ECLI:NL:GHSHE:2017:1904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.212.125_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met langlopende schuld voor pilotenopleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De appellant, die een lening van € 143.297,21 had afgesloten bij ABN Amro Bank voor een pilotenopleiding, verzocht de rechtbank om de schuldsaneringsregeling toe te passen. De rechtbank had eerder het verzoek afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke schuldregeling. De appellant had medische problemen die hem verhinderden om als piloot te werken, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende had aangetoond dat hij alles had gedaan om tot een minnelijke regeling met de bank te komen. Het hof benadrukte dat de appellant zich bewust had gebonden aan een langlopende lening en dat er nog mogelijkheden waren voor onderhandelingen met de bank. De appellant had ook een nieuwe arbeidsovereenkomst in het vooruitzicht, maar het hof vond dat dit niet voldoende was om aan de voorwaarden voor toelating tot de WSNP te voldoen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2017
Zaaknummer : 200.212.125/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/231640/FT RK 17/141
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.P.M. Dexters te Helmond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Dexters.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 maart 2017;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 13 april 2017.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (hierna: Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 143.297,21 aan één crediteur, namelijk de ABN Amro Bank (hierna: ABN). Deze schuld is ontstaan door het aangaan van een lening voor het volgen van een pilotenopleiding.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt. Er bestaan volgens de advocaat van [appellant] namelijk geen reële mogelijkheden meer dat [appellant] en ABN tot een buitengerechtelijke schuldregeling komen.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 285 lid 1 aanhef en sub f Fw overwogen dat haar niet is gebleken dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke regeling te komen. Daarnaast heeft de rechtbank op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. Volgens ABN beschikt [appellant] naar verwachting nog over zijn volledige persoonsgebonden aftrek die ontstaan is door de pilotenfinanciering. Bovendien kan ABN [appellant] een rentestop aanbieden op een deel van zijn pilotenfinanciering, al dan niet gecombineerd met een aantrekkelijke rente voor het overige deel van zijn lening. ABN heeft zich aldus niet geheel onwelwillend opgesteld, zodat er nog ruimte is voor onderhandelingen tussen [appellant] en ABN.
Volgens artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen schuldsaneringsregelingen dient de schuldenaar te solliciteren naar fulltime werk van ten minste 36 uur per week. [appellant] is in september 2016 begonnen met een studie Biomedische Wetenschappen aan de Universiteit van Hasselt (België). Blijkens het verzoek van [appellant] kan hij deze studie niet combineren met een fulltime dienstverband. De rechtbank acht het van belang dat [appellant] eerst zijn studie afrondt zodat hij een kans op een goed betaalde baan voor zichzelf creëert zodat hij in een later stadium over voldoende aflossingscapaciteit voor zijn schuld kan beschikken.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd. Of aan de eis van artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw is voldaan moet volgens [appellant] worden getoetst aan de hand van de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft ten onrechte een aantal door [appellant] aangedragen omstandigheden niet in haar beoordeling betrokken, althans niet gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet van belang zijn. [appellant] benoemt deze omstandigheden in zijn beroepschrift.
[appellant] klaagt erover dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de brief van de advocaat van [appellant] van 17 oktober 2016 die als reactie op de brief van 13 september 2016 van ABN is geschreven. Niet alleen wordt volgens [appellant] in de brief van 17 oktober 2016 aangegeven waarom de standpunten van ABN niet houdbaar zijn, maar ook wordt ingegaan op het overleg dat wordt voorgesteld en gemotiveerd aangegeven waarom dit niet opportuun wordt geacht. [appellant] voert aan dat ABN inmiddels het incassotraject in gang heeft gezet. [appellant] meent dat er geen ruimte bestaat voor overleg met de bank en dat er van een serieuze uitnodiging voor een gesprek geen sprake is.
Op 20 maart 2017 heeft de werkgever van [appellant] , [Café-Bedrijf] Café-Bedrijf [vestigingsnaam] B.V. (hierna: [Café-Bedrijf] ), bevestigd dat de arbeidsovereenkomst van [appellant] zo snel mogelijk zal worden omgezet naar een fulltime dienstverband van 38 uur per week.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op de reactie van de advocaat van [appellant] richting ABN. Volgens [appellant] moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden. Er is volgens [appellant] door de rechtbank geen enkele overweging gewijd aan de moeite die de advocaat van [appellant] heeft ondernomen om ABN te compenseren. Volgens [appellant] heeft ABN geen concreet voorstel gedaan; het blijft bij suggesties. [appellant] voert aan dat hij binnenkort bij zijn huidige werkgever een dienstverband van 38 uur aangaat. Dit is volgens [appellant] een nieuwe omstandigheid die er niet aan in de weg staat dat hij zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. [appellant] voert aan dat hij bij een fulltime dienstverband rond de € 1.600,00 bruto per maand zal gaan verdienen. Het dienstverband van [appellant] zal waar mogelijk worden opgedeeld in intensieve en minder intensieve arbeid, waardoor de heup van [appellant] minder zal worden belast. [appellant] is van plan een studie te gaan volgen in deeltijd. Hij zal hiervoor de avonduren benutten. [appellant] is door zijn advocaat gewezen op de risico’s hiervan voor de schuldsanering. [appellant] wil graag een universitaire studie volgen.
[appellant] voert aan dat de lening van ABN bestaat uit twee delen. Het kleinere deel van de lening (een bedrag van € 23.000,00) zat in een deposito. Vanuit dit deposito werd gedurende (een deel van) de opleiding de rente voldaan. Het deposito is inmiddels leeg, iets waar de advocaat van [appellant] ABN al in een vroeg stadium voor heeft gewaarschuwd. [appellant] stelt voorts dat zijn advocaat meerdere keren telefonisch heeft gesproken met ABN waarna hij een concreet voorstel aan ABN heeft voorgelegd. [appellant] heeft bij de medische keuring van zijn piloten-opleiding zijn medische geschiedenis gemeld, zo ook de ziekte van Perthes. [appellant] voert aan dat hij zich vóór de medische keuring van zijn opleiding heeft laten onderzoeken in het ziekenhuis in [plaats] . Het ziekenhuis heeft toen aan [appellant] verklaard dat er niets aan de hand was. Er waren toen namelijk geen afwijkingen in zijn heup te zien. [appellant] stelt dat hij dit ook heeft doorgegeven aan de relevante personen binnen zijn opleiding.
Ten aanzien van de verzekering bij [verzekeraar] , de zogenaamde “Training Expenses Insurance”, voert [appellant] aan dat de premie van deze verzekering werd geïnd via de creditcard van zijn vader. Op een gegeven moment werd de premie niet meer geïnd maar [appellant] was hier niet van op de hoogte. Hier zouden volgens ABN herinneringen van zijn gestuurd, maar desgevraagd kon ABN niet aantonen dat die herinneringen daadwerkelijk zijn verstuurd. Doordat de premie niet meer werd voldaan bood de verzekering geen dekking. De verzekering was onderdeel van het financieel product dat ABN destijds aan [appellant] aanbood. [appellant] heeft door zijn ziekte absoluut geen perspectief meer op een carrière als piloot.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 285 lid 1 aanhef en sub f Fw dient in het verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling of een daarbij te voegen bijlage een met redenen omklede verklaring te worden opgenomen. Uit deze verklaring moet blijken dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt.
3.6.2.
[appellant] is in 2012 met een pilotenopleiding gestart. Ter bekostiging van deze opleiding heeft hij bij ABN een lening afgesloten ad € 141.000,00. De lening heeft een looptijd van 25 jaar, valt uiteen in twee delen van respectievelijk € 118.000,00 en € 23.000,00 en kent een samengestelde rente van 5,7% per jaar. De lening dient uiterlijk 1 november 2037 te zijn afgelost. [appellant] heeft in oktober 2014 (een deel van) de pilotenopleiding voltooid, waarna hij tot en met medio januari 2015 heeft getraind in een vliegsimulator. Sinds januari 2015 ervaart [appellant] pijnklachten in de lies. Uit de door [appellant] overgelegde medische verklaringen blijkt dat hij heupklachten heeft na Morbus Perthes en dat hij in de heup in april 2015 een pijnbestrijdende behandeling (marcaïnisatie) heeft ondergaan. Op jonge leeftijd heeft [appellant] de ziekte van Perthes gehad. Hij is hiervoor nadien nog een aantal jaar op controle geweest in het ziekenhuis. Voordat [appellant] startte met zijn pilotenopleiding heeft hij op eigen initiatief zijn heup laten onderzoeken in het ziekenhuis. Toen bleek van een (vooralsnog) stabiele situatie. [appellant] stelt dat hij de ziekte van Perthes heeft gemeld bij de medische afdeling van de pilotenopleiding. Uit de diagnose van januari 2015 blijkt dat [appellant] geen zicht meer op een carrière als commercieel piloot heeft.
3.6.3.
[appellant] stelt dat zijn advocaat uitputtend heeft getracht tot een minnelijke regeling te komen met ABN. Uit de brief van de advocaat van [appellant] d.d. 22 juli 2016 blijkt dat [appellant] een voorstel aan ABN Amro heeft gedaan van een eenmalige betaling van € 15.000,00 en betaling van € 189,00 per maand gedurende 36 maanden. [appellant] heeft hiermee een totaalbedrag van € 21.804,00 tegen finale kwijting aangeboden. ABN heeft bij brief van 13 september 2016 te kennen gegeven niet akkoord te gaan met dit voorstel. ABN heeft in deze brief een rentestop aangeboden op een deel van de lening al dan niet gecombineerd met een aanmerkelijk lagere rente voor het overige deel van zijn lening. ABN stelt voor om, nadat [appellant] zijn studie heeft afgerond, tot een betalingsregeling te komen, waarbij, gelet op de bijzondere omstandigheden waarin [appellant] verkeert, gedeeltelijke kwijting onder omstandigheden mogelijk is. Bij brief van 17 oktober 2016 heeft de advocaat van [appellant] op de brief van ABN gereageerd. In die brief heeft hij zijn aanbod van € 189,00 per maand verhoogd naar een bedrag van € 250,00 per maand. [appellant] verzoekt in die brief ABN zijn aanbod inclusief de verhoging te heroverwegen. Aldus heeft [appellant] twee maal tevergeefs een aanbod gedaan.
3.6.4.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] evenwel verklaard dat er naast de schriftelijke correspondentie ook telefonisch contact is geweest met ABN. Uit het beroepschrift blijkt dat ABN in een telefoongesprek medio april 2016 een aantal oplossingsrichtingen (“denkpistes”) heeft benoemd, zoals uitstel van betaling, een rentestop, een verlaging van het rentetarief, sparen voor een aflossing en omzetting van reeds betaalde rente in een aflossing. Aldus heeft ABN zich kennelijk niet beperkt tot het in haar brief van 13 september 2016 gedane aanbod van een rentestop in combinatie met een eventuele verlaging van het rentetarief. Weliswaar is ABN hierop volgens [appellant] niet teruggekomen, maar ABN schrijft in haar brief van 13 september 2016 ook dat zij [appellant] (nogmaals) uitnodigt om op korte termijn met haar in contact te treden en een afspraak in te plannen zodat zij in onderling overleg alsnog kunnen komen tot een passende regeling. [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij echter niet op deze uitnodiging is ingegaan, klaarblijkelijk omdat ABN niet is ingegaan op de voorstellen van [appellant] om thans een regeling te treffen uitgaande van de huidige inkomenssituatie van [appellant] . Het feit dat door [incassobureau] B.V. namens ABN twee standaard aanmaningsbrieven zijn verstuurd voor het debetsaldo van rekening-courant [rekening-courant] (productie HB3 bij het beroepschrift) betekent, mede gezien de eisen van artikelen 7:58 en 61 BW respectievelijk artikelen 1 en 2 WCK-oud, naar het oordeel van het hof in het geheel niet dat ABN niet langer bereid zou zijn tot het eerder voorgestelde overleg over de lening in haar totaliteit en het treffen van afspraken over aflossing e.d.
3.6.5.
Voorts acht het hof van belang dat de lening een looptijd had van 25 jaar. [appellant] heeft zich bewust gebonden aan een langlopende (af)betalingsverplichting. Die lange duur brengt met zich dat behalve het huidige inkomen ook de verder in de toekomst gelegen (verwachte toekomstige) verdiencapaciteit van [appellant] in het kader van het beproeven van een buitengerechtelijke schuldregeling in de zin van artikel 285 lid 1 sub f Fw, welk beproeven ook wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 1 BW en door [appellant] jegens ABN – evenzeer als omgekeerd – in acht te nemen, in ogenschouw moet worden genomen. [appellant] heeft ter zitting aangegeven dat hij er naar streeft een universitaire opleiding te gaan volgen. Het succesvol afronden van een universitaire opleiding zal er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat [appellant] dan meer inkomen zal genereren dan het huidige (verwachte) bruto maandsalaris van circa € 1.600,00 bij een fulltime dienstverband bij [Café-Bedrijf] . Dat dit mogelijk een lager toekomstig inkomen zal zijn dan het inkomen als commercieel piloot laat onverlet dat het reëel is een dergelijk inkomen na ommekomst van de studie bij de als te voeren besprekingen te betrekken, en mogelijk is vooruitlopend op dat moment voor de tussentijd afspraken te maken. Een hoger inkomen betekent ook dat de persoonsgebonden aftrek - die thans overigens onbeperkt in toekomstige jaren bruikbaar is voor zover hij in enig jaar nog niet is opgesoupeerd - meer effect zal sorteren, hetgeen de aflossingsmogelijkheden ten behoeve van ABN gunstig beïnvloedt. Dat de omvang van dit effect zich op voorhand lastig laat becijferen, zoals [appellant] terecht opmerkt, maakt dat op zich niet anders. Bovendien is de omvang van het effect na ommekomst van een belastingjaar - posterieur derhalve - wel (beter) bepaalbaar.
Overigens is het hof met [appellant] van mening dat het volgen van een universitaire opleiding (ook) zeker in het belang van [appellant] zelf is. Gelet op artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen, dat -in geval van toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling- [appellant] behoudens uitzonderingen verplicht fulltime te werken, bestaat evenwel het risico dat het volgen van een dergelijke opleiding, ook als dit in deeltijd geschiedt, in het gedrang komt indien [appellant] fulltime gaat werken. Daarbij zij bedacht dat het schenden van voormelde verplichting er toe kan leiden dat de wettelijke schuldsanering tussentijds wordt beëindigd, waarna [appellant] 10 jaar lang van de wettelijke schuldsanering is uitgesloten. Dat die schending alsdan mogelijk het gevolg zal zijn van het volgen van een universitaire opleiding doet daar in beginsel niet aan af. Ook de advocaat van [appellant] heeft hem met zoveel woorden op dit risico gewezen, aldus heeft het hof begrepen.
3.6.6.
Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 3.6.4. en 3.6.5. is overwogen is het hof van oordeel dat [appellant] op dit moment onvoldoende heeft aangetoond dat hij redelijkerwijs alles heeft geprobeerd om met ABN tot een minnelijke regeling te komen. Aldus is niet voldaan aan de in artikel 285 lid 1 sub f Fw gestelde voorwaarde dat er geen reële mogelijkheden meer zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Nu voorts niet gebleken is dat ABN onverkort aandringt op een dusdanige betaling van de verschuldigde rente en aflossing van de lening, geheel of gedeeltelijk, waardoor [appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden evenmin voldaan aan artikel 288 lid 1 onder a Fw. Dit wordt niet anders door de vordering van € 3.666,38 (inclusief incassokosten) die [incassobureau] B.V. voor ABN incasseert nu deze vordering door [appellant] niet apart wordt opgevoerd in zijn verzoek en derhalve geacht moet worden een onderdeel te betreffen van de totale schuld van € 143.297,21 en daarop verschuldigde rente. Beide gronden, zowel ieder voor zich als in gezamenlijkheid, rechtvaardigen afwijzing van het verzoek op dit moment.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.B. Smits, A.P. Zweers-van Vollenhoven en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.