verstrekte bedragen van in totaal € 40.348 als lening kunnen worden aangemerkt, wat van belang is voor de aftrekbaarheid op het belastbare inkomen uit werk en woning. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedragen in civielrechtelijke zin als leningen zijn aan te merken. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. De zaak benadrukt de noodzaak voor belanghebbende om aan te tonen dat er sprake is van een lening, inclusief voorwaarden zoals rente en terugbetalingsverplichtingen, wat hij niet heeft kunnen doen. De uitspraak is gedaan op 11 mei 2017 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.