In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, waarbij de beëindiging plaatsvond met wederzijds goedvinden. De situatie was gecompliceerd door een huurachterstand en de ontdekking van een hennepkwekerij in de huurwoning. De verhuurder heeft zijn aanspraken op schadevergoeding behouden, waaronder de huurderving over de resterende looptijd van de oorspronkelijke huurovereenkomst. Dit arrest is een vervolg op een tussenarrest van 13 september 2016, waarin het hof al enkele belangrijke punten had vastgesteld.
De appellanten, bestaande uit drie personen, hebben in hoger beroep beroep gedaan tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De advocaat van de appellanten, mr. A.J.J. Kreutzkamp, heeft de zaak namens hen behandeld. De geïntimeerden, ook bestaande uit twee personen, werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. M.K. Terpstra. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de vorderingen van de appellanten, die onder andere strekten tot de teruggave van roerende zaken die zij beweerden niet te hebben ontvangen.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet in hun bewijsvoering zijn geslaagd en dat de vorderingen in conventie moesten worden afgewezen. De grieven van de appellanten zijn verworpen, en het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellanten zijn als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op een totaal van € 1.652,--, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 mei 2017.