Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 2]
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/297295 / HA ZA 15-217)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de oproeping van [geïntimeerde 2] als partij op de voet van het bepaalde in artikel 118 Rv;
- de memorie van grieven met eiswijziging;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
De door [appellante] onder het kopje ‘Feiten.’ ingenomen stelling dat de badkamer van [geïntimeerde 1] onderdeel uitmaakt van de eigendom van [appellante] vormt onderdeel van het debat tussen partijen en zal later aan de orde komen.
a) [appellante] is eigenaar van de woning met aanhorigheden aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . De heer [echtgenoot appellante] (hierna: [echtgenoot appellante] ) is gehuwd met [appellante] . [appellante] en [echtgenoot appellante] zijn inmiddels elders woonachtig en verhuren de woning [adres 1] aan een derde.
b) [geïntimeerde 1] is eigenaar en bewoner van de woning met aanhorigheden aan de [adres 2] te [woonplaats 1] .
c) De woningen van partijen vormden aanvankelijk één - uit 1820 stammende - woonboerderij.
e) Bij notariële akte van 18 juni 1976 (hierna: de akte) is [adres 1] verkocht en geleverd aan de rechtsvoorganger van [appellante] . [adres 2] is eigendom gebleven van de eigenaar van de voormalige woonboerderij, zijnde de rechtsvoorganger van [geïntimeerde 1] .
f) In de akte wordt het volgende bepaald:
‘
De comparant sub 1 verklaarde te hebben verkocht en in eigendom over te dragen aan comparant sub 2, die verklaarde te hebben gekocht en in eigendom te aanvaarden:het woonhuis met schuur, ondergrond, erf en tuin staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , wat de ondergrond met erf en tuin betreft, uitmakende een op het terrein aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer twee are en dertig centiare van het kadastrale perceel gemeente [gemeente] , [sectieletter] , nummer [sectienummer] , wordende de grens met het pand [adres 2] gevormd door het hart van de gemeenschappelijke muur beneden tussen de panden [adres 1]en [adres 2] ’.
g) De badkamer van [adres 2] (hierna: de badkamer) bevindt zich boven de bijkeuken en de achterdeur van [adres 1] .
h) In de akte zijn enkele erfdienstbaarheden gevestigd. In de akte wordt daartoe, onder meer, het volgende bepaald:
‘Ten behoeve en ten laste van het bij deze akte verkochte[ [adres 1] , hof]
en ten behoeve en ten laste van het aan de verkoper verblijvend gedeelte van gemeld kadasternummer [sectienummer][ [adres 2] , hof]
, worden over en weder alszodanige erfdienstbaarheden gevestigd, waardoor de toestand waarin die percelen zich ten opzichte van elkaar bevinden, blijft gehandhaafd, speciaal voor wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater en faecaliën door riolering of anderszins, eventuele inbalking, inankering, overbouw, uitzicht en toevoer van licht en lucht, zijnde hieronder evenwel niet begrepen een verbod om te bouwen of te verbouwen.Deze erfdienstbaarheden zullen niet geacht worden te zijn verzwaard door bebouwing, meerdere bebouwing of verandering van aard of bestemming van de heersende erven.Speciaal wordt gevestigd ten laste van het verkochte gedeelte van kadasternummer [sectienummer] en ten behoeve van het niet verkochte gedeelte, het recht van erfdienstbaarheid tot het hebben van een ruimte feitelijk behorende bij het perceel [adres 2] (thans doucheruimte boven de keuken van het perceel [adres 1] ).’
i) In mei 2014 heeft [geïntimeerde 1] het Velux badkamerraam boven de achterdeur van [appellante] vervangen door een dakkapel.
j) Bij schrijven van 10 september 2014 heeft [echtgenoot appellante] [geïntimeerde 1] gesommeerd de dakkapel binnen veertien dagen te verwijderen.
k) Tot op heden heeft [geïntimeerde 1] de dakkapel niet verwijderd.
primair: tot verwijdering van de dakkapel wegens schending van het eigendomsrecht van [appellante] en tot deugdelijke terugplaatsing van het dakraam, conform de voorheen vigerende toestand van het pand,
subsidiair: tot verwijdering van de dakkapel wegens schending van de vigerende erfdienstbaarheden, in het bijzonder die van handhaving van de bestaande toestand van de panden speciaal met betrekking tot uitzicht, licht en toevoer van lucht, en tot deugdelijke terugplaatsing van het dakraam, conform de voorheen vigerende toestand van het pand,
meer subsidiair: tot verwijdering van de dakkapel wegens strijdigheid met artikel 5:50 lid 1 BW en tot deugdelijke terugplaatsing van het dakraam, conform de voorheen vigerende toestand van het pand,
nog meer subsidiair: tot verwijdering en tot deugdelijke terugplaatsing van het dakraam, conform de voorheen vigerende toestand van het pand, dan wel schadevergoeding (nader op te maken bij staat) op grond van een combinatie van de (primair, subsidiair en meer subsidiair) gevorderde gronden, op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeengekomen erfdienstbaarheden en/of wegens het plegen van een onrechtmatige daad,
2. tot betaling van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [geïntimeerde 1] niet voldoet aan de veroordelingen in het vonnis, vanaf een periode van een maand na betekening van het vonnis,
4. tot betaling van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
[appellante] heeft in de oproeping geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot de al dan niet hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] conform de vordering in eerste aanleg, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
Het hof zal daarom uitgaan van de juistheid van deze stellingen en zal jegens [geïntimeerde 1] beslissen op basis van het petitum in de dagvaarding in hoger beroep en jegens [geïntimeerde 2] op basis van het petitum in de oproeping, zoals beide gewijzigd in de memorie van grieven.
meer subsidiairen tegen de daarmee verband houdende beslissingen in r.o. 3.9. in het bestreden vonnis, zodat deze beslissingen hierna verder buiten beschouwing blijven.
Het hof wijst erop dat de akte niet dient te worden uitgelegd, zoals de rechtbank kennelijk heeft gedaan, conform de bekende Haviltex-norm. Volgens vaste rechtspraak komt het bij de uitleg van een notariële akte als de onderhavige uitsluitend aan op de in de akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
r.o. 3.4. van het bestreden vonnis, dat erop neerkomt dat de badkamer bestanddeel vormt van [adres 2] en daarmee in eigendom toebehoort aan [geïntimeerde 1] , en tegen de op dit oordeel gebaseerde afwijzing van de vordering onder 1.
primair.
[appellante] voert hiertoe aan dat in de akte wordt bepaald dat
‘de grens met het pand [adres 2] (wordt) gevormd door het hart van de gemeenschappelijke muur beneden tussen de panden [adres 1] en [adres 2] ’en dat als deze grens in verticale richting wordt doorgetrokken naar de eerste etage, de badkamer deel blijkt uit te maken van [adres 1] . Volgens [appellante] blijkt uit de akte dat het gebruik van de badkamer door [geïntimeerde 1] uitsluitend berust op de in de akte gevestigde erfdienstbaarheid
‘tot het hebben van een ruimte feitelijk behorende bij het perceel [adres 2] (thans doucheruimte boven de keuken van het perceel [adres 1] )’. [appellante] verbindt aan dit een en ander de conclusie dat zij eigenaar is van de badkamer en daarmee ook van het dak daarvan, zodat het [geïntimeerde 1] niet was toegestaan om het dakraam te verwijderen en om in/op het dak een dakkapel aan te brengen.
De eigendom van de ondergrond van [adres 1] en [adres 2] was aanvankelijk in één hand. Uit de akte blijkt dat ook sprake was van één kadastraal perceel. Slechts een deel van dit perceel is in 1976 verkocht en geleverd aan de rechtsvoorganger van [appellante] . Uit de akte blijkt dat het te leveren deel ongeveer
230 m2 groot was, dat de grens op het terrein was aangeduid en dat de grens ter plaatse van de woningen zou worden gevormd door het hart van de muur beneden tussen de beide woningen.
’tot het hebben van een ruimte feitelijk behorende bij het perceel [adres 2] (thans doucheruimte boven de keuken van het perceel [adres 1] )’maakte dat de nieuwe eigenaar van [adres 1] de aanwezigheid van de badkamer boven zijn grond wél diende te dulden.
Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke situatie met betrekking tot de badkamer (de vervanging van het raam door de dakkapel daargelaten) is veranderd sinds 1976. De invoering van het nieuwe BW in 1992 heeft geen wijziging gebracht in de juridische situatie. Dit een en ander betekent dat [appellante] thans geen eigenaar is van de badkamer.
1 primair terecht heeft afgewezen.
r.o. 3.7. van het bestreden vonnis, dat erop neerkomt dat [geïntimeerde 1] niet handelt in strijd met het bepaalde in artikel 5:74 BW, en tegen de op dat oordeel gebaseerde afwijzing van de vordering onder 1.
subsidiair.
Om deze redenen dient [geïntimeerden] het dakraam terug te plaatsen althans een dakkapel die voldoet aan het Bouwbesluit te plaatsen, aldus [appellante] .
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde 1] nog gesteld dat de door hem aangebrachte dakkapel qua grootte en bouwwijze overeenstemt met de andere dakkapel op zijn dak en met de dakkapellen van de buren op nr. [adres 3]. [geïntimeerde 1] heeft in dit verband verwezen naar een door hem overgelegde foto (prod. 9 antwoordakte).
De specifiek in verband met de badkamer gevestigde erfdienstbaarheid (zoals aangehaald in r.o. 3.6.2.) biedt in dit verband geen aanknopingspunten. Dat is anders met de in de akte opgenomen - over en weer geldende - erfdienstbaarheid
‘waardoor de toestand waarin die percelen zich ten opzichte van elkaar bevinden, blijft gehandhaafd, speciaal voor wat betreft de afvoer van hemelwater, gootwater en faecaliën door riolering of anderszins, eventuele inbalking, inankering, overbouw, uitzicht en toevoer van licht en lucht, zijnde hieronder evenwel niet begrepen een verbod om te bouwen of te verbouwen.
’te zijn verzwaard door bebouwing, meerdere bebouwing of verandering van aard of bestemming van de heersende erven’.
Het hof herhaalt dat de verbouwing als zodanig geen bezwaar is en dat de vraag uitsluitend is of de situatie qua uitzicht vanuit [adres 2] - al dan niet - is verslechterd voor de eigenaar van [adres 1] . Het hof overweegt verder dat de rechtbank tijdens de descente heeft waargenomen dat de dakkapel is voorzien van dubbelglas dat aan de buitenkant ondoorzichtig is en dat de dakkapel een raam bevat dat
‘technisch gezien’kan worden geopend, maar dat geheel is
‘dichtgeschilderd’. Het hof begrijpt uit de nadere stellingen van partijen dat met dit laatste wordt bedoeld dat het raam in de dakkapel weliswaar scharnieren bevat, maar dat het openen van het raam enige moeite zal kosten en zal betekenen dat het schilderwerk ter plaatste wordt beschadigd.
Dit betekent dat op dit moment vanuit de dakkapel geen uitzicht bestaat op de achtertuin van [adres 1] . Om dit uitzicht te krijgen, moeten het verfwerk worden aangepast en het glas worden vervangen. [appellante] heeft niet gesteld dat [geïntimeerden] voornemens is dit te doen. In de ‘oude’ situatie bestond daarentegen uitzicht op de achtertuin van [adres 1] als het dakraam werd geopend, hetgeen zonder meer mogelijk was. Reeds hierom is in verband met het uitzicht geen sprake van een verzwaring van de uitoefening (maar eerder een verlichting). Het hof laat in het midden of het oorspronkelijke dakraam al dan niet was voorzien van helder glas. Als dat niet het geval was, zoals [appellante] stelt, dan is de situatie ‘bij gesloten ramen’ in elk geval niet ten nadele van [appellante] veranderd. Ook in zoverre is dus geen sprake van een verzwaring.
subsidiairterecht heeft afgewezen.
r.o. 3.12. van het bestreden vonnis, dat erop neerkomt dat de (eventuele) schending van het Bouwbesluit geen juridisch relevante normschending oplevert en dat de (eventuele) schending van het Bouwbesluit niet voldoet aan de relativiteitsnorm.
voert hiertoe aan dat [geïntimeerde 1] in/op het dak boven haar bijkeuken, en daarmee in/op haar eigendom, een dakkapel heeft geplaatst die niet voldoet aan het Bouwbesluit. Dit laatste betekent volgens [appellante] dat [geïntimeerde 1] heeft gehandeld in strijd met de wet. [appellante] stelt dat zij zich op deze wetsschending kan beroepen en dat deze ertoe dient te leiden dat haar nog meer subsidiaire vordering alsnog wordt toegewezen.
In elk geval heeft [geïntimeerde 1] , volgens [appellante] , jegens haar gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt (en draagt het handelen in strijd met het Bouwbesluit bij aan dat oordeel). Volgens [appellante] had [geïntimeerde 1] haar om toestemming moeten vragen, alvorens de dakkapel te bouwen. Verder is volgens [appellante] sprake van lekkages als gevolg van de wijze waarop de dakkapel (in strijd met het Bouwbesluit) is gebouwd en heeft de dakkapel, vanwege haar uiterlijk en vanwege het aspect ‘privacy’, een negatieve invloed op de waarde van [adres 1] (welke woning te koop staat).
1.
nog meer subsidiairvoor zover deze is gebaseerd op de grondslag ‘onrechtmatige daad’. De andere in dat kader aangevoerde gronden blijven daarom hierna buiten beschouwing.
Het hof overweegt verder dat [appellante] haar derde grief in belangrijke mate laat steunen op de opvatting dat
zijeigenaar is van het dak boven de badkamer. In het voorgaande is gebleken dat het hof deze opvatting verwerpt (zie r.o. 3.6.2.). Dit betekent dat [appellante] haar vordering uit onrechtmatige daad niet mede kan doen steunen op haar subjectieve (eigendoms)recht op het dak van de badkamer en dat zij ook haar stellingen inzake de maatschappelijke zorgvuldigheid niet kan onderbouwen met een beroep op dat eigendomsrecht.
heeft nog gesteld dat het bouwen in strijd met het Bouwbesluit heeft geleid tot lekkages in haar woning, maar heeft die stelling niet nader onderbouwd, in eerste aanleg noch in hoger beroep. Dat geldt niet alleen voor de normschending, maar ook voor het causaal verband tussen de (gestelde) normschending en de (gestelde) schade. Het hof gaat daarom voorbij aan de stellingen van [appellante] inzake de lekkages.
Het hof heeft in het voorgaande (zie r.o. 3.7.3.) geoordeeld dat de plaatsing van de dakkapel niet heeft geleid tot méér uitzicht op de achtertuin van [adres 1] , maar veeleer tot het onmogelijk maken van het tot dan toe bestaande uitzicht. Van een aantasting van de privacy is daarom niet langer sprake. In verband met de esthetische bezwaren tegen de dakkapel heeft het hof in het voorgaande (zie opnieuw r.o. 3.7.3.) geoordeeld dat [appellante] ten onrechte uitsluitend het uiterlijk van haar eigen dakkapel tot uitgangspunt neemt en miskent dat [geïntimeerde 1] er op begrijpelijke gronden naar heeft gestreefd om ‘zijn’ beide dakkapellen eenzelfde uiterlijk te geven. Het hof overweegt in dit verband verder dat [appellante] de stelling over de waardevermindering van [adres 1] niet nader heeft onderbouwd, in eerste aanleg noch in hoger beroep, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van (enige, eventueel: dreigende) schade ten gevolge van het uiterlijk van de dakkapel.
nog meer subsidiair. Dat geldt voor de verwijdering van de dakkapel c.a. en voor de schadevergoedingsvordering in verband lekkages en waardevermindering.
In verband met het beroep op de maatschappelijke zorgvuldigheid overweegt het hof, ten slotte, dat [appellante] niet heeft onderbouwd waarom daaruit volgt dat [geïntimeerde 1] , als eigenaar van het dak van de badkamer, [appellante] om toestemming had moeten vragen alvorens de dakkapel te plaatsen. Het hof kan niet uitsluiten dat [geïntimeerde 1] het ontstaan van de problemen met [appellante] had voorkomen als hij met [appellante] tijdig en open had overlegd over zijn plannen. Het hof sluit zich op dit punt aan bij de opvatting van de rechtbank, die erop neerkomt dat het niet-voeren van dit overleg ten hoogste betekent dat [geïntimeerde 1] een maatschappelijke fatsoensnorm heeft overschreden.
og meer subsidiairterecht heeft afgewezen.
Het hof zal het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
De vordering tot veroordeling van [geïntimeerde 1] tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde 1] heeft voldaan (met rente) zal eveneens worden afgewezen.