ECLI:NL:GHSHE:2017:1388

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.196.170_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsbeschikking en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een echtscheidingsbeschikking. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 20 april 2016, waarin de echtscheiding was uitgesproken en de partneralimentatie was vastgesteld op € 1.549,- per maand. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, had een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij een hogere partneralimentatie verzocht.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking van 20 april 2016 niet tijdig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor deze haar kracht heeft verloren. De termijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 1:163 lid 3 BW, was op 20 januari 2017 verstreken. Hierdoor was er geen sprake meer van een echtscheiding of een procedure daartoe, en ontbrak het belang bij de behandeling van de nevenvoorzieningen.

Gelet op deze omstandigheden heeft het hof partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken in het principaal en het incidenteel hoger beroep. De beslissing is genomen in het openbaar, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.196.170/01
zaaknummer rechtbank : C/03/205208/FARK 15-1303
beschikking van de meervoudige kamer van 30 maart 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood te Sittard,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.N. Geerman te Sittard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 20 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 18 juli 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 20 april 2016.
2.2
De vrouw heeft op 7 september 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 19 oktober 2016 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 6 september 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 maart 2017 met bijlagen, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 maart 2017 met bijlagen, ingekomen ter griffie op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man gedateerd op 7 maart 2017 met als bijlage een brief van de advocaat van de man van 8 maart 2017, ingekomen op 8 maart 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 maart 2017, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 maart 2017 met als bijlage een brief die (abusievelijk) is gedateerd op 19 maart 2017, ingekomen ter griffie op 10 maart 2017.
2.5
De mondelinge behandeling die was gepland op 14 maart 2017 heeft, gelet op de inhoud van voormelde op 8 maart 2017 en 10 maart 2017 ingekomen berichten, niet plaatsgevonden.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 1.549,- per maand.
3.2
De grieven van de man zien op de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, haar behoeftigheid en zijn draagkracht. De man verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de partneralimentatie op nihil wordt gesteld met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, met veroordeling van de vrouw om aan de man te restitueren hetgeen zij ten onrechte heeft geïncasseerd op basis van de beschikking waarvan beroep.
3.3
De grieven van de vrouw zien op haar behoeftigheid en de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt:
  • in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans hem dit te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep, met veroordeling van de man uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten salaris advocaat, begroot op € 131,-, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na aanschrijving tot de dag der algehele voldoening;
  • in het incidenteel hoger beroep de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en de partneralimentatie vast te stellen op primair € 2.513,- bruto per maand en subsidiair op € 1.823,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding met nevenvoorzieningen tussen partijen uitgesproken. Ontbinding van het huwelijk komt vervolgens tot stand door inschrijving van de beschikking waarin de echtscheiding is uitgesproken in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
In artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht verliest indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Aldus wordt de rechtszekerheid gediend.
4.3
Krachtens het bepaalde in artikel 820, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan, indien een echtgenoot slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing omtrent nevenvoorzieningen, de andere echtgenoot na het verstrijken van de voor het instellen van het hoger beroep of na berusting geen hoger beroep meer instellen tegen de uitspraak voor zover daarbij een verzoek tot echtscheiding is toegewezen. In de onderhavige zaak is de beschikking van 20 april 2016 in kracht van gewijsde gegaan op 20 juli 2016, de dag waarop de beroepstermijn is verstreken.
4.4
De zes maanden termijn van artikel 1:163 lid 3 BW is met inachtneming van het voorgaande op 20 januari 2017 verstreken. Op dat moment heeft de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren. Nu de echtscheiding geen onderdeel is geworden van de strijd in hoger beroep en zijdens de man in zijn verzoek in hoger beroep ook nadrukkelijk is verzocht de bestreden beschikking uitsluitend te vernietigen voor zover deze de bepaalde nevenvoorziening betreft, bieden wet noch jurisprudentie een ander aanknopingspunt voor de ingang van de voornoemde termijn van zes maanden.
4.5
Bij in rechtsoverweging 2.4 vermelde berichten die bij het hof zijn ingekomen op 8 maart 2017, hebben partijen het hof desgevraagd laten weten dat de echtscheidingsbeschikking van 20 april 2016 niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft de vrouw haar incidenteel hoger beroep ingetrokken.
4.6
Gelet op het voorgaande is er geen sprake (meer) van een echtscheiding of een procedure daartoe, zodat de rechtsgrond voor en belang bij een behandeling van de nevenvoorzieningen als verzocht ontbreken.

5.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Het vorenstaande brengt mee dat het hof partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun verzoeken in het principaal en het incidenteel hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en A. Herczog, bijgestaan door de griffier, en is op 30 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.