ECLI:NL:GHSHE:2017:1414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.209.302_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van de minderjarige [minderjarige], die sinds 7 mei 2015 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Intervence. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2016 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd tot 9 mei 2017. De moeder verzocht om de ondertoezichtstelling slechts voor zes maanden te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2017 heeft de moeder haar verzoek gewijzigd en gevraagd om de GI te vervangen door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R). Het hof heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de GI en de moeder zodanig verstoord is dat een goede samenwerking niet meer mogelijk is, en heeft ingestemd met het verzoek van de moeder om de GI te vervangen door LJ&R. Het hof heeft daarbij de belangen van [minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft totdat het terugplaatsingstraject met de juiste begeleiding kan worden uitgevoerd.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de GI vervangen door LJ&R. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft benadrukt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is zolang niet is vastgesteld dat het terugplaatsingstraject met goed gevolg is afgesloten, en dat de moeder moet werken aan haar opvoedvaardigheden met de begeleiding van LJ&R.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 maart 2017
Zaaknummer : 200.209.302/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/321409 JE RK 16-1742
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer,
tegen
De gecertificeerde instelling Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer en mevrouw [pleegouders] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2017, heeft de moeder verzocht, zo begrijpt het hof, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling slechts toe te wijzen voor de duur van zes maanden en het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen, althans voor een kortere duur te verlenen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 21 februari 2017 met bijlagen, waaronder het rapport van drs. [gezondheidspsycholoog] , gezondheidspsycholoog, van 12 januari 2017 met de resultaten van het onafhankelijk onderzoek naar het perspectief van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] ;
  • de brief van de raad d.d. 21 februari 2017, waarin de raad het hof bericht geen inhoudelijke bemoeienis met deze zaak te hebben gehad en voornemens te zijn niet bij de zitting aanwezig te zijn;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 6 maart 2017 met bijlagen, waaronder een nadere toelichting op de resultaten van genoemd onderzoek.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Koeijer;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De pleegouders zijn niet ter zitting verschenen.
2.5.
Na de mondelinge behandeling heeft de moeder bij brief van 9 maart 2017 het hof verzocht de GI te vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: LJ&R) en het beroepschrift, voor zover dit verzoek wordt toegewezen, zo te lezen dat het verzoek tot ondertoezichtstelling kan worden toegewezen voor de resterende duur.
2.5.1.
LJ&R is blijkens de bij V-formulier van 21 maart 2017 door de advocaat van de moeder aan het hof overgelegde verklaring bereid om de ondertoezichtstelling uit te voeren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de moeder en de heer [ex-partner van de moeder] is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] geboren [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] staat sinds 7 mei 2015 onder toezicht van de GI. Sindsdien is [minderjarige] op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in een verblijf pleegouders 24-uurs.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 november 2016 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 9 december 2016 verlengd tot 9 december 2017 en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 9 december 2016 tot 9 mei 2017. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden in afwachting van een onafhankelijk onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting kort samengevat het volgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de moeder moeite heeft om bij [minderjarige] aan te sluiten, dat zij [minderjarige] overvraagt, hem geen grenzen en sturing kan bieden en dat er bij haar in twee jaar tijd geen progressie is gezien. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de moeder de gegeven adviezen van de hulpverlening in twijfel trekt waardoor zij daarvan onvoldoende profiteert. De moeder sluit wel degelijk aan bij [minderjarige] en zij overvraagt hem niet. Zij kan [minderjarige] ook grenzen stellen en sturing bieden. Bovendien is zij bereid om hulpverlening ten aanzien van haar opvoedvaardigheden te accepteren. Zij heeft diverse cursussen gevolgd en zij heeft voorgesteld om haar opvoedvaardigheden te verbeteren met behulp van een kindercoach. De rechtbank heeft haar beslissing ten onrechte uitsluitend gebaseerd op de visie van de GI. Voor de GI staat al geruime tijd vast dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. Sinds januari 2016 heeft de GI niet meer gewerkt aan terugplaatsing van [minderjarige] . Dat heeft het hof al in de beschikking van juli 2016 voorbarig gevonden. De rechtbank is met haar beslissing ten onrechte vooruitgelopen op de
resultaten van het onafhankelijk onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] . Inmiddels zijn de onderzoeksresultaten bekend en daaruit blijkt dat het perspectief van [minderjarige] wel degelijk bij de moeder ligt. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zullen nog enige tijd moeten doorlopen als de overgang van [minderjarige] naar de moeder wordt gerealiseerd. Het is echter wel noodzakelijk dat er aan de uithuisplaatsing een eindtermijn wordt verbonden. Ter zitting heeft de moeder verzocht om de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing met ingang van 9 mei 2017 af te wijzen. Vóór die datum dient de thuisplaatsing van [minderjarige] met de juiste hulpverlening te worden voorbereid. Sinds de onderzoeksresultaten bekend zijn, is die hulpverlening echter nog niet van de grond gekomen. Er heeft slechts een wissel van de gezins- en de teammanager plaatsgevonden. De omgang heeft de laatste keer geen doorgang gevonden. De moeder beraadt zich nog over het indienen van een verzoek strekkende tot vervanging van de GI.
3.6.
De GI voert ter zitting kort samengevat het volgende aan. De verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing moet worden bekrachtigd om te komen tot de juiste inzet van hulpverlening en tot een terugplaatsing van [minderjarige] in zijn eigen tempo. Dit proces dient te worden gemonitord, geëvalueerd en beoordeeld. De juiste hulpverlening is nog niet gevonden. De moeder wil te snel. Er zijn wel gesprekken geweest over de aanvraag van hulpverlening en er zijn voorstellen over en weer gedaan. De door de moeder aangedragen gezinscoach is te licht bevonden door de gemeente. Het laatste bezoekmoment is afgezegd, omdat de moeder eiste dat ook de pleegmoeder daarbij aanwezig zou zijn. De GI wilde discussie tussen de moeder en pleegzorgbegeleider in het bijzijn van [minderjarige] , hetgeen al eerder is voorgevallen, voorkomen. De GI is van mening dat zij op objectie wijze toezicht kan blijven houden aangezien de hulpverlening die zal worden ingezet onafhankelijk is. De GI kan wel instemmen met haar eventuele vervanging als daartoe verzoek wordt gedaan en de raad dat adviseert.
3.7.
De raad heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende verklaard. Als er een daartoe strekkend verzoek zou worden gedaan, zou de raad adviseren om de GI te vervangen. De samenwerking tussen de GI en de moeder verloopt al geruime tijd problematisch en kan moeilijk nog worden hersteld. Daarbij komt dat de GI heeft geconcludeerd dat [minderjarige] een terugplaatsing bij de moeder niet aankan, terwijl [minderjarige] volgens het resultaat van het onafhankelijk onderzoek wel de kans moet krijgen om bij de moeder op te groeien. Die kans moet dan ook worden benut en daarbij hebben [minderjarige] en de moeder hulp en sturing nodig van een gecertificeerde instelling die objectief naar de zaak kan kijken. De raad heeft benadrukt dat daarmee niet vaststaat dat het terugplaatsingstraject ook zal slagen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er ook contra-indicaties zijn voor terugplaatsing. De raad verwacht niet dat de moeder [minderjarige] kan bieden wat hij nodig heeft. De moeder heeft nog doelen te behalen ten aanzien van haar opvoedingsvaardigheden en een thuisplaatsing doet juist een groot beroep op die vaardigheden. Daarbij komt dat er door de vele wisselingen in de opvoedsituatie sprake zal zijn van hechtingsproblematiek bij [minderjarige] . Ook de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn speelt een rol. Een kind heeft maar een beperkte draagkracht. De raad vreest dat in de langdurige strijd tussen de GI en de moeder het belang van [minderjarige] is ondergesneeuwd.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.
De moeder heeft na de mondelinge behandeling bij het hof alsnog een verzoek tot vervanging van de GI door LJ&R ingediend. Om proceseconomische redenen zal het hof dit verzoek eerst behandelen.
3.10.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat vervanging van de GI door LJ&R in het belang van [minderjarige] is. Het is voldoende gebleken dat de verhouding tussen de GI en de moeder zodanig verstoord is dat het niet aannemelijk is dat de moeder met de GI nog tot een goede samenwerking kan komen, gericht op terugplaatsing van [minderjarige] . Daarbij neemt het hof de belaste voorgeschiedenis in aanmerking en het feit dat ter zitting is gebleken dat de GI hangende een onafhankelijk onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] , de raad heeft verzocht om een onderzoek te starten naar de mogelijkheden voor een gezagbeëindiging. Ter zitting van het hof hebben alle verschenen partijen ingestemd met het verzoek van de moeder om de GI te vervangen. LJ&R is bereid om de ondertoezichtstelling uit te voeren. Het hof zal het verzoek van de moeder toewijzen.
3.11.
Nu de GI zal worden vervangen door LJ&R, begrijpt het hof dat het hoger beroep van de moeder zich niet langer richt tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.12.
Het hof constateert dat alleen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in hoger beroep nog voor ligt. Voorts overweegt het hof dat de moeder haar verzoek ter zitting in die zin heeft gewijzigd dat de machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing met ingang van 9 mei 2017 dient te worden afgewezen.
3.13.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.14.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.15.
Het hof overweegt dat er al geruime tijd onduidelijkheid bestaat over het perspectief van [minderjarige] . Op verzoek van het hof heeft het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) in opdracht van de GI een onafhankelijk onderzoek laten verrichten naar de thuissituatie van de moeder en haar opvoedvaardigheden (hierna: het onderzoek). De onderzoekster, drs. [gezondheidspsycholoog] , heeft hierover op 12 januari 2017 rapport uitgebracht en bij brief van 28 februari 2017 de onderzoeksresultaten op een aantal punten nader toegelicht.
3.16.
De conclusie van het onderzoek is - kort samengevat - dat het voor [minderjarige] ’s ontwikkeling zowel op de korte als op de lange termijn het meest wenselijk is dat hij de kans krijgt om toch verder op te groeien bij zijn moeder. Er lijkt sprake te zijn van de mogelijkheid tot ‘good enough parenting’, zeker wanneer de moeder goed begeleid wordt door hulpverleners in wie de moeder vertrouwen stelt. Wel dient er aan de in het onderzoeksrapport genoemde contra-indicaties voor terugplaatsing te worden gewerkt. Een van die contra-indicties is dat de moeder niet goed in staat is om [minderjarige] de structuur te bieden die hij nodig heeft en dat zij soms geneigd is hem te overprikkelen en nalaat hem voldoende duidelijkheid te geven. Ondanks diverse trainingen is zij niet goed in staat om een affectieve lading in de interactie in te zetten. Er is weinig emotionele uitwisseling tussen de moeder en [minderjarige] en de relatie komt hierdoor gecompliceerd over. De onderzoekster adviseert opvoedondersteuning voor de moeder en daarnaast zal er door middel van trainingen fors geïnvesteerd moeten worden in de band tussen de moeder en [minderjarige] . Die band zal rustig moeten worden opgebouwd. Een andere contra-indicatie voor terugplaatsing is het wantrouwen van de moeder en haar opstelling naar hulpverleners waardoor zij moeilijk begeleidbaar is. De onderzoekster concludeert dat de moeder begeleid zal moeten worden door hulpverleners die zij vertrouwt. Gelet op haar persoonlijke groei verwacht de onderzoekster dat de moeder beter dan voorheen in staat zal zijn te profiteren van hulpverlening. Daarbij is het van belang dat de moeder met haar persoonlijke hulpverlening werkt aan het vergroten van haar vertrouwen in de hulpverlening en aan verbetering van haar begeleidbaarheid. De moeder zou in dat kader baat hebben bij sessies met haar psycholoog, die noodzakelijk worden geacht voor terugplaatsing. De onderzoekster ziet ook een mogelijke contra-indicatie in de betrokkenheid van [minderjarige] bij het pleeggezin. Ook het pleeggezin zal volgens de onderzoekster (mogelijk) begeleiding nodig hebben bij het afbouwen van het contact met [minderjarige] .
3.17.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat thans nog niet kan worden vastgesteld dat terugplaatsing bij de moeder in het belang van [minderjarige] is. Om tot zodanige terugplaatsing te komen zonder de ontwikkeling van [minderjarige] in gevaar te brengen, is een actieve inzet van de moeder nodig met begeleiding van LJ&R.
LJ&R zal de moeder de begeleiding moeten bieden die volgens het rapport van drs. [gezondheidspsycholoog] gewenst is. Voorwaarde hierbij is dat de moeder bereid en in staat zal blijken te zijn de adviezen van de hulpverlening te volgen en in praktijk te brengen. De moeder zal dienen te werken aan haar persoonlijke problematiek. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij weer door haar psycholoog wordt begeleid. Het terugplaatsingstraject zal in het belang van [minderjarige] geleidelijk en zorgvuldig begeleid, geëvalueerd en beoordeeld dienen te worden door LJ&R en niet te haastig kunnen worden uitgevoerd. Daarbij zal ook aan het pleeggezin de nodige hulp en steun dienen te worden geboden. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] ernaar te streven het terugplaatsingstraject te doorlopen binnen het tijdsbestek van de geldende uithuisplaatsing en is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is zolang niet is komen vast te staan dat het terugplaatsingstraject met goed gevolg is afgesloten. Gegeven de in aanmerking te nemen belangen van [minderjarige] , is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing niet in strijd is met het EVRM.
3.18.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
vervangt de gecertificeerde instelling Stichting Intervence, gevestigd te [vestigingsplaats] , door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, H. van Winkel en
A. Herczog en is op 30 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.