In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn schoonzus. De verdachte heeft op 27 januari 2016 zijn schoonzus, die in een asielzoekerscentrum verbleef, zonder afspraak bezocht. Tijdens dit bezoek heeft hij haar met een mes in het gezicht gestoken en haar bij de keel vastgegrepen. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig is. Het hof heeft de verklaring van de schoonzus en de onafhankelijke getuigen als overtuigend beschouwd.
Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn schoonzus, die blijvende schade heeft opgelopen. Het hof heeft de gevangenisstraf van vier jaren opgelegd, omdat dit recht doet aan de ernst van de poging tot doodslag. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd.