ECLI:NL:GHSHE:2017:1389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.196.995_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een onafhankelijke bewindvoerder en mentor in een familiekwestie met betrekking tot onderbewindstelling en mentorschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor [belanghebbende 1], die als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat is zijn belangen te behartigen. De appellant, een van de broers van de rechthebbende, heeft in hoger beroep verzocht om de benoeming van een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor, omdat de huidige bewindvoerders, [belanghebbende 2] en [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende], volgens hem niet in staat zijn om de belangen van de rechthebbende adequaat te behartigen. De appellant wijst op verstoorde familieverhoudingen en wantrouwen tussen de broers, wat volgens hem schadelijk is voor de rechthebbende.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 februari 2017, waarbij verschillende betrokkenen zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om af te wijken van de voorkeur van de rechthebbende voor de benoeming van een van zijn broers tot bewindvoerder en mentor. Het hof oordeelt dat de benoeming van een onafhankelijke derde noodzakelijk is om verdere conflicten binnen de familie te voorkomen en de belangen van de rechthebbende te waarborgen.

Het hof heeft Bureau Inkomens Beheer B.V. voorgesteld als nieuwe bewindvoerder en mentor, en partijen zijn verzocht om zich hierover uit te laten. De beslissing over de benoeming wordt aangehouden tot 21 april 2017, waarbij het hof de zaak op basis van de ingediende stukken zal afdoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 maart 2017
Zaaknummer: 200.196.995/01
Zaaknummer eerste aanleg: 4457221 BM VERZ 15-3514
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.J. Drost.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [belanghebbende 1] , hierna: de rechthebbende/ betrokkene;
  • [belanghebbende 2] ,
huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende,
in hoger beroep vertegenwoordigd door mr. P.J.H.C. Glenz;
- [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] ,
huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende;
  • [rechthebbende 1] ;
  • [rechthebbende 2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, Team Toezicht, zittingsplaats Maastricht van 4 mei 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2016, heeft appellant verzocht voormelde beschikking (naar het hof begrijpt: gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor voor de rechthebbende/ betrokkene te benoemen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2016, heeft [belanghebbende 2] verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellant, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [rechthebbende 2] ;
  • [belanghebbende 2] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] ;
  • de rechthebbende/ betrokkene.
[rechthebbende 1] is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 november 2015;
  • de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van appellant van 25 augustus 2016 en 13 september 2016;
  • de brief van [belanghebbende 2] van 24 september 2016;
  • het V-formulier met één bijlage van mr. Glenz van 9 februari 2017.
2.5.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep, op 23 februari 2017, is nog ingekomen de brief van [belanghebbende 2] gedateerd 21 februari 2017.
Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inhoud van de stukken is het volgende gebleken.
[belanghebbende 1] , de rechthebbende/ betrokkene, is geboren op 7 september 1939. Zijn broers zijn:
  • [appellant] , appellant;
  • [belanghebbende 2] , huidig bewindvoerder en mentor;
  • [rechthebbende 1] ;
  • [rechthebbende 2] .
[huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] is de stiefzoon van [belanghebbende 2] .
3.2.
[huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] en [belanghebbende 2] hebben de kantonrechter op 18 september 2015 ten behoeve van de rechthebbende verzocht om een onderbewindstelling alsmede instelling van een mentorschap met benoeming van [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] en [belanghebbende 2] tot mentor en bewindvoerder.
3.3.
Op 13 oktober 2015 heeft [rechthebbende 2] de kantonrechter verzocht om een ondercuratelestelling ten behoeve van de rechthebbende.
Dit verzoek is bij beschikking van 4 mei 2016 (zaaknummer 4541542 CU VERZ 15-217) afgewezen.
3.4.
Bij de bestreden beschikking, eveneens van 4 mei 2016, heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld met ingang van 16 mei 2016, met gelijktijdige instelling van een mentorschap ten behoeve van de rechthebbende.
De kantonrechter heeft [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] en [belanghebbende 2] benoemd tot bewindvoerders en mentoren.
3.5.
Appellant kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het benoeming van [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] en [belanghebbende 2] als mentoren en bewindvoerders betreft en hij is van dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen.
In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aan.
[belanghebbende 2] heeft uit het vermogen van de rechthebbende een bedrag van € 8.000,= aan zichzelf en zijn gezinsleden toegekend. Verder is er € 10.000,= van de bankrekening van de rechthebbende afgeschreven. De rechthebbende weet niet waarom en vervolgens is de administratie van de rechthebbende, waaronder de bankafschriften, uit de woning van de rechthebbende verwijderd.
De verstoorde familieverhoudingen, het onderlinge wantrouwen, de voortdurende ruzie en het gebrek aan communicatie binnen de familie vormen gegronde redenen om van het wettelijke uitgangspunt af te wijken. De broers van de rechthebbende leven al jaren in onmin met elkaar en er is geen reden om aan te nemen dat hierin verbetering komt. Integendeel, de zorg voor de rechthebbende is in toenemende mate een bron van conflicten. Er is onenigheid over geld, boodschappen, een bril, een telefoon, maaltijden etc. Deze situatie is strijdig met de belangen van de rechthebbende, die tussen zijn ruziënde broers in zit en zich geen houding weet te geven. Om verdere onenigheden te voorkomen, vindt appellant het noodzakelijk dat een onafhankelijke en professionele bewindvoerder en mentor worden benoemd (niet zijnde een familielid) die slechts naar de belangen van de rechthebbende handelt en met distantie kan communiceren met de familie.
Daarnaast is [belanghebbende 2] slecht ter been en kampt hij met gezondheidsproblemen waardoor hij regelmatig is uitgeschakeld. [belanghebbende 2] is niet (voldoende) beschikbaar voor de rechthebbende. [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] is op werkdagen niet beschikbaar voor de rechthebbende, omdat hij niet in [woonplaats] woont en werkt.
3.6.
[belanghebbende 2] heeft een verweerschrift ingediend. Zijn standpunt luidt als volgt.
De schenkingen hebben plaatsgevonden op 18 december 2014; op dat moment was er geen sprake van dementie bij de rechthebbende. Tot 24 augustus 2015 heeft de rechthebbende zijn belangen zelf behartigd. Nadien heeft de rechthebbende [belanghebbende 2] gemachtigd om gelden van zijn bankrekening contant op te nemen. De rechthebbende vertrouwde en vertrouwt [belanghebbende 2] . Het bedrag van € 10.000,= is niet opgenomen, maar bancair overgeboekt naar de spaarrekening van de rechthebbende. De rechthebbende wenst niet dat appellant en [rechthebbende 2] inzage hebben in zijn financiële bescheiden.
Dat appellant en [rechthebbende 2] in onmin leven met [belanghebbende 2] en [rechthebbende 1] , laat onverlet dat [belanghebbende 2] de belangen van de rechthebbende naar eer en geweten kan behartigen. Hierbij moet tevens in ogenschouw worden gehouden dat de rechthebbende alleen [belanghebbende 2] en [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] heeft verzocht om zijn belangen te behartigen.
De financiën van de rechthebbende zullen aan controle door de kantonrechter onderhevig zijn. Er is geenszins gebleken dat [belanghebbende 2] de rechthebbende verwaarloost. De gezondheidstoestand van [belanghebbende 2] is voldoende om het mentorschap en bewindvoerderschap te kunnen vervullen.
Het hof overweegt het volgende.
3. 7.1. Het hof constateert allereerst dat voldoende aannemelijk is geworden –en overigens ook niet in geschil is tussen appellant en de andere broers alsmede [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] – dat [belanghebbende 1] als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Betrokkene functioneert op een beperkt intelligentieniveau en er is sprake van dementie. Ook zijn er lichamelijke problemen. De kantonrechter heeft dan ook terecht ten behoeve van [belanghebbende 1] een bewind ingesteld over zijn huidige en toekomstige goederen en een mentorschap ten behoeve van hem ingesteld.
Tussen appellant en [rechthebbende 2] enerzijds en [belanghebbende 2] , [rechthebbende 1] en [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] anderzijds is slechts in geschil wie als bewindvoerder en mentor dient te worden benoemd.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:435 lid 3 BW respectievelijk 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van een (nieuwe) bewindvoerder en/of mentor de uitdrukkelijke voorkeur van respectievelijk de rechthebbende en/of betrokkene tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. De wet spreekt – indien de betrokkene/ rechthebbende geen echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel heeft – in het vierde lid van voorgaande wetsartikelen de voorkeur uit voor één van diens ouders, kinderen, broers of zusters.
3.7.3.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de rechthebbende/ betrokkene met al zijn broers een goede band heeft en dat zij allen geregeld bij de rechthebbende op bezoek komen. De relatie tussen appellant (en [rechthebbende 2] ) en de huidige bewindvoerders [belanghebbende 2] en [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] (en [rechthebbende 1] ) anderzijds is echter gebrouilleerd. Tussen de twee groepen bestaat over en weer een diepgeworteld wantrouwen, hetgeen ook ter zitting van het hof is gebleken. Daarbij komt dat de huidige bewindvoerders/mentoren ter zitting van het hof desgevraagd geen verklaring hebben kunnen geven voor een in januari 2015 van de spaarrekening van [belanghebbende 1] afgeschreven bedrag van € 10.000,- , hetgeen het wantrouwen van appellant (en [rechthebbende 2] ) eens te meer voedt. Het hof is van oordeel dat de spanningen tussen appellant en [rechthebbende 2] enerzijds en de huidige bewindvoerders [belanghebbende 2] en [huidig bewindvoerder en mentor van de rechthebbende] en [rechthebbende 1] anderzijds en het over en weer bestaande wantrouwen – die ongetwijfeld zijn invloed hebben op de rechthebbende/betrokkene – meebrengen dat er gegronde redenen zijn om af te wijken van de door [belanghebbende 1] ten overstaan van de kantonrechter uitgesproken voorkeur voor de benoeming van [belanghebbende 2] tot bewindvoerder/mentor. Naar het oordeel van het hof is voorts, gelet op de spanningen tussen de broers, het belang van de rechthebbende/ betrokkene niet gediend met de benoeming van één van de broers tot bewindvoerder en mentor.
Het hof acht het daarentegen in het belang van de rechthebbende/betrokkene noodzakelijk dat een onafhankelijke derde tot bewindvoerder en mentor wordt benoemd teneinde discussie tussen de familieleden en daarmee samenhangende spanningen in het kader van die beslissingen te voorkomen. Het hof is van oordeel dat hiermee de belangen van de rechthebbende/betrokkene optimaal worden behartigd en dat tevens gewaarborgd wordt dat over beslissingen door een onafhankelijke derde met de familieleden van de rechthebbende kan worden gecommuniceerd.
3.7.4.
Het hof stelt voor Bureau Inkomens Beheer B.V. (hierna: BIB) te [kantoorplaats] (Postbus [postbusnummer] , [postcode] , telefoon: [netnummer en telefoonnummer] ) tot bewindvoerder en mentor te benoemen. De griffier van het hof heeft telefonisch contact gehad met BIB, waarna BIB zich akkoord heeft verklaard met de benoeming.
Het hof zal appellant en belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich hierover binnen drie weken na heden uit te laten. Dit betreft niet de beslissing van het hof een onafhankelijke derde tot bewindvoerder en mentor te benoemen doch slechts het voorstel van het hof om in deze Bureau Inkomens Beheer B.V. te Brunssum te benoemen. In afwachting van deze reacties zal iedere beslissing worden aangehouden.
Na ontvangst van deze uitlatingen zal het hof de zaak in beginsel op de stukken, zonder nadere mondelinge behandeling afdoen.
3.7.5.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt partijen zich uiterlijk 21 april 2017 schriftelijk uit te laten over de door het hof voorgestelde, te benoemen mentoren en bewindvoerder;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 21 april 2017 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en M.A. Ossentjuk en in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. van der Horst in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.