In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt in de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 juni 2015, waarbij hij in verschillende gemeenten hennepplanten heeft geteeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een organiserende, leidinggevende en aansturende rol heeft gehad bij de uitvoering van de feiten door medeverdachten. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld voor het telen van hennep. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft uiteindelijk het vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt bewezen verklaard op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van de verdachte zelf. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de feiten, maar het hof heeft geconcludeerd dat zijn bijdrage aan de hennepteelt van voldoende gewicht was om als medepleger te worden aangemerkt. De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.