3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Bij huurovereenkomst van 14 oktober 2010 hebben [appellant] en [appellante] de bedrijfsruimte aan de [straatnaam][nr 1] te [woonplaats 2] verhuurd aan mevrouw [huurder 1] , handelend onder de naam [Supermarkt en Bakkerij] Supermarkt en Bakkerij. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 december 2010 en lopende tot en met 30 november 2015. In artikel 3.2 van de huurovereenkomst is bepaald dat de huurovereenkomst na het verstrijken van de eerste periode van vijf jaar wordt voortgezet voor een aansluitende periode van vijf jaar, derhalve tot en met 30 november 2020.
[appellant] en [appellante] wonen direct naast het gehuurde, aan de [straatnaam][nr 2] te [woonplaats 2] .
Met ingang van 1 juli 2011 heeft de heer [huurder 2] de verplichtingen van mevrouw [huurder 1] uit de huurovereenkomst overgenomen.
Met ingang van 1 juli 2013 heeft de heer [huurder 3] de positie van huurder bij de huurovereenkomst van 14 oktober 2010 overgenomen van de heer [huurder 2] .
Met ingang van 1 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] de positie van huurder bij de huurovereenkomst van 14 oktober 2010 overgenomen van de heer [huurder 3] .
Bij brief van 4 januari 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Ik ben uitermate teleurgesteld dat de huurbetaling (1 januari 2015) van het door u gehuurde pand tot op heden niet is overgemaakt. Ik verzoek u dan ook per omgaande tot betaling over te gaan.
Gedurende de maanden dat u het huurcontract heeft overgenomen van dhr. [huurder 3] is deze betaling nog niet een keer op tijd ontvangen.
Bijzonder vervelend en onnodig acht ik het dat ik hier telkens om moet vragen of u hieraan moet herinneren.”
De brief van 4 januari 2015 heeft niet tot een structurele verbetering van het betalingsgedrag van [geïntimeerde] geleid. Volgens het door [appellant] en [appellante] als productie 12 bij de memorie van grieven overgelegde betalingsoverzicht, dat de periode van mei 2015 tot en met september 2016 bestrijkt, heeft [geïntimeerde] de huur te laat betaald in de maanden mei, juli, augustus, oktober en november 2015, en in de maanden januari tot en met juni 2016, terwijl de huur over de maand september 2016 ten tijde van het maken van het overzicht (2 september 2016) nog niet was ontvangen.
Bij brief van 19 augustus 2015 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Naar aanleiding van klachten over stankoverlast in mijn woning, is mjin vrouw met een van uw medewerkers in het door u gehuurde winkelpand op onderzoek uitgegaan naar de oorzaak hiervan. Ons vermoeden dat deze overlast uit de winkel kwam werd bevestigd toen er in de kelder werd gekeken.
Doordat een afvoerslang van uw koelingen, die door u rechtstreeks op het riool is aangesloten, eruit lag is er afvoerwater in de kelder gelopen waardoor vloer en wanden onder water stonden. U heeft toen direct een rioolontstoppingsbedrijf de kelder laten leegpompen waardoor de stankoverlast sterk is afgenomen.
Dit neemt echter niet weg dat er schade aan de wanden (stucwerk) en vloer is ontstaan door onzorgvuldig handelen uwerzijds.
Voor deze schade stel ik u dan ook aansprakelijk.
Ik geef u de tijd om de kelder in aanvaardbare staat te herstellen, 14 dagen lijkt mij een redelijke termijn.
(…)
Ik heb geconstateerd dat er in de kelder opnieuw stroomkabels van het naastgelegen pand waren doorverbonden met het door u gehuurde pand ik heb u reeds meerdere malen aangegeven dat dit niet is toegestaan.”
[appellant] en [appellante] hebben een gespecificeerde offerte van 28 september 2015 van een schilderbedrijf overgelegd voor, kort gezegd, het herstel van de waterschade aan de kelder. Deze offerte sluit op een totaalbedrag van € 2.286,95 inclusief btw.
[appellant] en [appellante] hebben een offerte van 6 oktober 2015 van een rioolbedrijf overgelegd voor, kort gezegd, het vernieuwen van een deel van het riool in de kelder en het leggen van een leidingkoeling in de winkel. Deze offerte sluit op een totaalbedrag van € 575,-- exclusief btw hetgeen neerkomt op € 695,75 inclusief 21% btw.
Bij brief van 14 januari 2016 heeft de gemachtigde van [appellant] en [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Tot mij wendden zich uw verhuurders, de heer en mevrouw [appellant] , (…)
Als gevolg van stankoverlast in de woning van cliënten in juli/augustus 2015 heeft nader onderzoek in het gehuurde destijds uitgewezen dat deze stankoverlast werd veroorzaakt doordat een afvoerslang van uw koelingen, die door u rechtstreeks op het riool was aangesloten, is losgekomen waardoor in het gehuurde de vloer van de kelder evenals de wanden onder water zijn komen te staan.
Bij brief van 19 augustus 2015 hebben cliënten u de gelegenheid gegeven vloer en wanden te herstellen alsmede zorg te dragen voor een deugdelijke aansluiting van de afvoerslang op het riool c.q. herstel van het riool. Tot op heden bent u hiermede in gebreke gebleven.
Gezien het vorenstaande zijn cliënten thans genoodzaakt het herstel van vloer, wanden en aansluiting/herstel riool door derden te laten uitvoeren en worden de hieraan verbonden herstelkosten bij u in rekening gebracht. Deze bedragen het vervangen van een gedeelte van het riool in de kelder – ter voorkoming van nieuwe lekkage – ten bedrage van € 695,75 inclusief BTW alsmede herstel vloer en wanden ten bedrage van € 2.286,95 inclusief BTW, totaal een kostenpost van € 2.982,70.”
In de brief is voorts meegedeeld dat, als betaling uitblijft, vanaf 7 februari 2016 aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van wettelijke rente alsmede op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 512,16 inclusief btw.
Bij brief van 15 februari 2016 heeft de gemachtigde van [appellant] en [appellante] gesommeerd het bedrag van € 2.982,70 uiterlijk op 29 februari 2016 te betalen en meegedeeld dat bij gebreke van betaling aanspraak zal worden gemaakt op wettelijke rente en op buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 512,16. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij gebreke van tijdige betaling een gerechtelijke procedure zal worden gestart waarin naast schadevergoeding waarschijnlijk ook ontbinding van de huurovereenkomst zal worden gevorderd.
[geïntimeerde] is niet tot betaling van het gevorderde bedrag overgegaan.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderen [appellant] en [appellante] , samengevat, ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] :
tot ontruiming van de bedrijfsruimte;
tot betaling van de in de brieven van 14 januari 2016 en 15 februari 2016 genoemde schadevergoeding van € 2.982,70 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 februari 2016;
tot betaling van € 512,16 ter zake buitengerechtelijke kosten;
tot betaling van € 1.263,25 per maand (een bedrag gelijk aan de hoogte van de geldende huurprijs) vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst tot uiterlijk 1 december 2020, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering hebben [appellant] en [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in meerdere opzichten tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, dat de ontbinding van de huurovereenkomst daarom gerechtvaardigd is en dat [geïntimeerde] de door [appellant] en [appellante] geleden schade moet vergoeden.
3.2.3.[geïntimeerde] is in het geding in eerste aanleg niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.
3.2.4.In het vonnis van 1 juni 2016 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] en [appellante] afgewezen en [appellant] en [appellante] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] veroordeeld, welke kosten de kantonrechter op nihil heeft begroot.
3.3.1.[appellant] en [appellante] hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant] en [appellante] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.3.2.Door de grieven worden de vorderingen van [appellant] en [appellante] in volle omvang aan het oordeel van het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven daarom niet afzonderlijk behandelen, maar beoordelen of de vorderingen van [appellant] en [appellante] op de door hen aangevoerde gronden kunnen worden toegewezen.
3.3.3.Omdat [geïntimeerde] in eerste aanleg en in hoger beroep niet is verschenen en tegen hem in beide instanties verstek is verleend, moet het hof de vorderingen van [appellant] en [appellante] toewijzen tenzij die vorderingen het hof onrechtmatig of ongegrond voorkomen (artikel 139 Rv).
Met betrekking tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst
3.4.1.[appellant] en [appellante] hebben aan hun vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in de navolgende opzichten tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
A. [geïntimeerde] is ingevolge artikel 4.11 van de huurovereenkomst verplicht om de maandelijkse huurprijs en het voorschot op de kosten van gas, water en elektriciteit bij vooruitbetaling te voldoen, uiterlijk op de eerste dag van elke maand. Zoals weergegeven in het als productie 12 bij de memorie van grieven overgelegde betalingsoverzicht, betaalt [geïntimeerde] de huur vaak een of meerdere dagen te laat. Al bij brief van 4 januari 2015 hebben [appellant] en [appellante] [geïntimeerde] gewezen op zijn verplichting om de huur tijdig te betalen. [geïntimeerde] is vervolgens in 2015 en 2016 doorgegaan met het vaak te laat betalen van de huur en het voorschot.
B. [geïntimeerde] heeft op onprofessionele wijze stroomkabels doorgevoerd door de scheidingsmuur naar een naast het gehuurde gelegen pand waarin [geïntimeerde] een bakkerij exploiteert. De niet NEN-gecertificeerde doorvoer, die zichtbaar is op de door [appellant] en [appellante] in het geding gebrachte foto, levert gevaarzetting op en dat kan, als schade ontstaat, tot gevolg hebben dat de opstalverzekering niet tot uitkering overgaat. [appellant] en [appellante] hebben [geïntimeerde] daar bij brief van 19 augustus 2015 op gewezen maar [geïntimeerde] heeft de situatie niet verbeterd. Het zonder toestemming realiseren van deze doorvoer was bovendien in strijd met de bepalingen van de huurovereenkomst (de artikelen 15.2 en 15.3 van de algemene bepalingen).
C. [geïntimeerde] heeft zonder toestemming van [appellant] en [appellante] een gat in de (winkel)vloer van het gehuurde gemaakt en daardoor een afvoerslang voor het koelwater van de koelingen aangebracht, welke slang [geïntimeerde] op de in de kelder aanwezige rioolafvoer heeft aangesloten. Deze aansluiting is door [geïntimeerde] ondeugdelijk uitgevoerd, waardoor deze is losgeschoten en de keldervloer ondergelopen is en de wanden van de kelder zijn beschadigd. Dit is zichtbaar op de door [appellant] en [appellante] overgelegde foto’s. Ter voorkoming van verdere schade aan het gehuurde moeten herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd waarvan de kosten overeenkomstig de door [appellant] en [appellante] overgelegde offertes kunnen worden begroot op in totaal € 2.982,70 inclusief btw (het door [Service] Service geoffreerde bedrag van € 695,75 inclusief btw en het door [schilderwerken] Schilderwerken B.V. geoffreerde bedrag van € 2.286,95 inclusief btw). [geïntimeerde] heeft ten onrechte geweigerd de schade zelf te herstellen. Het zonder toestemming realiseren van de doorvoer door de winkelvloer en de aansluiting op het riool was bovendien in strijd met de bepalingen van de huurovereenkomst (waaronder de artikelen 15.2 en 15.3 van de algemene bepalingen).
D. [geïntimeerde] heeft in strijd met artikel 9.16 van de huurovereenkomst en artikel 12.1 van de algemene bepalingen gehandeld door de rechtsvorm van zijn bedrijf per 21 april 2015 te wijzigen in een BV en het gehuurde vervolgens in gebruik te geven aan een partij (de betreffende BV) die geen partij is bij de huurovereenkomst.
3.4.2.Het hof is van oordeel dat de hierboven weergegeven stellingen van [appellant] en [appellante] de conclusie kunnen dragen dat [geïntimeerde] op de sub A tot en met D genoemde wijzen tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. [appellant] en [appellante] hebben hun desbetreffende stellingen voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij op de hiervoor onder A tot en met D genoemde wijzen tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat [geïntimeerde] op de hiervoor genoemde wijzen tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst.
3.4.3.Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Het hof constateert dat [geïntimeerde] zich niet op de uitzondering heeft beroepen. [geïntimeerde] heeft voorts geen beroep gedaan op enig bijzonder belang aan zijn zijde, dat aan de ontbinding van de huurovereenkomst in de weg zou staan. Het hof constateert voorts dat sprake is van een samenstel van meerdere tekortkomingen en dat [geïntimeerde] geen gebruik heeft gemaakt van de hem door [appellant] en [appellante] gegeven gelegenheden om de tekortkomingen te herstellen. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het hof zal de vordering daarom toewijzen.
Met betrekking tot de vordering tot ontruiming van het gehuurde