ECLI:NL:GHSHE:2017:1498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
200.198.909_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige na ernstige bedreiging van ontwikkeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008. De moeder, hierna aangeduid als appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 1 juli 2016 aangevochten, waarin haar gezag over [minderjarige] werd beëindigd en de GI werd benoemd tot voogdes. De moeder heeft aangevoerd dat zij een stabiele situatie heeft gecreëerd en dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2017 was de moeder wegens ziekte niet aanwezig, maar haar advocaat, mr. B.H.S. Brinkman, heeft haar standpunt toegelicht.

De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad], en de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI], hebben hun zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige]. De raad heeft gesteld dat de beëindiging van het gezag bijdraagt aan meer rust en helderheid voor zowel [minderjarige] als de moeder. De GI heeft aangegeven dat [minderjarige] inmiddels op zijn tiende woonadres verblijft en dat er zorgen zijn over zijn welzijn en de stabiliteit van de thuissituatie bij de moeder.

Het hof heeft overwogen dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige problematiek, waaronder een reactieve hechtingsstoornis en gedragsproblemen, en dat hij behoefte heeft aan een veilige en stabiele omgeving. De moeder is niet in staat gebleken om de noodzakelijke opvoedingsvaardigheden te ontwikkelen om voor [minderjarige] te zorgen. Het hof heeft geconcludeerd dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om haar verantwoordelijkheden te nemen ruimschoots is overschreden en dat de rechtbank terecht heeft besloten tot beëindiging van het gezag. De beschikking van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 april 2017
Zaaknummer : 200.198.909/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/216962 / FA RK 16-374
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling 15 december 2016 is gebleken dat de raad, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet was verschenen. Na een korte schorsing heeft het hof medegedeeld dat de inhoudelijke behandeling zou worden aangehouden. Van de zitting van 15 december 2016 is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 23 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Brinkman namens de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Blijkens mededeling van haar advocaat is de moeder wegens ziekte niet ter zitting aanwezig.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 juni 2016;
  • de brief/het verweerschrift met bijlage van de GI d.d. 16 november 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is, voor zover van belang, op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De heer [de erkenner] , heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 juli 2008 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 augustus 2016.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 5 november 2010 uit huis geplaatst en verblijft thans (tijdelijk) in een logeerhuis van Rubicon.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Zij heeft een stabiele situatie gecreëerd en een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zo heeft zij sinds zes maanden een huurwoning en worden haar financiën beheerd door een bewindvoerder. Er is verder sprake van dagbesteding en er is begeleiding vanuit Novacare.
De moeder belt iedere dag met [minderjarige] en was in gesprek met de GI over een uitbreiding van de omgangsmomenten van één keer per maand naar één keer per veertien dagen.
Ten onrechte is de visie van pleegzorg niet in de procedure betrokken. Pleegzorg heeft aan de moeder kenbaar gemaakt dat zij met behulp van intensieve thuisbegeleiding voor [minderjarige] kan gaan zorgen. Het gezag dient daarom bij de moeder te blijven.
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De aanvaardbare termijn is al lang verstreken. De beëindiging van het gezag draagt bij aan meer rust en helderheid voor zowel [minderjarige] als de moeder. De moeder kan op afstand invulling geven aan het moederschap. Er zijn helaas veel zorgen over [minderjarige] , hetgeen de raad ook erg betreurt. [minderjarige] is zo beschadigd, dat hij veel hulpverlening nodig heeft. De moeder is niet in staat om [minderjarige] duurzaam datgene te bieden, wat hij nodig heeft. Er zijn veel sturende krachten nodig om ervoor te zorgen dat [minderjarige] de noodzakelijke hulpverlening krijgt en een plek, waar hij voor langere tijd kan opgroeien. Hiertoe is een goede regiefunctie onontbeerlijk.
3.7.
De GI voert in de brief van 16 november 2016, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Het gaat niet goed met [minderjarige] en de GI betreurt het enorm dat er nog steeds geen passende plek voor [minderjarige] is gevonden. [minderjarige] verblijft inmiddels op zijn tiende woonadres. In het eerste pleeggezin voelde [minderjarige] zich niet op zijn plek en het heeft lang geduurd voordat er een nieuwe plaats voor hem was gevonden. Dit heeft er onder meer toe geleid dat [minderjarige] noodzakelijkerwijs voor een lange periode in de crisisopvang heeft moeten verblijven.
In het laatste gezinshuis is het enige tijd goed gegaan, maar [minderjarige] is sinds kort weer terug bij de Hazelaar, de opvang van Rubicon. Ook dit leek [minderjarige] in eerste instantie goed te doen, maar inmiddels is gebleken dat de veiligheid binnen de opvang niet kan worden gegarandeerd. [minderjarige] verblijft nu in een logeerhuis op het terrein van Rubicon, waar hij één op één contact heeft. Dit is echter slechts een tijdelijke oplossing. Nadere gesprekken en overleggen moeten uitwijzen wat op dit moment het beste is voor [minderjarige] .
Het is helder dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt, hetgeen [minderjarige] zelf ook goed beseft. De stabiliteit die de moeder ervaart is in de praktijk tijdelijk. De verwachting van de moeder dat zij binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer voor [minderjarige] kan zorgen is niet realistisch. [minderjarige] verblijft nu één keer per maand een weekend bij de moeder, hetgeen al nauwelijks haalbaar is. Het is tot heden niet gelukt dit uit te breiden. Recent heeft er gedurende een weekend een incident plaatsgevonden waarbij de moeder [minderjarige] bij haar partner heeft achtergelaten en zelf is vertrokken. Uiteindelijk heeft de GI [minderjarige] moeten ophalen. Dit gedrag is tekenend voor de moeder.
In het belang van [minderjarige] dient er gezocht te worden naar een passende opvang en begeleiding waarbij [minderjarige] erop moet kunnen rekenen en vertrouwen dat deze opvang en begeleiding voor langere duur is. De GI zal de moeder blijven betrekken bij evaluaties, besluitvorming en afspraken. [minderjarige] en zijn moeder zijn immers zeer op elkaar betrokken.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, zoals bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Er is bij [minderjarige] sprake van kindeigen problematiek. Bij hem is sprake van een reactieve hechtingsstoornis en gedragsproblematiek. Hij is een kwetsbare jongen die een zeer belast verleden heeft waarin hij geconfronteerd is met huiselijk geweld. Sinds zijn uithuisplaatsing heeft hij op tien verschillende plekken verbleven, hetgeen eveneens zijn sporen heeft nagelaten.
Gezien de ernst van zijn problematiek verblijft [minderjarige] op dit moment in het logeerhuis van Rubicon, waar één op één begeleiding plaatsvindt om de situatie rond [minderjarige] beheersbaar te houden. Het is duidelijk dat [minderjarige] behoefte heeft aan een plek waar hij duurzaam kan verblijven en die hem de zo nodige stabiliteit en continuïteit kan bieden. Gezien de ernst van zijn problematiek betekent dit dat hij daarbij verzorgers en opvoeders nodig heeft die over aanmerkelijk meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden beschikken en hem voldoende empathisch kunnen benaderen en veiligheid en zekerheid kunnen bieden.
De inzet van de moeder om te komen tot stabiliteit in haar thuissituatie ten spijt, is het niet te verwachten dat de moeder in staat zal zijn om zich de voor verzorging en opvoeding van [minderjarige] vereiste opvoedvaardigheden in voldoende mate eigen te maken. Reeds om die reden ligt het toekomstperspectief van [minderjarige] niet in de thuissituatie bij de moeder. De ondertoezichtstelling is dan ook niet meer de geëigende maatregel. Daarbij komt dat de aanvaardbare termijn waarbinnen door de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ter hand had kunnen worden genomen reeds ruimschoots is overschreden. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof dan ook terecht geconcludeerd dat aan het criterium van artikel 1:266 eerste lid, sub a, BW is voldaan en het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toegewezen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en het inleidend verzoek van de raad dient te worden toegewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 1 juli 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens, H. van Winkel en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2017 in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.