8.1.De kantonrechter heeft in het vonnis van 16 maart 2016 onder “2. De feiten” opgesomd van welke feiten hij is uitgegaan. Daartegen zijn geen bezwaren aangevoerd, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Hierna volgt de weergave van die feiten.
a. [geïntimeerde] is op 1 september 2013 bij [appellante] in dienst getreden in de functie van bedrijfsleider. De arbeidsovereenkomst (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg) is aangegaan voor de duur van 28 maanden.
b. Bij brief van 26 februari 2015 (productie 4 dagvaarding in eerste aanleg) heeft [appellante] aan [geïntimeerde] laten weten dat zijn dienstverband niet zou worden verlengd. De arbeidsovereenkomst is dan ook van rechtswege geëindigd op 31 december 2015. Het salaris van [geïntimeerde] bedroeg laatstelijk € 7.358,75 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
c. Artikel 9 van de arbeidsovereenkomst bepaalt als volgt:
"1. Het is de werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende het dienstverband als mede binnen een tijdvak van 5 jaar na het beëindigen van deze dienstbetrekking, een bedrijf te beginnen, of te drijven, mede te drijven of te doen drijven, direct of indirect, dat producten ontwerpt en/of fabriceert en/of verhandelt welke gelijk of verwant zijn aan de producten welke de werkgever ontwerpt en/of fabriceert en/of verhandelt, dan wel in voorbereiding heeft gehad of waaraan de werkgever direct of indirect heeft deelgenomen gedurende het dienstverband. Zoals onder meer producten die geleverd kunnen worden aan de champignonteelt en of composteringsinstallaties. Evenzeer is het werknemer verboden gedurende bovengenoemde periode in een dergelijke bedrijf werkzaam te zijn hetzij tegen vergoeding hetzij om niet. Noch is het hem toegestaan in enig opzicht, zich direct of indirect financieel in zodanig bedrijf te interesseren.
2. Het is de werknemer verboden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever, binnen een tijdvak van 5 jaar na het beëindigen van deze dienstbetrekking te gaan werken voor de volgende of een aan deze bedrijven gelieerde bedrijven; in de champignonteelt en afvalverwerking zoals onder meer: Dalfsum Veciap, Panbo, Gicom, Limbraco, Hotraco, AEM en Thilot, GTL Europe B. V. en ACB. Het voorgaande is tevens van toepassing op alle andere vennootschappen, waarmee de werkgever als moeder-, dochter- of zustermaatschappij is verbonden. Onder dochtermaatschappij wordt ten deze verstaan een vennootschap waarin een vennootschap ten minste 20% van de van de aandelen moet houden. Het verbod strekt zich uit tot Nederland, als mede alle landen waar de werkgever of de andere in dit lid bedoelde ondernemingen belangen heeft.
3. Door de enkele overtreding van het in dit artikel vervatte verbod verbeurt de werknemer ten behoeve van de werkgever, zonder sommatie of ingebrekestelling, een onmiddellijk opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van EUR 453,00 (zegge: vierhonderddrieënvijftig euro) voor elke overtreding en voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zulks onverminderd het recht van de werkgever daarenboven op onder meer vergoeding van de door de overtreding geleden schade, alsmede het in rechte betrekken van de werknemer, ook in het kort geding, teneinde aan de overtreding een einde te maken."
8.2.1[geïntimeerde] heeft, na wijziging eis, in eerste aanleg gevorderd, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat de boeteclausule zoals opgenomen in artikel 9 lid 3 van de arbeidsovereenkomst nietig is, wegens strijd met artikel 6:94 lid 3 BW;
II. in rechte te vernietigen de leden 1 en 2 van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst;
III. los van de vorderingen sub I en sub II te bepalen dat het non-concurrentie beding jegens [geïntimeerde] door [appellante] niet kan worden ingeroepen, vanwege het feit dat het [appellante] is die de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd en niet [geïntimeerde] ;
IV. [appellante] te veroordelen tot betaling van € 453,- per dag, te rekenen vanaf 11 augustus 2015 tot aan de datum vonnis;
V. [appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 22.871,- wegens in 2014 gerealiseerde overuren;
VI. [appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 9.491,67 wegens de door [appellante] onterecht toegepaste verrekening inzake de Peugeot;
VII. [appellante] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 435,18 vanwege de betaalde reparatie aan de bedrijfswagen Peugeot d.d. 30 september 2015;
Subsidiair:
VIII. indien wordt geconcludeerd dat het non-concurrentiebeding toch (partiële) werking heeft, [appellante] te veroordelen tot de betaling van een vergoeding van € 5.000,- per maand, zolang het beding alsdan zal gelden;
Zowel primair als subsidiair:
IX. veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
8.2.2De kantonrechter heeft de vordering sub I afgewezen omdat het de rechter mogelijk is om het verbod in de arbeidsovereenkomst om de boete te matigen, welk verbod in strijd is met art. 6:94 BW lid 3, uit te sluiten. Na die uitsluiting resteert een geldig boetebeding.
De kantonrechter heeft geen termen aanwezig geacht om het non-concurrentiebeding te vernietigen. Hij heeft wel na afweging van de betrokken belangen, de duur van het concurrentiebeding zoals is neergelegd in art. 9 leden 1 en 2 van de arbeidsovereenkomst, beperkt tot 1 jaar. Gelet daarop is het onder IV gevorderde afgewezen omdat het non-concurrentiebeding voor het overgrote deel in stand is gebleven.
Vordering sub III is afgewezen omdat de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] dat het beding niet van toepassing is als de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigd, onvoldoende is komen vast te staan.
De vordering tot betaling van de overuren is afgewezen omdat, kort gezegd, niet aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] deze uren niet via het opnemen van vrije uren had kunnen compenseren. De vordering sub VI en VII zijn toegewezen.
Al met al heeft de kantonrechter het in art. 9 leden 1 en 2 van de arbeidsovereenkomst neergelegde non-concurrentiebeding vernietigt voor zover dit de periode van één jaar overtreft en is [appellante] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 9.491,67 en € 435,18. De vernietiging en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders gevorderde is afgewezen.