ECLI:NL:GHSHE:2017:1384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.192.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van ouderschapsplan en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2016 aangevochten. In deze beschikking was een ouderschapsplan vastgesteld waarin de man was verplicht om € 500,- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De vrouw is op 6 juni 2016 in hoger beroep gekomen, waarna de man op 25 juli 2016 een verweerschrift met incidenteel hoger beroep indiende. Tijdens de procedure zijn verschillende stukken ingekomen, waaronder journaalberichten van beide partijen.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de kinderalimentatie. De man zal vanaf 1 januari 2015 een bedrag van € 211,- per kind per maand aan de vrouw moeten betalen, en de achterstand in de betalingen moet vóór 20 mei 2017 zijn voldaan. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissing omtrent de proceskosten, en heeft de nieuwe afspraken tussen partijen vastgelegd in de beschikking. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.192.932/01
zaaknummer rechtbank : C/01/297600/FA RK 15-4433
beschikking van de meervoudige kamer van 30 maart 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.A. van den Heuvel te Helmond,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.H.C. van de Kerkhof te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 6 juni 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 7 maart 2016.
2.2.
De man heeft op 25 juli 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 23 augustus 2016 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 november 2016 met bijlagen, ingekomen op 21 november 2016;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op 9 februari 2017;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 5 januari 2016, ingekomen op 20 juli 2016;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 februari 2017, met als bijlage een brief van diezelfde datum, ingekomen op 21 februari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 februari 2017, met als bijlage een brief van diezelfde datum, ingekomen op 22 februari 2017.
2.5.
De mondelinge behandeling die was gepland op 23 februari 2016, heeft, gelet op de inhoud van voormelde brieven van 21 respectievelijk 22 februari 2017, niet plaatsgevonden.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.3.
In een door partijen opgemaakt en op 15 juli 2013 ondertekend ouderschapsplan, zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 500,- per maand (het hof begrijpt: voor twee kinderen tezamen) zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, voormeld ouderschapsplan gewijzigd, voor wat betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie), aldus dat deze bijdrage met ingang van 1 januari 2015 nader wordt bepaald op € 114,02 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2016 op een bedrag van € 115,50 per kind per maand en is voort bepaald dat op de vrouw geen terugbetalingsverplichting rust voor zover de man met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2015 meer heeft betaald aan kinderalimentatie dan hij op grond van de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsverplichting dient te betalen.
4.2.
De vrouw is in hoger beroep gekomen en de man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Uit de inhoud van voornoemde brieven blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , aldus dat de man aan de vrouw ter zake dient te voldoen een bedrag van € 211,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2015 en voorts dat de als gevolg hiervan ontstane achterstand in de betaling van bedoelde onderhoudsbijdrage, vóór 20 mei 2017 volledig zal zijn voldaan.
5.2.
Partijen verzoeken het hof deze overeenstemming vast te leggen in een beschikking, aan welk verzoek het hof gehoor zal geven.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, met uitzondering van hetgeen daarin ten aanzien van de proceskosten is overwogen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2016, met uitzondering van hetgeen daarin ten aanzien van de proceskosten is beslist
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt het tussen partijen op 15 juli 2013 ondertekende ouderschapsplan wat betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats]
met ingang van 1 januari 2015 en bepaalt dat de man vanaf genoemde datum aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voornoemd € 211,- per kind per maand dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man de als gevolg van deze beschikking ontstane achterstand in de betaling van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vóór 20 mei 2017 aan de vrouw dient te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en
H.J.M. van Arkel-van Gasselt, bijgestaan door de griffier, en is op 30 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.