Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 4] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het geding in hoger beroep
6.De beoordeling
Ik woon sinds 2005 aan de [straatnaam 1][nr 1] in [woonplaats] . Ik ben voor het eerst daar ter plekke geweest in mei 2005. Aan de achterzijde van mijn perceel loopt een strook grond parallel aan de [straatnaam 1] langs het perceel van [straatnaam 2][nr 1] . Over deze strook grond kan ik niets vertellen betreffende de situatie van voor 1992 want toen woonde ik daar nog niet. Ik heb hierover wel telefonisch contact gehad met de heer [voormalig bewoner 1] die eerder aan de [straatnaam 1][nr 1] woonde. In een gesprek dat ongeveer tien minuten duurde, vertelde hij mij dat hij genoemde strook grond destijds aan de heer en mevrouw [geïntimeerde 3] en de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] had aangeboden voor één gulden als zij zelf de beschrijvingskosten zouden betalen, maar zij hadden daarin geen interesse. De heer [voormalig bewoner 1] heeft mij gezegd dat hij dit aanbod heeft gedaan omdat hij zelf geen belang had bij de strook grond. De heer [voormalig bewoner 1] heeft verder gezegd dat hij niet blij was met de situatie dat er gebruik van de strook grond gemaakt werd, maar dat hij er verder toch niets aan kon veranderen. Ik weet niet precies wanneer de heer [voormalig bewoner 1] dit aanbod heeft gedaan, maar dat is geweest in de periode dat hij aan de [straatnaam 1] woonde.”.
Ik woon aan de [straatnaam 1][nr 1] in [woonplaats] sinds 2005. Ik ben daar voor het eerst ter plekke geweest in juni 2005. Langs het perceel van de [straatnaam 2][nr 1] , parallel aan de [straatnaam 1] , loopt achter ons perceel een strook grond. Ik kan betreffende deze strook grond niets zeggen over de periode van voor 1992. Ik wist toen nog niet van het bestaan van deze strook. Het enige wat ik kan zeggen is dat mijn man een keer telefonisch contact met de heer [voormalig bewoner 1] heeft gehad, die vroeger in onze woning heeft gewoond. De heer [voormalig bewoner 1] heeft mijn man gezegd dat hij deze strook destijds voor één gulden heeft aangeboden aan de heer en mevrouw [geïntimeerde 3] en misschien ook wel aan de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] , dat weet ik niet, als zij de rechten van de notaris zouden betalen. Dit aanbod is geweigerd. Op een nadere vraag van mr. Frenken zeg ik dat de heer [voormalig bewoner 1] heeft gezegd dat als de grond niet gekocht zou worden deze zijn eigendom zou blijven en in zijn beheer zou blijven.”.
Ik ben op 12 augustus 1964 ingetrokken in de woning aan de [straatnaam 2] [nr 1] in [woonplaats] . De gemeente heeft na enige tijd dit perceel aan de achterzijde afgepaald en daar een grondstrook aangelegd met bomen. Haaks op de [straatnaam 2] loopt een strook grond langs het perceel aan de [straatnaam 2] waar de familie [geïntimeerde 3] woont tot de achterzijde van dat perceel waar een transformatorhuisje staat. Omdat mijn perceel aan de achterzijde was afgepaald, gingen mijn echtgenote en ik vanaf toen over deze strook grond naar de [straatnaam 2] . Deze afpaling vond plaats kort nadat ik aan de [straatnaam 2] was komen wonen. Dat heeft geen jaren geduurd. Voor de afpaling gingen wij nooit over genoemde strook grond, maar dat heeft dus maar even geduurd. Om bij de strook grond te komen, gaan wij eerst over het perceel van de familie [geïntimeerde 3] . Aanvankelijk maakte genoemde strook grond deel uit van een braak liggend bouwterrein. Wij gingen eerst te voet en met de fiets over deze strook grond en nadat wij een garage hadden gebouwd aan de achterkant van ons perceel ook met de auto. Wij hebben geen contact gehad met de gemeente over dit gebruik van de strook grond. Op een gegeven moment schijnt bouwbedrijf [bouwbedrijf] uit [vestigingsplaats] de betreffende grond te hebben gekocht. [bouwbedrijf] heeft daarop een dubbel blok woningen gezet. Daarna is een PNEM-huisje gebouwd aan het eind van de strook grond. Ik dacht dat dat in 1971 is gebeurd, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Ook met [bouwbedrijf] heb ik nooit over de strook grond gesproken. Bij het blok woningen werden ook twee garages gebouwd. De achterste garage lag voor het PNEM-huisje. Deze garage die van de heer [voormalig bewoner 2] was, mondde uit op de strook grond en stond daar haaks op. Om in en uit deze garage te komen, moest met de auto worden gedraaid op het perceel van de familie [geïntimeerde 3] en op ons perceel. Een van de woningen is door [bouwbedrijf] aan de heer [voormalig bewoner 1] verkocht, de andere aan genoemde heer [voormalig bewoner 2] . (…) Ik ben nooit aangesproken over het gebruik van de strook grond behalve dan door de familie [appellant 1] en ik heb er zelf ook nooit iemand over aangesproken. Er is nooit over deze strook grond gesproken. In de periode tot 1992 maakten onze buren aan de andere zijde van familie [geïntimeerde 3] ook gebruik van de strook grond. Dit ging om de bewoners van twee woningen aan de andere zijde van mijn woning. Op een gegeven moment na 1992 is dat gebruik gestopt. Nu mijn verklaring gedicteerd wordt, benadruk ik dat ik de precieze jaartallen niet meer weet en ik ook aarzel over het jaartal 1992 met betrekking tot het gebruik van de strook grond van mijn buren aan de andere zijde van [geïntimeerde 3] . (…)
Ik woon sinds 1967 aan de [straatnaam 2] [nr 1] in [woonplaats] . Mijn echtgenoot de heer [geïntimeerde 3] en ik hebben op een gegeven moment een garage op ons perceel laten bouwen. Tegelijkertijd bouwde de familie [geïntimeerde 1] naast ons ook een garage. Ik denk dat dat in 1969 is geweest, maar dat weet ik niet meer precies. Wij reden naar deze garages over een strook grond die van de [straatnaam 2] naar de achterkant van ons perceel loopt en parallel ligt aan de [straatnaam 1] . Deze strook grond was eigendom van onze buren, [voormalig bewoner 1] respectievelijk [voormalig bewoner 2] , [voormalig bewoner 3] , [familie 1] , [familie 2] en later [appellant 1] .
Ik woon sinds 1968 samen met mijn echtgenote aan de [straatnaam 2][nr 1] in [woonplaats] . Langs dit perceel loopt een strook grond van de [straatnaam 2] naar de achterzijde van ons perceel. Deze strook grond loopt parallel aan de [straatnaam 1] . Toen wij aan genoemd adres kwamen wonen, was deze strook grond braak terrein van de gemeente. De gemeente heeft nooit opmerkingen gemaakt over het feit dat wij erover gingen met de auto naar de achterkant van ons perceel waar de garage stond. Deze garage is gebouwd in 1968. In 1975 heeft bouwbedrijf [bouwbedrijf] de grond waarvan genoemde strook deel uit maakte, gekocht van de gemeente en daarop een dubbel huizenblok gezet. In 1977 is de heer [voormalig bewoner 1] daar komen wonen. Vanaf het begin dat wij aan de [straatnaam 2] woonden, zijn wij over genoemde strook grond gegaan. Ook de bewoners van [straatnaam 2] [nr 1] , [nr 2] , en [nr 3] gingen over deze strook grond heen. Zij deden dit ook al voor 1968 en wel al vanaf 1963/1964. Ook de vorige bewoner van ons huis, de heer [voormalig bewoner 6] , ging over deze strook grond. Na [bouwbedrijf] is de heer [voormalig bewoner 1] eigenaar geweest van deze strook grond en hierna mevrouw [familie 1] en mevrouw [familie 2] . De heer [voormalig bewoner 1] heeft tegen mij gezegd dat hij toch niets met die strook grond kon vanwege de erfdienstbaarheid die daarop gevestigd was ten behoeve van de PNEM. Hij zei dat ik er daarom gebruik van kon maken. Andere eigenaren van de strook grond hebben er nooit opmerkingen over gemaakt. Het gebruik ging gewoon door. Het gesprek met de heer [voormalig bewoner 1] waar ik net over verklaarde, vond plaats in de beginperiode dat hij aan de [straatnaam 1] woonde, ik denk rond de jaren ’80. De bewoners van [straatnaam 1] [nr 1] , [voormalig bewoner 2] en [voormalig bewoner 3] , moesten over mijn perceel om uit hun garage te kunnen draaien. (…)
Ik heb van 1991 tot 2001 met de heer [familie 1] aan de [straatnaam 1][nr 1] in [woonplaats] gewoond. Mijn meisjesnaam is De Rooij. De heer [familie 1] en ik waren samen eigenaar van dit perceel. Aan de achterzijde van dit perceel loopt parallel aan de [straatnaam 1] langs het perceel [straatnaam 2][nr 1] een strook grond vanaf de [straatnaam 2] tot de achterzijde van perceel [straatnaam 2][nr 1] . Een deel van deze strook was ons eigendom. Wij konden daar echter niets mee, omdat er een recht van overpad bestond ten behoeve van PNEM. Door de heer [voormalig bewoner 1] en de heer [voormalig bewoner 3] is ons verteld dat de familie [geïntimeerde 3] en de familie [geïntimeerde 1] en wie er verder nog over deze strook moest, daarvan gebruik maakten om in hun garages te komen. Dat was geen probleem. De familie [voormalig bewoner 3] zei wel eens in de zoveel jaar dat er een bordje moest worden opgehangen waarop stond “Eigen weg”. Dit deden zij ook daadwerkelijk, maar na twee dagen haalden ze het altijd weer weg. Ik zou dat hebben laten hangen, maar ik heb zelf verder niets ondernomen. Dit gebeurde puur omdat wij anders ons eigendom zouden verliezen. Meneer [voormalig bewoner 3] zei dat de grond anders door verjaring naar de gemeente zou gaan. Dat de familie [geïntimeerde 1] en de familie [geïntimeerde 3] over genoemde strook reden, vonden wij geen probleem. Ik vond dat goed en de heer [familie 1] ook. Ook de heer [voormalig bewoner 3] was daarmee akkoord. Mevrouw [geïntimeerde 3] zorgde voor het onderhoud van de strook en dat was makkelijk voor ons. Wel hebben wij gemopperd dat wij niets konden met de strook grond vanwege de aanwezigheid van het PNEM-huisje.(…)”
[geïntimeerde 4] heeft verklaard dat de strook grond eigendom was van de buren, en wel [voormalig bewoner 1] , respectievelijk [voormalig bewoner 2] , [voormalig bewoner 3] , [familie 1] , [familie 2] en later [appellant 1] en dat met deze buren nooit over hun gebruik van de grond is gesproken, behalve dan met [appellant 1] . De buren, zo verklaarde [geïntimeerde 4] verder, wisten wel van hun gebruik, maar uit enkel die wetenschap kan, zoals het hof hiervoor ook heeft overwogen, niet meer worden afgeleid dan dat stilzwijgend gebruik is gedoogd, maar niet dat dit gebruik heeft plaatsgevonden uit hoofde van een door de rechthebbende op de grond gewilde bestemming tot buurweg. Enige instemming zijdens de rechthebbende van de weg dat deze als bestemming buurweg kreeg, is daarmee niet gegeven. Ook uit het feit dat de rechthebbende toeliet dat [geïntimeerde 4] onderhouds- en/of schoonmaakwerkzaamheden op en/of aan de weg verrichtte, kan geen instemming voor bestemming tot buurweg worden afgeleid. Indien [geïntimeerde 3] c.s. de weg (veel) meer gebruikten dan de rechthebbende (of zelfs indien de rechthebbende de weg niet gebruikte), is het vanzelfsprekend dat de gebruiker de weg bruikbaar houdt voor zichzelf. Bestemming als buurweg door de rechthebbende kan daar niet uit worden afgeleid. De getuige [getuige] , mede-eigenaresse van de grond van 1991 tot 2001 (zie rov. 3.1 sub j van het tussenarrest) heeft ook niet meer verklaard dan dat anderen gebruik maakten van de grond en dat dit voor haar geen probleem was. Die opmerking moet echter worden bezien in het licht van haar verklaring dat zij met die grond niets kon omdat er een recht van overpad bestond ten behoeve van de PNEM. Aldus volgt ook uit haar verklaring dat het gebruik van de strook grond was gebaseerd op een gedogen door de rechthebbende op die strook.
De familie [voormalig bewoner 3] zei wel eens in de zoveel jaar dat er een bordje moest worden opgehangen waarop stond “Eigen weg”. Dit deden zij ook daadwerkelijk, maar na twee dagen haalden ze het altijd weer weg. Ik zou dat hebben laten hangen, maar ik heb zelf verder niets ondernomen. Dit gebeurde puur omdat wij anders ons eigendom zouden verliezen.(…)”. Daaruit blijkt eerder dat de voorgangers van [appellant 1] volledige zeggenschap over het pad wilden houden en daartoe ook handelingen hebben verricht. Het hof begrijpt uit de grieven van [appellant 1] c.s. dat zij geen bezwaar hebben tegen de door de rechtbank in het dictum (nr. 6.1) gegeven verklaring voor recht zodat het hof die tekst in het hierna volgende dictum zal opnemen.