In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van de minderjarige [minderjarige] tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2016. De rechtbank had de minderjarige onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De ouders, appellanten in deze procedure, hebben verzocht om vernietiging van de beschikking en om nader onderzoek naar het toekomstperspectief van hun kind. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 maart 2017, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, mr. N. Wouters. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) waren ook vertegenwoordigd.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de ouders niet tegen de beslissing tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing opkomen, maar dat zij belang hebben bij de procedure vanwege de overwegingen van de kinderrechter over het perspectief van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de ouders zich niet richt tegen de beslissingen van de kinderrechter, maar tegen de overwegingen met betrekking tot het perspectief van de minderjarige. Het hof concludeert dat de ouders geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun beroep en verklaart hen niet-ontvankelijk.
De uitspraak van het hof is gedaan op 30 maart 2017 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De zaak heeft belangrijke implicaties voor de betrokkenen, vooral voor de minderjarige, wiens toekomstperspectief centraal staat in deze juridische procedure.