In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Limburg. De man, hierna te noemen 'de man', heeft in hoger beroep verzocht om de uitvoerbaarheid van de beschikking te schorsen, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn en dat zij toestemming kreeg om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen. De man was het niet eens met deze beslissing en vreesde dat zijn procespositie zou verslechteren als de vrouw zou verhuizen voordat het hof had beslist.
De vrouw, hierna te noemen 'de vrouw', heeft het verzoek van de man bestreden en stelde dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een schorsing rechtvaardigden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2017, waarbij de man niet aanwezig was. De vrouw was bijgestaan door haar advocaat en een geregistreerd tolk.
Het hof heeft overwogen dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van misbruik van recht of nieuwe omstandigheden die een schorsing rechtvaardigden. Het verzoek van de man is dan ook afgewezen, en de vrouw is gerechtigd om naar Frankrijk te verhuizen met de kinderen.