In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en Frowein Export B.V. De werknemer, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.G. Spijker, had in eerste instantie een vordering ingesteld bij de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 25 september 2014 het verzoek van de werknemer afwees. De werknemer stelde dat het UWV had geweigerd een verklaring op te stellen op basis van zijn leeftijd, zoals bedoeld in artikel 7:629a BW. Het hof oordeelde dat de werknemer niet geslaagd was in het leveren van het bewijs dat het UWV deze mededeling had gedaan. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde de werknemer niet ontvankelijk in zijn vordering. Het hof overwoog dat de verklaringen van de werknemer en zijn echtgenote onvoldoende bewijs boden om de stelling van de werknemer te onderbouwen. De verklaring van de echtgenote werd als summier en niet geloofwaardig beschouwd, vooral omdat deze niet ondersteund werd door ander bewijs. Het hof concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de werknemer niet in zijn vordering kon worden ontvangen en veroordeelde de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.