ECLI:NL:GHSHE:2017:1849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.205.629_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding wegens overlast en onveiligheid door huurder met psychische problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Force Bewind Coöperatief B.A., in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de huurder, tegen Woningstichting Kleine Meijerij. De zaak betreft een ontruiming van een huurwoning vanwege ernstige overlast en gevoelens van onveiligheid die door de huurder, die psychische problematiek heeft, zijn veroorzaakt. De huurder heeft sinds 1 augustus 2015 een woning gehuurd van Kleine Meijerij, maar er zijn herhaaldelijk klachten van omwonenden over agressief en intimiderend gedrag van de huurder. De klachten zijn zo ernstig dat de andere bewoners zich onveilig voelen en de politie is meerdere keren ingeschakeld. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er sprake is van spoedeisend belang en heeft de vordering van Kleine Meijerij tot ontruiming van de woning toegewezen. In hoger beroep heeft de bewindvoerder drie grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat het spoedeisend belang van de verhuurder blijft bestaan en dat de overlast door de huurder een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurdersverplichtingen vormt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.205.629/01
arrest van 25 april 2017
in de zaak van
Force Bewind Coöperatief B.A.
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de huurder](hierna: [de huurder] ),
kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
appellante,
hierna: de bewindvoerder,
advocaat: mr. S.G.H. van de Kamp te ’s-Hertogenbosch,
tegen
Woningstichting Kleine Meijerij,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: Kleine Meierij,
advocaat: mr. C.J.P. Schellekens te Best,
op het bij dagvaardingsexploot van 6 december 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de als voorzieningenrechter rechtdoende kantonrechter ‘s-Hertogenbosch van de rechtbank Oost-Brabant van 8 november 2016, in kort geding gewezen tussen Kleine Meierij als eiseres en de bewindvoerder als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 5425117 CV EXPL 16-8740)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Dit blijkt uit:
  • het voornoemde dagvaardingsexploot met grieven en producties,
  • de conclusie van eis,
  • de memorie van antwoord van Kleine Meierij,
  • de akte uitlating memorie van antwoord tevens akte houdende producties van de bewindvoerder met producties,
  • de antwoordakte tevens houdende producties van Kleine Meierij met producties.
2.2
Na gevraagd arrest, heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken en die van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Nu niet is geklaagd over de feitenvaststelling in het bestreden vonnis, gaat ook het hof uit van die navolgende feiten.
Vanaf 1 augustus 2015 huurt [de huurder] van Kleine Meierij de woning aan de [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning) tegen een huurprijs die ten tijde van het bestreden vonnis € 429,79 per maand bedroeg.
De woning bevindt zich op de eerste verdieping van een appartementencomplex met twee woonlagen. De heer [bewoner van adres 1] (hierna: [bewoner van adres 1] ) bewoont [adres 2] , mevrouw [bewoner van adres 3] (hierna: [bewoner van adres 3] ) [adres 3] , de heer [bewoner van adres 4] en mevrouw [mede bewoner van adres 4] (hierna: [bewoner van adres 4] en [mede bewoner van adres 4] ) [adres 4] en de heer en mevrouw [bewoners van adres 5] [adres 5] . Ook zij zijn allen huurders van Kleine Meierij.
De toepasselijke algemene huurvoorwaarden bepalen onder meer in:
- artikel 7.1:
Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.
- artikel 7.5:
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder van welke aard en omvang dan ook (waaronder geluidsoverlast) wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden (waaronder bezoekers) die zich vanwege huurder in het gehuurde, in de gemeenschappelijke ruimten of anderszins in de omgeving van het gehuurde bevinden. Huurder dient een naar het oordeel van verhuurder sociaal woongedrag te vertonen welk woongedrag het woongenot van andere huurders van verhuurder niet mag aantasten.
Eind maart 2016 klaagde [bewoner van adres 1] telefonisch bij de klachtencommissie van Kleine Meierij dat [de huurder] hem op 26 maart 2016 had geduwd, in zijn linkerzij had geslagen, tegen zijn rechterbeen had getrapt en had bespuugd. Op 1 april 2016 deed [bewoner van adres 1] in verband hiermee aangifte bij de politie terzake van mishandeling.
Op 14 april 2016 deed [bewoner van adres 1] aangifte dat [de huurder] hem die dag tegen zijn linkeroor had geslagen.
Op 22 april 2016 deed [bewoner van adres 1] aangifte van een die dag door [de huurder] gedane doodsbedreiging.
Bij brief van 27 juni 2016 schreven [bewoner van adres 4] , [mede bewoner van adres 4] , [bewoner van adres 3] en [bewoner van adres 1] gezamenlijk aan de klachtencommissie over de overlast door [de huurder] het navolgende:
1. Vanaf 2014 sinds bewoning van [de huurder] , zijn er minimaal lx in de week tot meerdere malen in de week ontzettende agressieve buien waarbij urenlang gescholden wordt, tegen muren geslagen wordt en zijn katten uit zijn huis vluchten (laatste 8 weken rustiger)
2. Haalt [de huurder] post uit de brievenbus van bewoners van nr [adres 4]
3. Heeft [de huurder] de auto van vriend van nr [adres 3] beschadigd
4. Heeft [de huurder] bewoner van nr [adres 6] en [adres 2] mishandeld (vanaf maart 2016) Waardoor wij allemaal bewoners [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 1] [de huurder] niet durven aanspreken over zijn asociaal en agressief intimiderend gedrag
5. Is [de huurder] een enorme drugsgebruiker
(het lijkt wel een coffeeshop en stinkt voor in de hal (politie kan dit bevestigen) en achter waardoor wij niet normaal kunnen genieten van de lente/zomer zon)
6. Stinkt het nu ongeveer 8 weken ook enorm naar drugs als [de huurder] niet thuis is.
Bij brief van 13 juli 2016 schreef (woonconsulente [woonconsulente] namens) Kleine Meierij aan [de huurder] dat hij op 10 juli 2016 twee omwonenden ( [bewoner van adres 1] en mevrouw [bewoners van adres 5] ) in hun gezicht heeft gespuugd en sommeerde zij [de huurder] dat hij zich als goed huurder moet gedragen omdat zij anders naar de rechter zal gaan om ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen.
Op 17 juli 2016 meldde [bewoner van adres 3] bij de politie beschadiging van de auto van haar vriend, vermoedelijk gepleegd door [de huurder] .
Op 16 juli 2016 stuurden [bewoner van adres 4] en [mede bewoner van adres 4] een brief met een opsomming van door [de huurder] veroorzaakte overlast naar de klachtencommissie. Naast de in de brief van 27 juni 2016 opgesomde voorvallen vermeldden zij onder meer dat [de huurder] de gehele inhoud van zijn vuilnisbak voor hun deur heeft geleegd en dat [de huurder] medio juli 2016 [bewoner van adres 4] heeft bespuugd. Zij schreven erg bang te zijn en dat zij veelvuldig op een intimiderende manier door [de huurder] worden opgewacht.
Bij brief van 26 juli 2016 schreef [bewoners van adres 5] aan de klachtencommissie over van [de huurder] ondervonden overlast, waaronder dat zij er op 14 april 2016 getuige van was dat [de huurder] [bewoner van adres 1] mishandelde, dat ze zelf begin juli 2016 door [de huurder] is bespuugd en bedreigd en dat ze bang is voor [de huurder] .
Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal deed [bewoner van adres 1] op 26 juli 2016 aangifte van een die dag door [de huurder] gepleegde mishandeling nadat [de huurder] eerst op straat tegen buurtbewoners had gezegd dat [bewoner van adres 1] pedofiel is, [de huurder] hem had uitgedaagd en een kopstoot had gegeven, hem duwen had gegeven en hem bij zijn keel naar achteren had geduwd.
Bij brief van 29 juli 2016 schreef [bewoner van adres 1] aan de klachtencommissie dat hij te lijden heeft onder de mishandelingen, bedreigingen, overlast en leugens van [de huurder] . Een soortgelijke brief stuurde hij op 16 augustus 2016 naar Kleine Meierij.
Onder verwijzing naar haar sommatie van 13 juli 2016 schreef Kleine Meierij bij brief van 2 augustus 2016 aan [de huurder] dat zijn agressieve gedrag naar omwonenden onacceptabel is en dat ontvangen nieuwe meldingen van agressief intimiderend gedrag van omwonenden aanleiding is een juridische procedure te starten waarin zij in rechte ontbinding van de huurovereenkomst zal eisen.
Na een door [de huurder] gedane telefonische melding over een slaande ruzie in hun huis kwam de politie op 8 augustus 2016 bij [bewoner van adres 4] en [mede bewoner van adres 4] aan de deur.
[bewoners van adres 5] deed aangifte van een op 10 augustus 2016 door [de huurder] gepleegde (doods)bedreiging.
Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal deed [bewoner van adres 1] aangifte van een op 17 augustus 2016 door [de huurder] gepleegde vernieling doordat [de huurder] na het roepen van een scheldwoord met een ringsleutel sloeg, waarvoor [bewoner van adres 1] kon wegduiken maar die vervolgens het windscherm van diens snorfiets beschadigde.
Op 22 augustus 2016 mailde [mede bewoner van adres 4] aan Kleine Meierij dat [de huurder] die avond hard op zijn overkapping sloeg en tegen iedereen die bij haar op bezoek was begon te schelden, waarvoor de politie is gebeld. Daarbij schreef [mede bewoner van adres 4] ook dat [de huurder] de hele middag van de dag daarvoor een erg hard op de muur kloppend geluid maakte en dat hij hen nog steeds dreigend op staat te wachten als ze thuis komen.
Op 30 augustus 2016 mailde [mede bewoner van adres 4] aan Kleine Meierij dat [de huurder] hen nog steeds dreigend op staat te wachten als ze thuis komen van het werk, dat [de huurder] hen dan naspuugt en dat [de huurder] op 26 augustus 2016 voor haar deur ging staan en belemmerde dat zij haar woning in kon.
Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal deed [bewoner van adres 4] aangifte van een op 1 september 2016 door [de huurder] gepleegde mishandeling doordat [de huurder] hem een stoot in de rug had gegeven.
Bij brief van 1 september 2016 schreef [bewoners van adres 5] aan de klachtencommissie te hebben gezien dat [de huurder] [bewoner van adres 1] sloeg, bevestigt zij ook andere incidenten en beschrijft ze dat ze uit angst voor [de huurder] niet alleen thuis durft te zijn en slecht slaapt.
Een op 7 september 2016 door de politie opgemaakt proces-verbaal van bevindingen vermeldt onder meer de vorengenoemde incidenten en totaal 38 in de periode van 27 februari 2015 tot en met 4 september 2016 gedane meldingen, waarbij is opgemerkt dat er nog meer meldingen waren waarvoor de politie niet is opgetreden omdat dat niet noodzakelijk was of omdat er geen capaciteit voor was. Blijkens het proces-verbaal waren twee meldingen afkomstig van [de huurder] maar constateerde de politie daarvoor geen overlast en de politie concludeert onder meer:
De huidige situatie is derhalve verstoort dat niet alleen de bewoners van perceelnummer [adres 2] en [adres 1] hierbij betrokken zijn maar dat er van meerdere buurtbewoners klachten komen. De klachten zijn vooral gericht op de bewoner van perceelnummer [adres 1] . Tevens kan ik, als vertegenwoordiger van de politie, de veiligheid van de bewoner van perceelnummer [adres 1] niet garanderen, in die zin dat buurtbewoners te kennen hebben gegeven dat zij mogelijk op hun eigen manier dit probleem zouden kunnen aanpakken. Wijkbewoners geven aan dat de woonsituatie en het woongenot door de bewoner van perceelnummer [adres 1] dermate is verstoort.
Na daartoe bij brief van 12 september 2016 door Kleine Meierij gedane uitnodiging, spraken partijen op 27 september 2016 over de overlastmeldingen van omwonenden betreffende [de huurder] .
Bij aan Kleine Meierij gestuurde e-mail van 25 september 2016 beschreven [bewoner van adres 4] en [mede bewoner van adres 4] voornoemde incidenten en dat [de huurder] op 4 september 2016 intimiderend naar [mede bewoner van adres 4] zou hebben gekeken en stukken hout naar haar zou hebben gegooid, waarvoor [mede bewoner van adres 4] de politie belde. Daarin beschreven zij ook dat [de huurder] in september 2016 meermalen foto’s en filmpjes van hen zou hebben gemaakt, hetgeen zij eveneens bij de politie hebben gemeld. Zij beschreven verder dat zij bang zijn dat [de huurder] hen iets zal aandoen en dat zij hun huis geen veilige omgeving meer vinden.
Bij op 26 september 2016 aan Kleine Meierij gezonden e-mail benadrukte [bewoners van adres 5] dat de door [de huurder] veroorzaakte problemen haar teveel worden, dat zij het niet meer aan kan en dat zij een gesprek met Slachtofferhulp had om daarover te praten.
3.2
In zoverre onder toewijzing van de inleidende vordering van Kleine Meierij, is de bewindvoerder bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaard bestreden vonnis in kort geding veroordeeld om de woning binnen twee maanden te ontruimen en ter beschikking te stellen van Kleine Meierij en om uit het vermogen van [de huurder] de proces- en nakosten te betalen.
In hoger beroep concludeert de bewindvoerder onder het voordragen van drie grieven dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de inleidende vordering van Kleine Meierij (alsnog) zal afwijzen en Kleine Meierij zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Kleine Meierij is voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten van beide instanties.
Kleine Meierij concludeert dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de bewindvoerder in zijn beroep niet-ontvankelijk zal verklaren althans zijn vorderingen in hoger beroep zal ontzeggen en de bewindvoerder zal veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
3.3.1
Met de eerste grief komt de bewindvoerder op tegen het kantonrechtersoordeel dat Kleine Meierij spoedeisend belang bij haar vordering had. Net als de kantonrechter neemt het hof evenwel het vereiste spoedeisend belang aan, ook nu nog. Kleine Meierij verwijt [de huurder] immers regelmatig agressief en/of intimiderend fysiek handelen van [de huurder] in strijd met diens contractuele huurdersverplichtingen en met hetgeen volgens ongeschreven recht
-ook jegens haar andere huurders/omwonenden- in het maatschappelijk verkeer betaamt, waardoor onacceptabele hinder, overlast en -bij haar eigen medewerkers en haar andere huurders- gevoelens van onveiligheid worden ervaren. Volgens Kleine Meierij bestaat over de structurele aard en ernst van de aan [de huurder] verweten misdragingen weinig twijfel en bevestigt de politie ook het door haar andere huurders geschapen beeld, maar toont [de huurder] zich voor zijn gedrag niet aanspreekbaar en ontstaat daardoor een onhoudbare en onacceptabele situatie die niet zal verbeteren maar op de kortst mogelijke termijn moet worden opgelost.
3.3.2
Voor zover de bewindvoerder toelicht dat de buren al vanaf 18 maart 2016 klagen maar Kleine Meierij desondanks nog tot in september 2016 wachtte alvorens haar voornemen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning kenbaar te maken, kan echter niet worden voorbijgezien aan het navolgende. Niet althans onvoldoende bestreden is de kantonrechtersvaststelling dat Kleine Meierij al in maart of april 2016 met de wijkagent bij [de huurder] is geweest. Bovendien was er op 14 april 2016 een gesprek van Kleine Meierij met de bewindvoerder en [de huurder] . Hoewel de bewindvoerder aanvoert dat bij dit laatste gesprek alleen is gesproken over de afvalbakkenproblematiek bij [bewoner van adres 1] en [de huurder] toen aangaf dat hij zich gediscrimineerd en niet serieus genomen voelde, blijft niet althans onvoldoende bestreden het kantonrechtersoordeel dat in ieder geval het tweede gesprek geen prettig gesprek was en voortijdig moest worden afgebroken. Ook weerspreekt de bewindvoerder niet althans onvoldoende dat Kleine Meierij minder voortvarend dan gebruikelijk naar [de huurder] reageerde omdat de andere huurders hun eerste klachten niet aan haar woonconsulenten maar aan haar klachtencommissie hadden gericht, welke omstandigheid ook steun vindt in de stukken. Verder ziet de bewindvoerder er aan voorbij dat Kleine Meierij al bij brief van 13 juli 2016 wegens gemelde misdragingen van [de huurder] had gesommeerd dat hij zich als goed huurder moest gaan gedragen en dat zij anders naar de rechter zou gaan om ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen. Ook had Kleine Meierij bij brief van 2 augustus 2016 geschreven dat het agressieve en/of intimiderende gedrag van [de huurder] naar omwonenden onacceptabel is en dat zij naar aanleiding van nieuw ontvangen meldingen een juridische procedure zal starten om in rechte ontbinding van de huurovereenkomst te eisen.
3.3.3
Waar de bewindvoerder aanvoert dat [de huurder] een conflict heeft met [bewoner van adres 1] die de andere omwonenden beïnvloedt waardoor er nu een hetze tegen [de huurder] is, dat zowel [de huurder] als [bewoner van adres 1] psychische problematiek ondervinden en dat een burenconflict ook anders kan worden opgelost, kunnen die omstandigheden leiden tot behoedzaamheid alvorens de vordering in kort geding toe te wijzen maar leiden deze niet tot het ontbreken van het daarvoor vereiste spoedeisend belang. Voor zover de bewindvoerder aanvoert dat Kleine Meierij vóór september 2016 aan [de huurder] niet echt de gelegenheid voor wederhoor heeft geboden, maakt dat het voorgaande als zodanig niet anders. Of de voorziening bij het bestreden vonnis ook terecht is toegewezen, is een andere kwestie die het hof hierna zal beoordelen. De eerste grief treft echter geen doel.
3.4.1
Met de tweede grief keert de bewindvoerder zich tegen het kantonrechtersoordeel dat de bewindvoerder overlast of hinder veroorzaakt die het woongenot van een of meer buurtbewoners verstoort. Met de derde grief richt de bewindvoerder zich tegen het kantonrechtersoordeel dat die overlast of hinder een zodanige tekortkoming inhoudt dat het, rekening houdend met de belangen van partijen, de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt. Het hof zal de tweede en derde grief gezamenlijk behandelen.
3.4.2
Kleine Meierij legt aan de toegewezen vordering ten grondslag dat [de huurder] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen. Zij licht toe dat [de huurder] sinds 18 maart 2016 door zijn regelmatig agressief en/of intimiderend fysiek handelen onacceptabele hinder, overlast en -bij haar eigen medewerkers en andere huurders- gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Kleine Meierij stelt dat pogingen om die misdragingen van [de huurder] in der minne te stoppen op niets zijn uitgelopen en [de huurder] voor zijn gedrag niet aanspreekbaar blijkt, terwijl de andere huurders door zijn gedrag ernstig in hun woongenot worden gestoord en van Kleine Meierij actie verlangen.
3.4.3
De bewindvoerder voert aan dat de woning naar behoren wordt verzorgd en dat de huur tijdig wordt betaald, maar dit doet niet af aan het door Kleine Meierij aan [de huurder] verweten hinder-, overlast- en gevoelens van onveiligheid veroorzakend gedrag. Dat [de huurder] een hetze en discriminatie door [bewoner van adres 1] opgestookte omwonenden zegt te ervaren, rechtvaardigt (zelfs bij juistheid) ook nog niet de door Kleine Meierij aan [de huurder] verweten misdragingen.
Voor zover [schrijver van een e-mail] in haar (als productie bij appeldagvaarding overgelegde) e-mail van 5 december 2016 schrijft dat [bewoner van adres 1] eerder een handtekeningenactie heeft gevoerd om [de huurder] uit de woning te laten zetten, komt daaraan weinig overtuigings- of bewijskracht toe voor de aan [de huurder] verweten misdragingen. Dat zegt ook weinig over de rol of betrouwbaarheid van [bewoner van adres 1] als zodanig. Verder kan het hof er niet aan voorbijzien dat verschillende misdragingen van [de huurder] niet alleen door [bewoner van adres 1] maar ook door verschillende andere omwonenden bij Kleine Meierij en de politie zijn gemeld en/of bevestigd. Verder zegt de bewindvoerder in slechts algemene termen dat aan [de huurder] tegengeworpen handelingen of gedragingen niet zijn verricht, zijn verdraaid, uit hun context zijn getrokken of niet hebben plaatsgevonden, maar is dit verder onvoldoende verduidelijkt. Voor zover de bewindvoerder zegt dat niet van alle verweten feiten tegen [de huurder] aangifte is gedaan dan wel dat [de huurder] terzake van gedane aangiftes niet is vervolgd of onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, volgt daaruit geenszins dat [de huurder] die feiten niet heeft begaan. Dat [schrijver van een e-mail 2] blijkens de (als productie bij appeldagvaarding overgelegde) e-mail van 25 oktober 2015 denkt dat de rol van [bewoner van adres 1] onderbelicht blijft, laat dat onverlet dat ook blijkens die mail volgens [schrijver van een e-mail 2] sprake is van een -ten minste in belangrijke mate: mede- aan [de huurder] te wijten ernstig burenconflict. Niet althans onvoldoende bestreden is verder het kantonrechtersoordeel dat de politie na de door [de huurder] zelf gemelde klachten niets heeft geconstateerd.
Hoewel niet alle door Kleine Meierij ingeroepen incidenten voldoende vast zijn komen te staan, zijn de ernstigere incidenten en vooral de aan Kleine Meierij en bij de politie gemelde misdragingen van [de huurder] voorshands voldoende aannemelijk geworden. Hoewel de bewindvoerder meent dat [de huurder] daarvan is vrijgesproken, heeft de strafrechter bij het op tegenspraak gewezen strafvonnis van 25 januari 2017 de door [de huurder] op 26 juli 2016 gepleegde mishandeling van [bewoner van adres 1] (ook) bewezen verklaard en [de huurder] terzake veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) taakstraf en waren bij die strafzaak ook de op 14 april 2016 en op 22 april 2016 gepleegde mishandeling respectievelijk bedreiging van [bewoner van adres 1] alsmede nog een op 1 september 2016 gepleegde mishandeling van [bewoner van adres 4] gevoegd, hetgeen het voorgaande nog eens versterkt.
3.4.4
Zelfs als [bewoner van adres 1] zich in voorkomend geval tegenover [de huurder] heeft misdragen of ook strafbare feiten heeft gepleegd, rechtvaardigt dat nog niet de misdragingen van [de huurder] en hoeven Kleine Meierij en andere buren nog geen hinder-, overlast- en gevoelens van onveiligheid veroorzakend gedrag van [de huurder] te dulden. Dat zal Kleine Meierij in een bodemprocedure het recht geven om de huurovereenkomst in rechte te doen ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dat [de huurder] aan de gestelde psychische problematiek lijdt en de tekortkoming hem daardoor niet valt toe te rekenen, staat aan de ontbindingsbevoegdheid niet in de weg maar is een omstandigheid die bij een afweging van de belangen van partijen kan meewegen. Datzelfde geldt echter voor de belangen van Kleine Meierij en haar andere huurders om gevrijwaard te blijven van misdragingen en/of overlast als hier aan de orde. Verder weegt mee het onbestreden kantonrechtersoordeel dat [de huurder] eerder in een van Kleine Meierij gehuurde woning heeft gewoond en er destijds soortgelijke problemen waren als nu. Niet althans onvoldoende weersproken is voorts dat [de huurder] een in september 2016 ter oplossing van problemen aangeboden boerderijwoning niet heeft geaccepteerd. Alles overziend oordeelt het hof net als de kantonrechter het met een redelijke mate van zekerheid aannemelijk dat in een bodemprocedure zodanig hinder-, overlast- en gevoelens van onveiligheid veroorzakend gedrag van [de huurder] zal blijken dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen die mede gezien de door [de huurder] ingeroepen belangen tot een ontbinding van de huurovereenkomst en een ontruiming van de woning zal leiden.
3.4.5
Voor zover de bewindvoerder bewijs aanbiedt door geluidsopnamen en schriftelijke bewijsstukken in het geding te brengen en door het horen van getuigen, brengt de bewindvoerder die bewijsmiddelen niet in. Ook omdat dit kortgeding zich voor bewijslevering door getuigen niet leent, passeert het hof het door de bewindvoerder gedane bewijsaanbod. Met al het voorgaande treffen ook de tweede en derde grief geen doel.
3.5
Het hof komt tot de slotsom dat de grieven falen, zal het bestreden vonnis bekrachtigen en zal de bewindvoerder als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen. Nu de bewindvoerder overigens niets aanvoert dat tot een ander oordeel leidt, beslist het hof als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kleine Meierij begroot op € 718,-- aan verschotten en op
€ 1.341,-- aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 april 2017.
griffier rolraadsheer