Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.H. Kroon, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, dat op 22 februari 2017 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 64.775,75, waaronder schulden aan de belastingdienst en het CJIB. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2017 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat zijn financiële problemen voortkwamen uit een periode van overspannenheid en een mislukte eenmanszaak. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom zijn schulden zijn ontstaan en dat hij niet te goeder trouw is geweest. Het hof heeft daarbij ook de omstandigheden rondom de overname van een restaurant door de appellant in aanmerking genomen, evenals zijn gedrag met betrekking tot verkeersovertredingen. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoet en heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.