Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats 1] ,
[appellante] ,wonende te [woonplaats 1] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,
[Woningmakelaardij] Woningmakelaardij BV,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met eiswijziging;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
De beoordeling
Het hof zal hierna een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
€ 257.500,- (zijnde € 31.500,- onder de vraagprijs). [geïntimeerde 1] heeft in verband met de aankoop van de woning ook nog andere werkzaamheden verricht voor [appellanten]
e) Eveneens op 6 juli 2009 heeft [geïntimeerde 1] een e-mail gezonden aan [appellanten] , met de volgende inhoud:
‘(…)
Inzake de succesvolle aankoopbegeleiding van het woonhuis aan de [straat][bedoeld wordt: [adres], hof]
te [woonplaats 1] wil ik jullie als volgt informeren:Aangezien wij, [geïntimeerde 2] Makelaardij, zelf de taxatie niet kunnen uitvoeren vanwege het feit dat de financiering via [geïntimeerde 2] wordt geregeld, zal ik de aankoopbegeleiding factureren.De volgende werkzaamheden hebben plaatsgehad:Opname / inmeten en inventariseren woonhuisKadastrale rechercheWaardering woonhuisOnderhandelen [makelaar]Checken koopovereenkomstAangezien het een familierelatie van de familie [appellante] betreft zullen wij enkel de daadwerkelijke kosten verrekenen en niet de normale standaard met de daaraan gekoppelde prestatiebegroting hanteren:Totale werkzaamheden: 5 urenFactuur:Aankoopbegeleiding: € 500,00 / kadastrale recherche € 45,00 / BTW € 103,55 / Totaal€ 648,55Ervan uitgaande jullie naar tevredenheid te hebben ingelicht,
f) Op 10 juli 2009 hebben [appellanten] de woning gekocht van [verkoper] c.s.
h) De rechtbank heeft een deskundigenbericht bevolen. De deskundige heeft vastgesteld dat sprake was van vocht- en constructieve gebreken aan de woning. Deze waren deels zichtbaar (in de kelder en aan de buitengevel) en deels niet-zichtbaar (bij de voorzetwanden en vloeren en in de gevels). De kosten voor het herstel van de zichtbare gebreken zijn door de deskundige geraamd op € 20.361,- (inclusief btw) en de kosten voor het herstel van de niet-zichtbare gebreken, na correctie nieuw voor oud, op € 22.857,- (inclusief btw).
i) De rechtbank heeft bij vonnis van 16 januari 2013 (voor zover relevant) geoordeeld (1) dat het, gelet op de leeftijd van het pand (bouwjaar 1926) en op de wenselijkheid dat de koper van een pand van die leeftijd altijd een keuringsonderzoek laat verrichten vóór het sluiten van de koopovereenkomst, voor rekening en risico van [appellanten] komt dat zij zulks hebben nagelaten, en (2) dat [verkoper] c.s. de op hen rustende mededelingsplicht hebben geschonden. De rechtbank heeft aan dit een en ander het oordeel verbonden dat de kosten van het herstel van de zichtbare gebreken voor rekening van [appellanten] dienen te blijven, terwijl de rechtbank [verkoper] c.s. heeft veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten van het herstel van de niet-zichtbare gebreken, zijnde (€ 22.857,- : 2 =) € 11.428,50, dit bedrag te vermeerderen met wettelijke rente.
€ 11.428,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (zijnde 23 juni 2014) tot de dag der algehele voldoening;
[appellanten] afgewezen en [appellant] c.s. in de proceskosten veroordeeld.
vorderen thans:
- een verklaring voor recht, inhoudende dat [geïntimeerde 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn overeenkomst met [appellanten] , althans dat [geïntimeerde 2] is tekortgeschoten in de nakoming van haar overeenkomst met [appellanten] en gehouden is de schade die [appellanten] hierdoor hebben geleden aan hen te vergoeden;
€ 11.428,50, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
Dit volgt reeds uit de eigen stellingen van [appellanten] , die erop neerkomen dat hen voor ogen stond dat de aankoopbegeleiding met betrekking tot de woning zou geschieden door [geïntimeerde 2] , waarbij neef [appellante] de opdracht feitelijk zou uitvoeren. Op die basis was neef [appellante] , namens [geïntimeerde 2] , ook al betrokken geweest bij twee eerdere bezichtigingen. Volgens [appellanten] was neef [appellante] nu verhinderd en heeft deze toen geheel zelfstandig een vervanger gezocht. Dat bleek zijn collega [geïntimeerde 1] te zijn, die [appellanten] pas vlak vóór de bezichtiging hebben ontmoet. Alles wat [geïntimeerde 1] vervolgens heeft gedaan, tijdens en ná de bezichtiging, is volgens [appellanten] geschied ter uitvoering van de voordien met [geïntimeerde 2] overeengekomen aankoopbegeleiding.
nietheeft aangenomen dat in 2009 een contractuele relatie heeft bestaan tussen [appellanten] en [geïntimeerde 2] . De desbetreffende stellingen heeft het hof (samengevat) weergegeven in r.o. 6.5.2.
Dit verweer faalt. Uitgaande van het door [geïntimeerden] gestelde, zou [geïntimeerde 1] tijdens de bezichtiging van de woning zijn opgetreden namens neef [appellante] en niet namens [geïntimeerde 2] . [geïntimeerde 1] heeft tijdens de comparitie in eerste aanleg echter als volgt verklaard:
‘Dhr. [appellante] , medewerker van[ [geïntimeerde 2] , hof]
kon niet bij de bezichtiging aanwezig zijn en vroeg mij om in te springen. Dat heb ik ook gedaan. Voor de door mij gemaakte uren heb ik een factuur gemaakt en aan[ [appellanten] ]
gezonden’.
De factuur waarover [geïntimeerde 1] heeft verklaard, is een factuur van [geïntimeerde 2] (zie r.o. 6.1. onder d). Gelijktijdig met de factuur heeft [geïntimeerde 1] namens [geïntimeerde 2] een e-mail gezonden aan [appellanten] (zie r.o. 6.1. onder e). Deze e-mail bevat een opsomming van alle door hem verrichte werkzaamheden, met inbegrip van de opname en de waardering van de woning, en een toelichting op het gefactureerde bedrag. Uit deze toelichting blijkt dat [geïntimeerde 2] rekening heeft gehouden met de familierelatie tussen [appellanten] en neef [appellante] . Tussen partijen staat vast dat de factuur is voldaan, en wel aan [geïntimeerde 2] . Laatstgenoemde heeft niet gesteld dat de factuur ten onrechte is verzonden en evenmin dat de betaling ten onrechte in ontvangst is genomen.
Dat ter zake deze opdracht aan [geïntimeerde 2] geen schriftelijke overeenkomst is opgemaakt en ondertekend, zoals [geïntimeerden] nog hebben gesteld, doet hieraan niet af. [geïntimeerden] beroepen zich in dit verband uitsluitend op interne richtlijnen, die niet afdoen aan de omstandigheid dat een overeenkomst van opdracht vormvrij kan worden gesloten. Het hof gaat om deze reden voorbij aan de inhoud van de schriftelijke verklaring van mw. [getuige] (prod. 2 mva), die verklaart (samengevat) dat haar niet bekend is en dat uit de geautomatiseerde systemen van [geïntimeerde 2] ook niet blijkt van een formele (schriftelijke, ondertekende) opdracht van [appellanten] aan [geïntimeerde 2] . Om dezelfde reden gaat het hof voorbij aan de schriftelijke verklaring van [geïntimeerde 1] , zoals overgelegd in hoger beroep (prod. 3 mva), die uitsluitend betrekking heeft op intern kantoorbeleid.
Het hof gaat verder voorbij aan de schriftelijke verklaring van neef [appellante] (prod. 1 mva), die in hoofdzaak betrekking heeft op zijn betrokkenheid bij de twee eerdere bezichtigingen en die, waar het de bezichtiging van de derde woning betreft, niet afdoet aan het door [geïntimeerde 1] verklaarde en aan de e-mail en de factuur, beide van 6 juli 2009, namens, respectievelijk van [geïntimeerde 2] (een en ander zoals hiervoor aangehaald).
Het door [geïntimeerden] in hoger beroep gedane bewijsaanbod heeft uitsluitend betrekking op de hier behandelde schriftelijke verklaringen en is daarom niet ter zake dienend.
nietheeft geoordeeld dat in 2009 sprake is geweest van een contractuele relatie tussen [appellanten] en [geïntimeerde 2] .
Het hof zal er hierna uitgaan van uitgaan dat alle door [geïntimeerde 1] ten behoeve van
[appellanten] in verband met de aankoop van de woning verrichte werkzaamheden zijn verricht op basis van een overeenkomst van opdracht tussen [appellanten] en [geïntimeerde 2] . [geïntimeerden] hebben geen nog niet besproken verweren aangevoerd, die kunnen afdoen aan dit oordeel.
Volgens [appellanten] heeft de kantonrechter daarmee miskend dat [geïntimeerde 2] op zich had genomen om de aankoop van de woning in algemene zin te begeleiden en dat van deze opdracht zonder meer deel uitmaakte het beoordelen van de technische staat van de woning en het geven van een advies daaromtrent.
‘succesvolle aankoopbemiddeling’en waaruit volgt dat [geïntimeerde 1] (ook) de woning heeft opgenomen, ingemeten, geïnventariseerd en gewaardeerd. [geïntimeerden] hebben niet gesteld dat de e-mail op dit punt onjuiste gegevens bevat.
Het hof overweegt verder dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar mag worden verwacht dat deze zich verdiept in de bouwkundige staat van de woning, zeker in 2009 bij een in 1926 gebouwde woning. In het verlengde daarvan mag van de makelaar worden verwacht dat deze zijn opdrachtgever, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, adviseert om een bouwtechnisch onderzoek te laten verrichten.
Volgens [appellanten] was dat het geval, gelet op de ouderdom van de woning (bouwjaar 1926) en gelet op de bouwwijze van en de vochtproblemen in de woning. [appellanten] verwijzen in dit verband naar een aan hen gerichte e-mail van [geïntimeerde 1] van 24 november 2009 (prod. 4 inleidende dagv.), waaruit volgt dat [geïntimeerde 1] tijdens de bezichtiging kennis heeft genomen van (onder meer) de voorzetmuur op de tweede etage, vocht in de kelder dat werd weggepompt via een elektrisch systeem en zichtbare vochtplekken.
[geïntimeerden] hebben deze stellingen weersproken. Van belang is met name de verklaring van [geïntimeerde 1] tijdens de comparitie in hoger beroep,
‘dat hij niet heeft overwogen een bouwkundig onderzoek te adviseren, gelet op hetgeen hij ter plaatse heeft geconstateerd, het verhaal van de verkoper dat er buiten de geconstateerde vochtplekken geen problemen met vocht waren, en de informatie van de verkopend makelaar tijdens de telefonische onderhandelingen, die het verhaal van de verkoper beaamde. Destijds, in 2009, vond[ [geïntimeerde 1] , hof]
het in die situatie niet nodig een bouwkundig onderzoek te adviseren. Tegenwoordig wordt sneller tot een bouwkundig onderzoek besloten. Nu zou[ [geïntimeerde 1] ]
in een dergelijke situatie wellicht wel een bouwkundig onderzoek adviseren. De afweging destijds om al dan niet een bouwkundig onderzoek te adviseren had niets te maken met de omvang van de verstrekte (beperkte) opdracht. Ook indien destijds een complete aankoopopdracht zou zijn verstrekt, had[ [geïntimeerde 1] ]
in de gegeven omstandigheden geen bouwkundige keuring geadviseerd’.
Deze verklaring oordeelt het hof niet afdoende als weerspreking van het door [appellanten] gestelde, met name nu [geïntimeerde 1] in het geheel niet motiveert waarom hij, gegeven de geconstateerde vochtproblemen in de woning, zonder meer heeft vertrouwd op de mededeling van de verkoper en van de verkopend makelaar dat er geen andere vochtproblemen waren, en nu [geïntimeerde 1] verder in het geheel niet onderbouwt wat het relevante verschil is tussen de situatie in 2009 en die in 2015, waar het betreft het al dan niet adviseren tot een bouwkundig onderzoek.
Nu tussen partijen vast staat dat [geïntimeerde 1] dit niet heeft gedaan, staat tevens vast dat [geïntimeerde 1] in 2009 jegens [appellanten] niet heeft gehandeld zoals dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar mocht worden verwacht. Dit tekortschieten levert in juridische zin een tekortkoming op van [geïntimeerde 2] .
Tussen partijen staat vast dat [appellanten] na de bezichtiging van de woning (in principe) hadden besloten om deze te kopen en dat de inzet zou zijn om die koop te realiseren voor een zo laag mogelijke prijs. Daarvan uitgaande mag worden aangenomen dat de resultaten van het bouwtechnisch onderzoek zouden zijn ingebracht in de prijsonderhandelingen en ertoe zouden hebben geleid dat de herstelkosten zouden zijn afgetrokken van de overeen te komen koopprijs (rekening houdend met de aftrek ‘nieuw voor oud’). Het hof wijst er in dit verband op dat [geïntimeerde 1] tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft verklaard dat de hoge leeftijd van de woning zijn dragende argument in de prijsonderhandelingen is geweest, zodat de actuele vochtproblemen een nieuw element in de onderhandelingen zouden hebben gevormd. [geïntimeerden] hebben verder niet gesteld dat en waarom [verkoper] c.s. niet bereid zouden zijn geweest om een verlaging van de koopprijs als hier geschetst te accepteren en hebben ook anderszins niets gesteld dat afdoet aan het oordeel dat een tijdig uitgevoerd bouwtechnisch onderzoek ertoe zou hebben geleid dat de herstelkosten zouden zijn afgetrokken van de tot dan toe beoogde koopprijs.
Dit betekent dat de schade als gevolg van de tekortkoming van [geïntimeerde 2] in beginsel kan worden gesteld op € 22.857,-. [verkoper] c.s. zijn door de rechtbank Limburg veroordeeld om de helft van dit bedrag te vergoeden aan [appellanten] [appellant] c.s. hebben daarin aanleiding gezien om jegens [geïntimeerde 2] aanspraak te maken op betaling van de ‘andere’ helft, te weten:
€ 11.428,50.
Dit bedrag komt voor toewijzing in aanmerking. Het hof verwerpt het verweer van
[geïntimeerden] dat [appellanten] hoger beroep hadden dienen in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank Limburg in de zaak tegen [verkoper] c.s., omdat de door de rechtbank toegepaste matiging van de door [appellanten] gevorderde schadevergoeding wegens niet-zichtbare gebreken, gegeven het oordeel dat [verkoper] c.s. hun mededelingsplicht hadden geschonden, onjuist was. Ook als deze laatste stelling correct is (en het instellen van hoger beroep dus had kunnen leiden tot het verkrijgen van een hogere schadevergoeding van [verkoper] c.s.), doet dat niet af aan de aanspraken van [appellanten] jegens [geïntimeerde 2] op grond van de aan laatstgenoemde te wijten tekortkoming. Het verweer van [geïntimeerden] is - kennelijk - gebaseerd op de opvatting dat [appellanten] de door hen geleden schade zo veel mogelijk dienen te verhalen op [verkoper] c.s. Die opvatting, die niet van een nadere onderbouwing is voorzien, wordt door het hof niet gevolgd.
Het hof oordeelt dat geen grond bestaat om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 1] jegens [appellanten] (toerekenbaar) is tekortgeschoten in de nakoming van enige overeenkomst en om de (uitsluitend) op deze grondslag gebaseerde schadevergoedingsvordering jegens [geïntimeerde 1] toe te wijzen. Het door [appellanten] gevorderde zal in zoverre worden afgewezen.
Waar het [geïntimeerde 2] betreft, oordeelt het hof dat de vordering van [appellanten] dient te worden toegewezen, in die zin dat het hof voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde 2] is tekortgeschoten in de nakoming van de in 2009 door haar met [appellanten] gesloten overeenkomst van opdracht en gehouden is om de schade die [appellanten] hierdoor hebben geleden aan hen te vergoeden. Het hof zal [geïntimeerde 2] voorts veroordelen om aan [appellanten] te betalen het bedrag van
€ 11.428,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening.
Het hof zal niet, zoals [geïntimeerden] tijdens het pleidooi hebben verzocht, een afzonderlijke proceskostenveroordeling uitspreken ten voordele van [geïntimeerde 1] , nu niet is gebleken dat ten behoeve van de verdediging door [geïntimeerde 1] andere of meer kosten zijn gemaakt dan ten behoeve van [geïntimeerde 2] zijn gemaakt.