ECLI:NL:GHSHE:2017:1983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.212.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een minderjarige, die is opgenomen in een gesloten jeugdzorginstelling, tegen de beslissing van de jeugdhulpaanbieder om hem in een gesloten accommodatie op te nemen. De minderjarige, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.J.D.D. Burhenne, verzoekt om de beslissing van de jeugdhulpaanbieder van 31 januari 2017 tot opneming te vernietigen. De minderjarige stelt dat de beslissing niet voldoet aan de formele vereisten van de Jeugdwet en dat hij zich aan de voorwaarden heeft gehouden. De jeugdhulpaanbieder, Stichting Jeugdzorg St. Joseph, en de GI (Gemeente Jeugdzorg) verweren zich tegen dit verzoek en stellen dat de opname noodzakelijk was vanwege de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van de minderjarige. Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg van 28 februari 2017, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd en een voorwaardelijke machtiging tot gesloten jeugdhulp is verleend. Het hof overweegt dat de jeugdhulpaanbieder zich voorafgaand aan de opneming op de hoogte heeft gesteld van de situatie van de minderjarige en dat de beslissing tot opname gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en oordeelt dat de minderjarige niet in zijn belangen is geschaad door het niet tijdig schriftelijk op de hoogte stellen van de opname.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2017
Zaaknummer : 200.212.573/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/231946 / JE RK 17-320
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp Juzt te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A.J.D.D. Burhenne,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
Stichting Jeugdzorg St. Joseph,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
werkorganisatie Almata te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: SJSJ Almata,
dan wel de jeugdhulpaanbieder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2017, heeft [minderjarige] verzocht:
1. de beslissing d.d. 31 maart 2017 van de jeugdhulpaanbieder tot omzetting van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg onmiddellijk vervallen te verklaren dan wel op te schorten/te schorsen in afwachting van de uitspraak in hoger beroep van het hof;
2. de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht te doen in hoger beroep in die zin dat het verzoek in eerste aanleg van [minderjarige] tot vervallenverklaring d.d. 13 februari 2017 alsnog wordt toegewezen, zodat de omzettingsbeslissing d.d. 31 januari 2017 vervallen wordt verklaard;
althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie billijk acht in het belang van [minderjarige] .
2.1.1.
Ter zitting heeft [minderjarige] zijn verzoek onder 1. ingetrokken.
2.2.
Er is op 10 april 2017 een verweerschrift met producties van de GI ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Bij die gelegenheid waren aanwezig:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. Burhenne;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de moeder;
- SJSJ Almata, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader), wonende te [woonplaats] , aan wie als informant toegang is verleend tot de zitting.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van [minderjarige] d.d. 31 maart 2017, ter griffie ingekomen op 3 april 2017;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van [minderjarige] d.d. 4 april 2017, ter griffie ingekomen op diezelfde datum, met als bijlage het hulpverleningsplan behorende bij de voorwaardelijke machtiging gesloten plaatsing.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2.
Bij - de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 november 2016 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 november 2017. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter ook een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 23 november 2016 tot uiterlijk 23 mei 2017 verleend, onder de voorwaarden die aan [minderjarige] zijn gesteld in het aan die beschikking gehechte hulpverleningsplan, welk plan deel uitmaakt van die beschikking.
3.3.
Het bij de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp behorende hulpverleningsplan is opgesteld door SJSJ Almata die [minderjarige] de jeugdhulp biedt. Het hulpverleningsplan vermeldt SJSJ Almata als de jeugdhulpaanbieder die bereid is [minderjarige] op te nemen in een gesloten accommodatie als [minderjarige] de in dit plan genoemde voorwaarden niet naleeft.
3.4.
SJSJ Almata heeft [minderjarige] op 6 februari 2017 doen opnemen in een gesloten accommodatie. De beslissing hiertoe dateert van 31 januari 2017. Daarin zijn als redenen voor de opname genoemd:
- bezig zijn met criminele activiteiten;
- niet gedragen en niet naar school gaan;
- geen inzicht geven in degene met wie hij omgaat / wat hij doet.
3.5.
[minderjarige] is op 15 februari 2017 weggelopen uit de JeugdZorgPlus instelling Almata en heeft zich medio maart 2017 weer gemeld. Na een verblijf van een aantal dagen bij Icarus is [minderjarige] overgeplaatst naar Juzt te [verblijfplaats] , waar hij nog steeds verblijft.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [minderjarige] om vervallenverklaring van de beslissing van de jeugdhulpaanbieder om hem te doen opnemen in een gesloten accommodatie afgewezen.
3.7.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De beslissing van de jeugdhulpaanbieder van 31 januari 2017 voldoet niet aan de formele vereisten en dient reeds daarom vervallen verklaard te worden.
Aan de vereisten van artikel 6.1.6. lid 6 Jeugdwet (hierna: Jw) is niet voldaan. [minderjarige] zelf is, evenals de griffier van de rechtbank, door de jeugdhulpaanbieder niet schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Bovendien hebben de advocaat en de moeder van [minderjarige] de beslissing pas op 7 februari 2017 op schrift ontvangen. De handelwijze van de jeugdhulpaanbieder heeft tot veel onzekerheid geleid bij [minderjarige] .
Verder is onvoldoende komen vast te staan dat SJSJ Almata zich voorafgaand aan de opneming van [minderjarige] op de hoogte heeft gesteld van de actuele toestand van de ernstige opgroei- op opvoedingsproblemen zoals voorgeschreven in artikel 6.1.6. lid 4 Jw. Dit blijkt niet uit de omzettingsbeslissing. Bovendien heeft de GI SJSJ Almata geïnformeerd, maar [minderjarige] is niet gehoord. SJSJ Almata heeft daarom onvoldoende kunnen beoordelen of er sprake is van een situatie die de beslissing rechtvaardigde.
Als materiële klacht voert [minderjarige] aan dat hij zich aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. [minderjarige] houdt zich niet bezig met criminele activiteiten. Hij is niet in beeld geweest als verdachte van een strafbaar feit; de ouders hebben slechts een zorgmelding van de politie ontvangen. Verder bestrijdt [minderjarige] dat hij zich niet goed zou gedragen. Er is weliswaar een akkefietje geweest op school, maar dat is uitgepraat. Bovendien is er geen sprake van ongeoorloofd schoolverzuim. [minderjarige] is een aantal keren te laat gekomen op school, maar dat was steeds maximaal een kwartier en hij is in een half jaar tijd drie keer ziek geweest. Ook informeert [minderjarige] zijn moeder over zijn doen en laten. Hij gaat naar school, naar de dagbesteding en naar vrienden. Ook tegenover de gezinsvoogd stelt [minderjarige] zich open op.
Mocht [minderjarige] de voorwaarden wel hebben geschonden dan is hij onvoldoende duidelijk gewaarschuwd voor de consequenties. De beslissing van de jeugdhulpaanbieder van 31 januari 2017 kwam als een verrassing voor [minderjarige] .
Bovendien kan het niet naleven van de voorwaarden door [minderjarige] de beslissing niet rechtvaardigen. De gesloten plaatsing is in strijd met artikel 8 EVRM. [minderjarige] mist zijn ouders, hij gaat niet naar school en zijn ontwikkeling staat stil. [minderjarige] blokkeert sinds de gesloten plaatsing, terwijl er een alternatief is. De moeder heeft een opvoedingstraject gevolgd en kan [minderjarige] de benodigde duidelijkheid bieden, zo is in het verleden gebleken. De vader heeft voor onduidelijkheid gezorgd toen hij na zijn detentie weer bij de moeder kwam wonen en andere regels hanteerde. Ook de gebrekkige communicatie met de GI heeft bijgedragen aan de onduidelijke situatie voor [minderjarige] . [minderjarige] kan weer thuis wonen als hem (weer) voldoende duidelijkheid wordt geboden. Daarvoor is een plan van aanpak noodzakelijk waarin duidelijk staat vermeld wat [minderjarige] wel en niet mag. Als het niet goed gaat wil [minderjarige] dat dat duidelijk aan hem wordt uitgelegd, zo nodig met een waarschuwing.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
[minderjarige] heeft tot december 2016 deelgenomen aan het ThuisBest-programma van SJSJ Almata, waarbij [minderjarige] bij zijn moeder verbleef en Multi Systeem Therapie (MST) is ingezet. Zowel de MST-therapeut als de gezinsvoogd heeft SJSJ Almata tijdens dit programma op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. [minderjarige] heeft gedurende dit programma twee time-outs gehad waarin hij tijdelijk bij SJSJ Almata verbleef. Het programma is op 1 december 2016 afgesloten omdat het voortzetten niet langer haalbaar was. De MST-therapeut voelde zich vanwege meerdere incidenten niet meer veilig om op huisbezoek te komen en ook de GI bemerkte een terugval. [minderjarige] had last van de veranderingen in de opvoedsituatie door de thuiskomst van de vader en was niet meer te bereiken. De GI heeft [minderjarige] toen agressieregulatietherapie op vrijwillige basis aangeboden, maar daar stond hij niet voor open. Bij de afsluiting van de MST is SJSJ Almata op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheid. De GI heeft in december 2016 en januari 2017 diverse gesprekken gevoerd met [minderjarige] over de voorwaarden en de consequenties van het niet naleven daarvan. Daarbij is specifiek gesproken over de veranderde thuissituatie, de achteruitgang op school en de overige zorgen van de GI. [minderjarige] wist dus heel goed wat er van hem verwacht werd. Aan SJSJ Almata is teruggekoppeld dat het op school inmiddels ook niet meer zo goed ging en dat [minderjarige] weerstand liet zien tijdens de gesprekken.
Naar aanleiding van een gesprek met de moeder over een zorgmelding van de politie van 29 januari 2017 over een poging tot diefstal van een scooter en omgang met een voortvluchtige crimineel is overleg gevoerd met SJSJ Almata en is de beslissing tot opneming genomen. De redenen voor de opneming waren onder meer: onderdak bieden aan een voortvluchtige, afwezigheid op school, het overtreden van de regels op school, opstandig gedrag tegen leerkrachten, zorgen van de school over criminele zaken, het gebruik van softdrugs en het weigeren openheid te geven aan de gezinsvoogd. De moeder heeft weliswaar bevestigd dat [minderjarige] haar informeert, maar tegelijkertijd heeft ook zij grote zorgen over waar [minderjarige] op straat mee bezig is. Vanwege het weglooprisico heeft [minderjarige] de beslissing tot opneming weliswaar niet binnen de voorgeschreven vier dagen op papier gekregen, maar hij is hiervan in overleg met de moeder (telefonisch) op de hoogte gebracht nadat er een plek beschikbaar was bij SJSJ Almata. De GI heeft ter zitting benadrukt dat [minderjarige] het moment waarop hij niet meer te bereiken is en niet openstaat voor hulp zal moeten gaan herkennen, zodat hij zich vervolgens behandelbaar kan opstellen en weer kan worden aangestuurd. Vanwege veiligheidsrisico’s kan dit op dit moment alleen bereikt worden in een gesloten setting. De GI heeft inmiddels om een verlenging van de gesloten plaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling verzocht.
3.10.
SJSJ Almata heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. Het ThuisBest-programma is ingezet om [minderjarige] een kans te geven om thuis te wonen. Bij alle te nemen stappen in dit programma is er overleg met de GI geweest, hetgeen belangrijk is gelet op de duidelijkheid die [minderjarige] nodig heeft. De stappen zijn ook steeds met [minderjarige] besproken, waarbij [minderjarige] ook de consequenties van het niet naleven van de voorwaarden zijn voorgehouden. De beslissing tot opneming is genomen naar aanleiding van de zorgmelding van de politie. Als dat op voorhand met [minderjarige] was besproken was hij weggelopen.
3.11.
Ter zitting heeft de moeder - kort samengevat - verklaard dat het thuis goed ging met [minderjarige] met ondersteuning van MST. De moeder heeft geleerd om [minderjarige] de benodigde duidelijkheid te bieden. Vervolgens kwam de vader weer bij de moeder wonen en hij heeft andere regels toegepast. Dat werkte niet. Op school ging het gedrag van [minderjarige] achteruit. Ook maakte de moeder zich zorgen over de vrienden met wie [minderjarige] buiten omging. Ondanks dat [minderjarige] de moeder liet weten waar hij was, had de moeder geen zicht op hetgeen [minderjarige] deed. De moeder kon wel zien aan [minderjarige] dat hij softdrugs gebruikte. In verband met de veiligheid van [minderjarige] stond zij achter de opneming door SJSJ Almata, maar zij wil het liefst dat [minderjarige] weer thuis komt wonen met hulpverlening. Een gesloten plaatsing helpt [minderjarige] niet.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 6.1.6. lid 2 Jw doet de jeugdhulpaanbieder de jeugdige opnemen in een gesloten accommodatie, indien door de naleving van de voorwaarden buiten de gesloten accommodatie de ernstige belemmering van de ontwikkeling naar volwassenheid als gevolg van de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, niet langer kan worden afgewend en de jeugdige zich onttrekt of door anderen wordt onttrokken aan de jeugdhulp.
Daarnaast kan de jeugdhulpaanbieder de jeugdige ingevolge artikel 6.1.6. lid 3 Jw doen opnemen, wanneer deze de gestelde voorwaarden niet naleeft waardoor de jeugdige ernstig wordt belemmerd in de ontwikkeling naar volwassenheid en deze ernstige belemmering niet buiten de gesloten accommodatie kan worden afgewend.
3.12.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.6. lid 4 Jw stelt de jeugdhulpaanbieder zich voorafgaand aan de opneming op de hoogte van de actuele toestand van de ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de jeugdige heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
3.12.3.
Op grond van artikel 6.1.6. lid 6 Jw stelt de jeugdhulpaanbieder de jeugdige uiterlijk vier dagen na zijn beslissing de jeugdige op te nemen, daarvan schriftelijk in kennis onder mededeling van de redenen van de beslissing. Een afschrift van de mededeling wordt zo spoedig mogelijk gezonden aan de verzoeker van de machtiging, de advocaat van de jeugdige en aan de griffier van de rechtbank die de voorwaardelijke machtiging heeft verleend.
3.12.4.
Ingevolge artikel 6.1.7. lid 1 Jw kan de kinderrechter de opneming als bedoeld in artikel 6.1.6. tweede of derde lid op verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger of de jeugdige geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
3.13.
Voor wat betreft de formele vereisten ten aanzien van de beslissing van de jeugdhulpaanbieder van 31 januari 2017 overweegt het hof het volgende.
Allereerst acht het hof, evenals de rechtbank, voldoende gebleken dat SJSJ Almata zich voordat de beslissing tot opneming is genomen op de hoogte heeft doen stellen van de actuele situatie rondom de opgroei- en opvoedproblemen van [minderjarige] zoals bedoeld in artikel 6.1.6. lid 4 Jw. Daarbij betrekt het hof dat SJSJ Almata zelf direct betrokken was bij het ThuisBest-programma en dat zowel SJSJ Almata als de GI hebben aangevoerd dat SJSJ Almata door de GI op de hoogte is gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] , zowel tijdens het ThuisBest-programma als na de afsluiting daarvan in december 2016. Bovendien blijkt uit de stukken dat er op 31 januari 2017 overleg is geweest tussen de GI en SJSJ Almata naar aanleiding van een zorgmelding van de politie. Vervolgens heeft SJSJ Almata de beslissing tot opneming genomen. Anders dan [minderjarige] is het hof van oordeel dat SJSJ Almata in dit geval voldoende heeft kunnen beoordelen of de opname aan de maatstaven van proportionaliteit en subsidiariteit voldeed zonder [minderjarige] daarover te horen.
Met betrekking tot de klacht dat [minderjarige] niet overeenkomstig artikel 6.1.6. lid 6 Jw binnen vier dagen schriftelijk in kennis is gesteld van de beslissing tot opneming en dat evenmin een afschrift van de beslissing aan de griffier van de rechtbank die de voorwaardelijke machtiging heeft verleend is gezonden, overweegt het hof als volgt. Het hof kan zich voorstellen dat het feit dat [minderjarige] zelf niet schriftelijk door SJSJ Almata in kennis is gesteld van de opneming tot onduidelijkheid voor hem heeft geleid. Het hof is echter van oordeel dat [minderjarige] hierdoor niet dermate in zijn belangen is geschaad dat de beslissing tot opneming vervallen verklaard dient te worden. Daarbij betrekt het hof dat voldoende aannemelijk is geworden dat er veiligheidsredenen waren om [minderjarige] niet eerder (schriftelijk) op de hoogte te stellen van de beslissing. Hierbij neemt het hof in aanmerking de ernst van de door de politie gemelde zorgen, het feit dat er niet meteen na de beslissing plek was voor [minderjarige] bij SJSJ Almata en het eerdere wegloopgedrag van [minderjarige] . Ook acht het hof van belang dat [minderjarige] voorafgaand aan de opneming wel mondeling door de GI op de hoogte is gesteld van de beslissing tot opneming en dat [minderjarige] de dag na de opneming via zijn advocaat kennis heeft genomen van de schriftelijke kennisgeving van de beslissing en de aan die beslissing ten grondslag liggende redenen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de schriftelijke kennisgeving - die de motieven voor de beslissing bevat - nodig is om in rechte tegen de beslissing te kunnen opkomen. [minderjarige] heeft, zo is gebleken, onverminderd van die mogelijkheid gebruik kunnen maken. Gelet op het voorgaande zal het hof voorbij gaan aan het feit dat niet aan de vereisten van artikel 6.1.6. lid 6 Jw is voldaan.
3.14.
Wat betreft de door [minderjarige] aangevoerde materiële bezwaren tegen de beslissing tot opneming overweegt het hof als volgt. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat SJSJ Almata terecht en op goede gronden heeft besloten tot opneming van [minderjarige] . Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat [minderjarige] de gestelde voorwaarden niet heeft nageleefd. Die voorwaarden hielden onder meer in dat [minderjarige] geen strafbare feiten mocht plegen, dat er geen schoolverzuim mocht plaatsvinden en dat hij de moeder, de GI en de MST-therapeut openheid moest geven over de personen met wie hij omgaat en over zijn bezigheden buitenshuis. Uit de zorgmelding van de politie blijkt dat de politie [minderjarige] heeft herkend op beeld bij een poging tot diefstal van een scooter op
18 januari 2017 en heeft geconstateerd dat [minderjarige] omgang had met een vijftien jaar oudere, verslaafde en vuurwapengevaarlijke bekende van de politie met een verleden van vermogens- en geweldsdelicten. Niet betwist is dat [minderjarige] deze voor de politie voortvluchtige persoon ook onderdak heeft geboden. Uit de berichten van de mentor van school blijkt bovendien dat er reële zorgen bestonden over criminele activiteiten op school. Daarnaast blijkt uit die berichten dat [minderjarige] een terugval heeft laten zien op school, waarbij hij vaak afwezig was en onacceptabel gedrag heeft laten zien. Verder acht het hof, gelet op de verklaring van de moeder van [minderjarige] , voldoende gebleken dat hij haar onvoldoende openheid heeft gegeven over wat hij doet als hij buitenshuis is. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat hij heeft geweigerd de gezinsvoogd de vereiste openheid te geven. [minderjarige] heeft ter zitting ook erkend dat zijn gedrag buitenshuis niet in orde was. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de GI voorafgaande aan de opneming meerdere malen met [minderjarige] over zijn zorgelijke gedrag en de voorwaarden heeft gesproken en met hem heeft besproken wat in dit kader van hem werd verwacht. De (reden van de) beslissing tot opneming moet voor [minderjarige] dan ook geen verrassing zijn geweest. Tijdens het telefoongesprek met de gezinsvoogd voorafgaande aan de opneming heeft hij de gezinsvoogd desgevraagd direct ook goed kunnen uitleggen waarom hij dacht terug te moeten naar de gesloten setting.
Voor het hof staat vast dat [minderjarige] , door voormelde voorwaarden niet na te leven, ernstig werd belemmerd in de ontwikkeling naar volwassenheid en dat deze ernstige belemmering niet buiten de gesloten accommodatie kon worden afgewend. Het hof acht, gelet op de toegenomen problematiek en de incidenten, voldoende gebleken dat een opneming noodzakelijk was om het afglijden van [minderjarige] in het criminele circuit en een verdere terugval in onder meer het omgaan met regels en het accepteren van gezag te voorkomen.
3.15.
[minderjarige] heeft ter zitting herhaaldelijk verklaard dat zijn verblijf bij Juzt hem niet verder helpt. Zijn advocaat heeft ter zitting verklaard dat er geen omslag te merken is in het gedrag van [minderjarige] sinds hij (weer) gesloten geplaatst is, maar dat hij blokkeert en toeleeft naar het einde van de gesloten plaatsing. [minderjarige] is ervan overtuigd dat hij met duidelijke afspraken weer thuis kan wonen. Het hof deelt op dit moment die overtuiging nog niet. Het hof betrekt daarbij dat de in rov. 3.14 genoemde voorwaarden in het hulpverleningsplan voldoende duidelijk zijn en dat het [minderjarige] desondanks niet is gelukt om zich daaraan te houden. Dat geldt ook voor de duidelijke regels van de school. Met de GI is het hof van oordeel dat [minderjarige] de momenten waarop hij onbereikbaar is voor hulpverlening zal moeten leren herkennen en dat hij aanspreekbaar zal moeten worden op zijn gedrag. Voorts behoeft het (gezins)systeem rond [minderjarige] verbetering. Er bestaat naar het oordeel van het hof op dit moment nog een groot risico dat [minderjarige] zonder de structuur die hem binnen Juzt geboden wordt, zal terugvallen en dat er opnieuw incidenten zullen plaatsvinden, met alle veiligheidsrisico’s van dien.
3.16.
Van strijd met artikel 8 EVRM is geen sprake, nu de inmenging in het recht op respect voor het familie- en gezinsleven van [minderjarige] bij de wet is voorzien en blijkens het hiervoor overwogene een legitiem doel dient alsook voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 februari 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 4 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.