De bewindvoerder voert ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De situatie van de rechthebbende is ongewijzigd. [zoon van de rechthebbende] oefent nog steeds druk op haar uit en de rechthebbende dient bij de bewindvoerder nog steeds verzoeken in om extra geld ten behoeve van haar zoon. De verzoeken worden weliswaar op naam van de rechthebbende gedaan, maar aan de bewindvoerder wordt gevraagd om zijn reactie aan [zoon van de rechthebbende] te sturen.
De rechthebbende heeft onder meer om een bedrag van € 10.000,-- gevraagd, teneinde de schulden van [zoon van de rechthebbende] af te lossen. [zoon van de rechthebbende] doorliep op dat moment echter een saneringstraject. Er stond enkel nog een bedrag van € 300,-- open en het restant van zijn schulden zou worden kwijtgescholden.
Hangende het hoger beroep heeft de rechthebbende twee nieuwe opheffingsverzoeken ingediend, zowel bij de rechtbank Middelburg als bij de rechtbank Oost-Brabant. Het is daarbij opmerkelijk dat [zoon van de rechthebbende] tegelijktijdig exact dezelfde verzoeken heeft ingediend.
Uit de erfenis van de vader van de rechthebbende is inmiddels circa € 75.000,-- vrijgekomen. Dit bedrag zal nog toenemen, omdat er nog een winkelpand verkocht moet worden dat een geschatte waarde van € 800.000,-- heeft. De bewindvoerder heeft hierover contact met de zussen van de rechthebbende.
Inmiddels zijn de schulden afgelost en is het leefgeld omhoog gegaan van € 50,- naar € 150,- per week. Daarnaast heeft de rechthebbende nog regelmatig extra gelden ontvangen, onder meer ten behoeve van het opknappen van haar woning. Deze extra’s worden voldaan uit het vermogen van de rechthebbende.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het bewind nog steeds noodzakelijk is.