Bij memorie van grieven heeft de curator vijf grieven aangevoerd, en gevorderd dat het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van 18 september 2013 en 4 maart 2015 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende
I. Service Pack veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, om aan hem te betalen € 23.956,42, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen althans vanaf 21 maart 2012, althans vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, althans de dag der dagvaarding in hoger beroep, tot aan de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest;
II. Service Pack veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, om aan hem te betalen € 1.000,-, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, ter zake buitengerechtelijke kosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest, vermeerderd met de hierover verschuldigde wettelijke rente voor het geval voldoening niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest plaatsvindt, te rekenen vanaf de eerste dag na het verstrijken van de bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
III. Service Pack veroordeelt in de proceskosten van beide instanties, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest, en – voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf de eerste dag na het verstrijken van de bedoelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Service Pack veroordeelt in de nakosten van het geding, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Service Pack niet binnen 14 dagen na aanschrijving van het te wijzen arrest heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van de uitspraak.
Service Pack voert verweer.
8.4.1Het hof zal eerst de grieven 2 en 3, gericht tegen het eindvonnis van 4 maart 2015, beoordelen. Met die grieven voert de curator aan dat aan de hand van de bewijsmiddelen niet tot het oordeel kan worden gekomen dat het bewijs is geleverd dat, kort gezegd, de cessie is meegedeeld. Hij voert verder aan dat de woorden in het probandum inhoudende dat accountant [accountant] ten tijde van het ondertekenen van de huurovereenkomst mededeling heeft gedaan van de cessie-akte aan Fyr, betekenen dat [accountant] die mededeling heeft gedaan op 24 februari 2011. De huurovereenkomst is immers op die dag ondertekend (zie rov. 8.1 sub f). Daarmee kan, aldus de curator verder, de verklaring van de getuige [Holding] geen rol spelen bij de bewijswaardering. [Holding] heeft als getuige verklaard dat er twee bijeenkomsten zijn geweest. Tijdens de tweede bijeenkomst op 24 februari 2011 is de huurovereenkomst ondertekend, maar de cessiemededeling is, aldus [Holding] als getuige, gedaan tijdens de eerste bijeenkomst. De rechtbank heeft verder, aldus de curator, ten onrechte de verklaring van de heer [getuige 1] als ongeloofwaardig gewaardeerd.
8.4.3De rechtbank heeft in enquête gehoord de getuigen [directeur] , [vertegenwoordiger Fyr] en [accountant] . Het proces-verbaal vermeldt dat deze getuigen zijn gehoord op 12 februari 2012. Nu het proces-verbaal vermeldt dat het verhoor wordt gehouden ingevolge het vonnis van 18 september 2013, houdt het hof deze datum voor een schrijffout.
In contra-enquête heeft de rechtbank gehoord [getuige 1] en [getuige 2] .
8.4.3.1 De getuige [Holding] heeft verklaard, voor zover van belang:
“Er zijn twee bijeenkomsten geweest bij de heer [accountant] op kantoor. De eerste bijeenkomst was meen ik een paar weken voor 24 februari 2011, op welke dag de huurovereenkomst werd ondertekend. Het kan ook een paar dagen daarvoor zijn geweest. (…) We hebben toen de huurovereenkomst doorgenomen (…). (…) verder is besproken dat hij (noot hof: de heer [getuige 1]
) de waarborgsom niet kon of wilde betalen. In plaats daarvan is afgesproken dat FYR B.V. de huur twee maanden vooruit zou betalen. Tijdens de tweede bijeenkomst op 24 februari 2011 waren aanwezig de heer [getuige 1] , de heer [accountant] en ik. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft de heer [accountant] gezegd dat er een akte van cessie moest komen waarbij de vorderingen op FYR in verband met de huurovereenkomst zouden worden overgedragen op Service Pack. Dit was in verband met het feit dat de heer [getuige 1] de waarborgsom niet kon betalen en omdat Service Pack een bepaalde omzet moest garanderen. (…) Ik denk dat de heer [accountant] mij op enig moment erop heeft geattendeerd dat de akte van cessie nog moest worden opgesteld. Deze akte is vervolgens opgesteld (…) De akte heb ik vervolgens samen met de brief voor FYR B.V. in een envelop gedaan. Deze heb ik samen met andere enveloppen aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] gegeven. (…) Ik weet (…) zeker dat ik deze envelop met de akte van cessie en de daarbij behorende brief aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] heb gegeven omdat ik daar duidelijk bij heb gezegd dat er een akte van cessie bij zat. Ik heb daarbij gezegd: “Zorg er voor dat die op de plaats van bestemming komt.” Ik weet niet meer precies wanneer ik deze envelop met akte en brief aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] heb gegeven, dat zal een paar dagen na het opstellen daarvan zijn geweest. (…)”.
8.4.3.2 De getuige [vertegenwoordiger Fyr] heeft verklaard, voor zover van belang:
“Ik heb voor FYR gewerkt (…) als jobcoach (…). Ik ken de heer [Holding] van werkzaamheden bij FYR. Als Service Pack bepaalde opdrachten had werd ik er bij gehaald. (…) Als iets specifiek was had ik contact met de heer [Holding] . (…) Alle post kwam via ons binnen. De post ging in een bak en werd 1 keer per dag naar [plaats] gebracht. Ik heb van meerdere klanten in de loods post aangenomen, ook van de heer [Holding] . Ik heb een keer een envelop gekregen van de heer [Holding] waarbij werd gezegd: “Is belangrijk.” (…) Die envelop is netjes intern naar [plaats] gegaan. (…) De envelop waar het om gaat was een wat dikkere envelop en hij was belangrijk. Ik kreeg vaker enveloppen waarbij werd gezegd dat die belangrijk waren (…). Ik meen dat ik in februari, maart 2011 de belangrijke envelop van Service Pack heb gekregen. Ik weet dat omdat we in dat jaar net ergens voor carnaval zijn begonnen. (…). Op vragen (…) zeg ik dat het ook later geweest kan zijn dat ik die belangrijke envelop van Service Pack heb gekregen. We zijn volgens mij rond 1 april daar begonnen. (…)”.
8.4.3.3 De getuige [accountant] heeft verklaard, voor zover van belang:
“(…) Toen ik in oktober de uitnodiging voor de zitting kreeg ben ik al gaan terugzoeken in de stukken (…). Tijdens een bijeenkomst in februari 2011 waar de heer [getuige 1] , de heer [Holding] en ik bij waren, hebben we een huurcontract besproken (…). Later is de heer [getuige 1] samen met de heer [Holding] nog op kantoor geweest om de overeenkomst te tekenen. De vrouw van de heer [getuige 1] is aanwezig geweest bij de eerste of de tweede bijeenkomst. (…) Ik wilde de geldstromen veilig stellen en heb daarom gezegd dat er een akte van cessie moest komen. Dit was tijdens de tweede bijeenkomst bij ons op kantoor. De heer [Holding] heeft mij toen gevraagd of ik dat wilde regelen. Ik heb toen gezegd dat ik dat wilde overlaten aan een advocaat. Ik dacht dat de heer [advocaat] de akte van cessie heeft opgesteld. Ik kan me niet herinneren of de heer [getuige 1] heeft gereageerd op het punt van de cessie dat ik ter sprake bracht. (…)”.
8.4.4.1 De getuige de heer [getuige 1] heeft verklaard, voor zover van belang:
“Ik was destijds directeur eigenaar van Fyr. (…) Als er post binnen kwam of werd afgegeven in [vestigingsplaats] , werd deze verzameld en afgeleverd in [plaats] . (…) De facturen die binnen kwamen gingen naar de financiële administratie. Ook een cessieakte zou daar naartoe zijn gegaan (…). Het kwam niet vaak voor dat een cessieakte binnenkwam. Nu ik dit terug hoor merk ik op dat het niet is voorgekomen dat er een akte van cessie binnenkwam. Maar alle belangrijke stukken die binnen kwamen en ook alle facturen werden aan mij voorgelegd. (…) Mijn vrouw was hoofd van de administratie en één van de twee dames die werkzaam waren op de administratie. Ik heb geen cessieakte ontvangen van meneer [Holding] . Ik heb na het faillissement voor het eerst gehoord over een cessieakte die afkomstig zou zijn van [Holding] Holding BV. (…) Ik ben eenmaal bij accountant Tolhuijsen op kantoor geweest, dat was op 24 februari 2011. Ik weet dat nog zo precies, omdat mijn vrouw dat in een papieren agenda heeft bijgehouden. (…) Ik had eerder via de mail een concept-huurovereenkomst ontvangen (…). Ter plaatse zijn de aanpassingen verwerkt (…). Er is niet besproken dat er een cessieakte moest komen. (…) Ik wist destijds niet wat cessie inhield. (…)”.
8.4.4.2 De getuige mevrouw [getuige 1] heeft verklaard, voor zover van belang:
“Ik was bij Fyr werkzaam in [plaats] en verzorgde de financiële administratie (…). Er kwam ook post via [vestigingsplaats] . Dat betrof interne post (…) en weleens facturen. (…) Ik weet en wist destijds wat een cessieakte is. Er is geen cessieakte binnengekomen bij Fyr. Als er een cessieakte binnen zou zijn gekomen, dan zou die bij mij terecht zijn gekomen. Ik heb geen cessieakte van Service Pack of [Holding] Holding BV ontvangen. Ik heb ook niets gehoord over een cessieakte die zou worden opgemaakt. (…)
Ik heb via de mail (…) een concept-huurovereenkomst ontvangen. Vervolgens was er een afspraak op een accountantskantoor (…). Op kantoor werden de aanpassingen verwerkt waarna de overeenkomst werd getekend. Ik had vooraf de overeenkomst besproken met mijn man. We moesten bijvoorbeeld een bankgarantie geven en ik heb toen gevraagd of we in plaats daarvan de huur twee maanden vooruit konden betalen. (…) Ik ben één keer op kantoor geweest bij die accountant. (…) Tijdens die afspraak (…) is niet ter sprake gekomen dat er een cessieakte moest komen. (…)”.
8.4.5.1 Het hof stelt voorop dat krachtens het tussenvonnis (en de hiervoor gegeven uitleg van het probandum) Service Pack het feit dat aan Fyr mededeling was gedaan dat De Holding haar huurvorderingen op Fyr aan Service Pack had overgedragen kon bewijzen:
a. doordat de brief van 27 april 2011 (rov. 8.1 sub h) was afgegeven aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] van FYR en/of
b. doordat accountant [accountant] mededeling van de cessie had gedaan.
In het kader van dit probandum stelt het hof voorop dat de mededeling van de (akte van) cessie vormvrij is en zowel door cedent als door cessionaris kan worden gedaan. Van belang is verder dat art. 3:94 BW geen dwingende volgorde voorschrijft, zodat de mededeling ook kan worden gedaan voordat de akte is opgemaakt (zie Parl. Gesch. BW Boek 3 1981, pag. 398 voor zover inhoudende: “
NvW (…) De vervanging van de woorden “gevolgd door mededeling” door “en mededeling” doet beter uitkomen dat (…) aan de eis van een akte als aan de eis van mededeling daarvan voldaan moet zijn, maar dat ook onverschillig is in welke volgorde aan deze eisen wordt voldaan.”).
8.4.5.2 Het hof is van oordeel, met inachtneming van HR 14 november 2003, NJ 2005, 269, dat aan de hand van de getuigenverklaringen niet als feit kan worden vastgesteld dat accountant [accountant] mededeling van de cessie heeft gedaan. Hij heeft blijkens zijn hiervoor weergegeven getuigenverklaring niet meer meegedeeld tijdens één van de twee bijeenkomsten dan dat er
“(…) een akte van cessie moest komen.”. Ook [Holding] heeft niet meer verklaard dan dat tijdens één van de twee bijeenkomsten bij [accountant] door [accountant] is gezegd “(…)
dat er een akte van cessie moest komen waarbij de vorderingen op FYR in verband met de huurovereenkomst zouden worden overgedragen op Service Pack.”. Die woorden houden echter geen mededeling in dat er is gecedeerd noch is daarmee met voldoende mate van zekerheid meegedeeld dat het recht op de huurpenningen aan Service Pack zal moeten gaan toekomen. Die mededeling van [accountant] , accountant en geen werknemer of bestuurder bij De Holding en/of bij Service Pack, houdt niet meer in dan dat het hem als accountant verstandig lijkt dat de huurvordering van De Holding op Fyr wordt gecedeerd aan Service Pack. Meer dan dat valt uit die woorden niet te halen. Het hof weegt hierbij mee dat als deze woorden van [accountant] werkelijk een cessiemededeling inhouden, het in elk geval voor de hand had gelegen dat zou zijn besproken op welk rekeningnummer de huurpenningen dan gestort zouden moeten gaan worden: op de rekening van De Holding of die van Service Pack. Uit de verklaringen blijkt echter niet dat dit ter sprake is gebracht. Het hof wijst hierbij op het feit dat het bij een cessie niet vanzelfsprekend is dat de gelden die betaald moeten worden vóór en na de cessie op dezelfde bankrekening gestort worden. Verder is hetgeen [accountant] gezegd zou hebben niet zo duidelijk dat zonder enige ondersteuning uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en/of zijn vrouw dat in elk geval het woord “cessie” is gevallen tijdens één van de bijeenkomsten, niet tot het oordeel kan worden gekomen dat de cessie van de huurpenningen aan Fyr is meegedeeld. Wat dit betreft slagen de grieven 2 en 3.
8.4.5.3 Service Pack heeft in haar conclusie na enquête en contra-enquête in nr. 3 gesteld dat zij beide afzonderlijke probanda heeft bewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat Service Pack niet heeft bewezen dat de cessie is meegedeeld door afgifte van de brief van 27 april 2011 aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] (rov. 2.4 en 2.5). De devolutieve werking van het hoger beroep brengt met zich dat het hof, nu Service Pack in eerste aanleg heeft gesteld de afgifte van de brief wel te hebben bewezen, ook dient te oordelen over de vraag of Service Pack heeft bewezen dat de cessie is meegedeeld door afgifte van de brief van 27 april 2011 aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] .
De heer [Holding] heeft verklaard dat hij die brief van 27 april 2011 heeft afgegeven. De heer [Holding] is directeur van De Holding en De Holding is enig aandeelhouder van Service Pack (zie rov. 8.1 sub d). Dit maakt, daargelaten of hij als partijgetuige in de zin van art. 164 lid 2 moet worden gekwalificeerd, in elk geval dat zijn verklaring behoedzaam moet worden gewaardeerd omdat hij in elk geval indirect groot belang heeft bij bewezenverklaring van de cessie. Met inachtneming van die behoedzaamheid is het hof met de rechtbank van oordeel dat afgifte van de brief van 27 april 2011 aan de heer [vertegenwoordiger Fyr] niet is bewezen. Daarvoor is de verklaring van de heer [vertegenwoordiger Fyr] te onzeker. Hij heeft meerdere malen kennelijk een volgens [Holding] belangrijke brief van [Holding] in ontvangst genomen, maar in elk geval in eerste instantie meent hij dat dit in februari, maart 2011 is geweest. Hij heeft niet verklaard dat [Holding] het woord cessie zou hebben gebruikt, terwijl [Holding] heeft verklaard dat hij daar duidelijk bij heeft gezegd dat er een akte van cessie bij zat. Het is verder mogelijk dat ondanks het feit dat [vertegenwoordiger Fyr] zich een en ander niet meer voldoende duidelijk herinnert, de brief door [getuige 1] en/of zijn vrouw is ontvangen. Beiden hebben echter als getuige gehoord verklaard dat de brief niet door hen is ontvangen. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat Service Pack de vordering van Fyr kan verrekenen met de beweerdelijk achterstallige huurpenningen. Aldus staat niet vast dat de vordering tot betaling van de huurpenningen is gecedeerd, zodat de grieven 2 en 3 wat dit betreft ook slagen.