3.1.In dit hoger beroep kan, met inachtneming van hetgeen [appellant] heeft betoogd in de grieven 1 tot en met 4, worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is een onderneming op het gebied van fysiek informatiemanagement. Zij handelt enerzijds in alle benodigdheden voor fysieke archief-, opberg- en informatiesystemen (filing systems) en anderzijds levert zij kantoorbenodigdheden (office supplies) aan de kantoorvakhandel in Europa.
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1951. Ten tijde van het na te melden ontslag was hij 63 jaren oud en ruim 31 jaar in dienst van [geïntimeerde] (vanaf 20 april 1983). [appellant] gaat een uitkering op grond van de AOW ontvangen op de leeftijd van 65 jaar en 9 maanden, derhalve met ingang van 1 januari 2017.
[appellant] heeft laatstelijk bij [geïntimeerde] gewerkt in de functie van senior accountmanager filing systems. In het kader van een reïntegratietraject na ziekte is met [appellant] in december 2013 gesproken over een nieuwe functie als Projectmanager NL, maar in die functie heeft hij feitelijk geen werkzaamheden verricht. Het laatstgenoten salaris bedroeg € 5.392,05 bruto per maand inclusief 8% vakantietoeslag over het bruto maandloon, provisie, 1% winstdeling en op geld waardeerbaar privé-gebruik van een auto van de zaak. Vermeerderd met 12 komt dat neer op een jaarinkomen van € 64.705,= bruto.
[geïntimeerde] had blijkens het Financieel verslag 2012/2013 (prod. 7 bij conclusie van antwoord) per juni 2013 deelnemingen in [deelneming 1] (België), [deelneming 2] , [deelneming 3] , [deelneming 4] , [deelneming 5] , [deelneming 6] en [deelneming 7] . Blijkens het Financieel verslag 2013/2014 (prod. 2 bij conclusie van antwoord ) had [geïntimeerde] per juni 2014 nog deelnemingen in [deelneming 1] , [deelneming 4] , [deelneming 8] , [deelneming 5] en [deelneming 7] . [geïntimeerde] vormt blijkens het zelfde verslag een fiscale eenheid met [de vennootschap 2] en [de vennootschap 3] De buitenlande deelnemingen zijn begin 2014 beëindigd wegens verliesgevende activiteiten.
[de vennootschap 3] (hierna te nomen: [de vennootschap 3] ) houdt kantoor te [plaats] in de nabijheid van [geïntimeerde] . [de vennootschap 3] houdt zich bezig met het verstrekken en opslaan van digitale informatie.
[geïntimeerde] verkeerde in 2013 bedrijfseconomisch in zwaar weer en heeft daarom in een streven naar kostenreductie het collectief ontslag van 33 werknemers aangevraagd op een totaal personeelsbestand bij [geïntimeerde] in Nederland van 100 werknemers. Bij brief van 7 november 2013 heeft [geïntimeerde] haar voornemen tot een collectief ontslag aan het UWV en de vakbonden gemeld. Bij brief van 15 november 2013 heeft het UWV aan [geïntimeerde] bevestigd dat haar melding voldoet aan de eisen van artikel 4 WMCO. Op 26 november 2013 heeft de ondernemingsraad van [geïntimeerde] een voorlopig advies uitgebracht over de voorgenomen “Reorganisatienota versie 2.4 d.d. 27-10-2013”. Hierbij is onder voorbehoud van een aantal voorwaarden positief geadviseerd. Op 6 december 2013 (Bijlage G bij memorie van grieven) heeft de ondernemingsraad schriftelijk aangegeven dat zij haar voorlopig advies handhaaft.
[geïntimeerde] heeft d.d. 8 januari 2014 een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV.
Na tegenspraak door [appellant] is de ontslagvergunning verleend op 26 februari 2014. [geïntimeerde] heeft de arbeidsovereenkomst met [appellant] vervolgens bij brief van 19 februari 2014 opgezegd tegen 1 augustus 2014. Daarbij is aan [appellant] een vergoeding uitbetaald van € 19.991,16 bruto.
De ontslagbrief verwijst naar de gronden die zijn te ontlenen aan de ontslagaanvraag (kortweg: personeelsreductie door bedrijfsreorganisatie als gevolg van te zwaar drukkende verliesgevende bedrijfseconomische omstandigheden).
[geïntimeerde] heeft eenzijdig een Sociaal Plan opgesteld dat een suppletieregeling kent ter gedeeltelijke aanvulling van de WW-uitkering van [appellant] , een Werk-naar-Werkbegeleiding en vrijstelling van werken tijdens de opzegtermijn.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in eerste aanleg, na wijziging van eis, een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is geschied, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 30.051,28 bruto wegens inkomensschade, € 78.736,=, althans € 64.191,10 bruto wegens pensioenschade, alles te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in het petitum onder de akte wijziging van eis d.d. 22 april 2015 en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden op grond van een valse/voorgewende reden en er bestaat een te grote discrepantie tussen de gevolgen van het ontslag voor [appellant] en het daarmee gediende belang van [geïntimeerde] .
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het eindvonnis van 12 augustus 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld dat van een valse of voorgewende reden geen sprake is geweest en dat bij afweging van de in het vonnis opgenomen feiten en omstandigheden geen gronden bestaan om [appellant] tegemoet te komen in de schade die hij ondervindt als gevolg van de opzegging van de arbeidsovereen-komst. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding.