ECLI:NL:GHSHE:2017:1326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
20-000010-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in tenuitvoerleggingszaken van voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch zich gebogen over de bevoegdheid om kennis te nemen van een tenuitvoerleggingszaak met betrekking tot een eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel gelastte. Het hof oordeelde dat artikel 407, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering prevaleert boven artikel 509ff, eerste lid, en dat het hof bevoegd is om de tenuitvoerleggingszaak te behandelen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan twee vermogensdelicten, waarvoor hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank had eerder de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel gelast, maar het hof oordeelde dat deze beslissing in strijd was met de wet, aangezien de officier van justitie in eerste aanleg geen tenuitvoerlegging had gevorderd. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, rekening houdend met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000010-16
Uitspraak : 13 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 23 december 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700158-14 en 03-700120-15, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 20-002926-12, 03-700516-10, tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis van beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal (03-700158-14 primair en 03-700120-15 feit 2) en diefstal in vereniging (03-700120-15 feit 1), maar is hem met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar (20-002926-12).
Ten slotte heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 weken afgewezen (03-700516-10).
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bevoegdheid van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank Limburg onder meer de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelast (20-002926-12). Namens de verdachte is op 29 december 2015 onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De vraag is welk gerechtshof bevoegd is te oordelen over deze tenuitvoerleggingszaak.
Wettelijk kader:
De plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is wettelijk geregeld in art.
38m – 38u Sr. Art. 38p Sr bepaalt dat de ISD-maatregel ook voorwaardelijk kan worden opgelegd.
Artikel 38r van het Wetboek van Strafrecht luidt:
“De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, bevelen dat de maatregel alsnog zal worden tenuitvoergelegd.”
Artikel 509z, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Wanneer het openbaar ministerie van oordeel is dat toepassing behoort te worden gegeven aan een der bepalingen van de artikelen 38q of 38r van het Wetboek van Strafrecht, dient het een daartoe strekkende, met redenen omklede vordering, in.”
Artikel 509ff, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van de artikelen 38r en 38s kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening en de veroordeelde binnen veertien daggen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.”
Artikel 407, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.”
Het hof overweegt als volgt.
Voor procedures over een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel geldt de regeling in Titel IIC van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering (art. 509y – 509gg Sv).
Dit lijkt te zijn miskend in de inleidende “Vordering na voorwaardelijke veroordeling” waarin wordt verwezen naar de art. 14f, 14g en 14h Sr.
Uit artikel 509ff, eerste lid Sv volgt dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij uitsluiting bevoegd is van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank inzake de toepassing van art. 38r Sr kennis te nemen.
Hier staat tegenover dat ingevolge artikel 407, eerste lid Sv het hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden gesteld. De beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling wegens het zich schuldig maken aan een nieuw strafbaar feit, maakt deel uit van het vonnis in de hoofdzaak en volgt het hoger beroep van de hoofdzaak. Een beperking van het hoger beroep enkel tot de hoofdzaak of enkel tot de beslissing omtrent de tenuitvoerlegging is in strijd met art. 407, eerste lid, Sv en daarom ontoelaatbaar.
Vanwege de samenhang tussen de in de hoofdzaak op te leggen straf en de omtrent de tenuitvoerlegging te nemen beslissing is het onwenselijk dat (in hoger beroep) verschillende gerechten oordelen over enerzijds de hoofdzaak en anderzijds de tenuitvoerleggingszaak. Daarom prevaleert naar het oordeel van het hof in een geval als het onderhavige de regeling van art. 407, eerste lid, Sv boven die van art. 509ff Sv en is het gerechtshof
s’-Hertogenbosch bevoegd om kennis te nemen van de tenuitvoerleggingszaak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het in de zaak met parketnummer 03-700185-14 primair en het in de zaak met parketnummer 03-700120-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De raadsman heeft van de verdachte heeft:
- zich ten aanzien van de bewezen verklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- ten aanzien van de strafmaat het hof verzocht zich aan te sluiten bij de vordering van de advocaat-generaal;
- ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzing bepleit;
- zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
In het bijzonder merkt het hof op dat de officier van justitie in de tenuitvoerleggingzaak van de voorwaardelijke ISD-maatregel (20-002926-12) ter zitting niet de tenuitvoerlegging heeft gevorderd, maar verlenging van de proeftijd en dat de rechtbank in strijd met art. 38r Sr – bepalende dat de rechtbank slecht op vordering van het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging kan bevelen – de tenuitvoerlegging heeft bevolen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-700158-14:1 primair:hij op of omstreeks 13 maart 2014 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 100 Euro, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
1 subsidiair:hij op of omstreeks 13 maart 2014 in de gemeente Heerlen opzettelijk 100 Euro, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Zaak met parketnummer 03-700120-15 (gevoegd):1:hij op of omstreeks 12 maart 2015 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een klopboormachine (Makita), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2:hij op of omstreeks 05 september 2015, in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Limburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeftweggenomen kinderchocolade en/of Haribo cola flesjes en/of Haribo kersen en/of Meller snoep, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair en in de zaak met parketnummer 03-700120-15 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-700158-14:
1 primair:hij op 13 maart 2014 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 100 Euro, toebehorende aan [slachtoffer] .
Zaak met parketnummer 03-700120-15 (gevoegd):1
:hij op 12 maart 2015 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een klopboormachine (Makita), toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
2:hij op 05 september 2015, in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kinderchocolade en Haribo cola flesjes en Haribo kersen en Meller snoep, toebehorende aan de [slachtoffer 3] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Ten aanzien van het bewezen verklaarde in de zaak onder parketnummer 03-700158-14: [1]

1.

Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 13 maart 2014, dossierpagina’s 6 tot en met 8, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van aangever [slachtoffer] :

(p. 6)
(…) Op 13 maart 2014, omstreeks 11.50 uur, pinde ik geld bij de pinautomaat van de ING, gelegen aan de van der Maessenstraat te Heerlen. (…) Ik pinde een bedrag van € 100,--. Ik pakte mijn bankpas uit de automaat en vervolgde mijn weg. Ik liep in de richting van de Saroleastraat te Heerlen. Een paar meter verderop werd ik benaderd door de politie. Deze deelde mij mede dat met de beveiligingscamera was gezien dat ik had gepind bij de ING bankautomaat en dat ik het geld niet uit de automaat had gepakt, dat ik mijn weg vervolgde en dat iemand anders mijn geld uit de pinautomaat had gepakt.

2.

Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 maart 2014, dossierpagina’s 12 en 13, inhoudende – zakelijk weergegeven – de bevindingen van [naam verbalisant 1] ;

(p. 12)
(…) Op donderdag 13 maart 2014 om 11.51 uur, hoorde ik [naam verbalisant 2] portofonisch doorgeven dat er twee, ter zake gepleegde vermogensdelicten, ambtshalve bekende personen over Van der Maessenstraat te Heerlen liepen in de richting van de coffeeshop gelegen aan de Honingmansstraat te Heerlen. (…) Ik, [naam verbalisant 1] , heb hierop via de navolgende camera’s de personen gelokaliseerd en gevolgd, waarbij ik het volgende heb waargenomen.
Camera 38, start 11:51:58 uur. Ik, [naam verbalisant 1] , zag de grotere persoon, zijnde de later te noemen [naam medeverdachte] , staan bij de ING pinautomaten, gelegen aan de Van der Maessenstraat te Heerlen. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat deze persoon ter hoogte van de rechter pinautomaat stond. (…) Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat ter hoogte van de pinautomaat links naast deze persoon een mannelijk persoon doende was, vermoedelijk ook met het pinnen van geld. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat de persoon welke bij de linker pinautomaat stond een mannelijk ouder persoon betrof (…) Ik, [naam verbalisant 1] zag dat de later te noemen verdachte [verdachte] op enkele meters achter beide personen stond. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat op enig moment de oudere persoon zijn pinhandelingen staakte en zich naar de fiets wendde. (…) Ik, [naam verbalisant 1] zag meteen op dat moment dat de later te noemen verdachte [verdachte] in de richting van de linker pinautomaat keek en enkele stappen in de richting van deze pinautomaat zette. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat [verdachte] plots enigszins verschrikt naar de pinautomaat keek en hiervan meteen wegdraaide. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat [verdachte] zich terug draaide en naar de pinautomaat keek en hier ook naar bleef kijken. Ik, [naam verbalisant 1] , zag vervolgens dat de oudere persoon op de fiets stapte en wegfietste over de Van der Maenenstraat gaande in de richting van de Saroleastraat te Heerlen. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat hierop meteen [verdachte] naar de linker pinautomaat liep. Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat [verdachte] op geen enkele wijze een pinhandeling maakte, echter ik, [naam verbalisant 1] , zag wel dat [verdachte] iets, vermoedelijk geld, uit de onderzijde van de automaat haalde. (…) Ik, [naam verbalisant 1] , zag hierop dat beide mannen (hof: [naam medeverdachte] en [verdachte] ) herhaaldelijk in de richting keken van de oudere persoon, welke reeds in de richting van de Saroleastraat fietste.
(p. 13)
Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat beide personen vervolgens wegliepen in de richting van de kruising met de Honigmanstraat te Heerlen.

3.

Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 13 maart 2014, dossierpagina’s 22 tot en met 24, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte:

(p. 23)
(…) Ik bevond mij vandaag in Heerlen bij het Corio Center bij de pinautomaat van de ING bank. (…) ik stond daar en toen was er een man aan het pinnen bij de naastgelegen pinautomaat van ING. Toen die man klaar was met pinnen zag ik dat hij het geld vergeten was. Ik heb dit geld gepakt.

4.

Een proces-verbaal van verhoor, d.d. 13 maart 2014, dossierpagina’s 41 en 42, inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] :

(p. 41)
V: vraag verbalisant
A: antwoord van de verdachte
V: Wat heeft [verdachte] (hof: verdachte) tegen jou gezegd over het geld?
A: Ja hij zei dat dit in de pinautomaat zat. Dat iemand dat had laten zitten.
V: Wanneer was dat?
A: Toen we wegliepen van de pin (…)
V: Wat gebeurde er toen?
A: We liepen weg. Ik zei toen tegen hem dan geef je mij ook maar de helft. Hij heeft mij toen 50 euro gegeven.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde in de zaak onder parketnummer 03-700120-15: [2]
Ten aanzien van het bewezen verklaarde onder 1 en 2 volstaat het hof, gelet op de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent, met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
t.a.v feit 1:
- de aangifte door [naam aangever] , namens [slachtoffer 2] ; [3]
- de verklaring van [naam getuige] ; [4]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 27 februari 2017.
t.a.v. feit 2:
- de aangifte door [naam aangever 3] , namens [slachtoffer 3] ; [5]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 27 februari 2017.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Feit 03-700158-14
Het hof acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen de primair ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, het geld naar de politie wilde brengen acht het hof volstrekt niet aannemelijk. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte zag dat het slachtoffer was vergeten zijn geld uit de pinautomaat te pakken en dat hij in plaats van het slachtoffer te waarschuwen heeft gewacht tot het slachtoffer weggefietst was. Daarnaast wordt de verklaring van verdachte op dit punt ook weersproken door de verklaring van [naam medeverdachte] , die van verdachte zeer kort nadat verdachte het geld uit de pinautomaat heeft genomen de helft van het weggenomen geld ontvangt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair en in de zaak met parketnummer 03-700120-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:

telkens diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 03-700120-15 onder 1 bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De verdachte heeft zich – kort gezegd – schuldig gemaakt aan twee diefstallen en een diefstal in vereniging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De advocaat-generaal heeft bij haar vordering uitdrukkelijk rekening gehouden met de wijze waarop verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven.
De raadsman heeft verzocht aan te sluiten bij de vordering van de advocaat-generaal.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een bedrag van € 100,-- dat het slachtoffer was vergeten uit een pinautomaat te nemen. Het hof vindt deze handelswijze verwerpelijk omdat verdachte misbruik heeft gemaakt van de situatie door het slachtoffer , zijnde een oudere man, niet te attenderen op het achtergebleven geld in de pinautomaat, maar zich het geld, nadat het slachtoffer was weggefietst toe te eigenen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal winkeldiefstallen. De verdachte heeft door de winkeldiefstallen te plegen schade, overlast en ergernis veroorzaakt voor de betreffende winkeliers en hen gehinderd in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt schade van winkeldiefstallen, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstallen, uiteindelijk door consumenten betaald worden.
Ten nadele van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 december 2016. Hieruit blijkt dat hij voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsrapporten en met name met het rapport van 9 februari 2017. Uit de rapporten blijkt dat verdachte in het verleden is gelabeld als veelpleger, dat hij een langdurige verslavingsgeschiedenis heeft en dat hij in het verleden is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis. In het rapport van 9 februari 2017 wordt beschreven dat verdachte een eerder opgelegd reclasseringstoezicht op 21 augustus 2016 positief heeft afgesloten. De gestelde doelen zoals huisvesting, woonbegeleiding, structurele dagbesteding, het stabiliseren van zijn financiën en middelengebruik zijn gehaald. Gezien de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt heeft de reclassering geadviseerd om de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel niet ten uitvoer te leggen. Met de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel zouden volgens de reclassering alle behaalde successen teniet worden gedaan. De reclassering heeft met betrekking tot de straf geen bijzondere voorwaarden geadviseerd omdat verdachte volledig is ingebed in de zorg en een meldplicht bij de reclassering hieraan niets toevoegt.
Naar berekening van het hof heeft verdachte 150 dagen in voorarrest doorgebracht.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Al het voorgaande afwegende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 50,00, geheel ter zake materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering. De vordering is derhalve aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het hof is uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is geweest van het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair bewezen verklaarde. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 20-002926-12
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Gelet op het bepaalde in artikel 38r Sr kan het hof dan niet de tenuitvoerlegging gelasten.
Het hof had overigens met de advocaat-generaal toewijzing van deze vordering niet opportuun geacht gelet op voornoemde positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt. Een vrijheidsbenemende maatregel of straf zou deze ontwikkelingen doorkruisen.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03-700516-10
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder op 26 oktober 2010 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 weken afwijzen. Hierbij heeft het hof enerzijds gelet op de ouderdom van de onderliggende feiten en anderzijds op voornoemde positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt. Een vrijheidsbenemende maatregel of straf zou deze ontwikkelingen doorkruisen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair en in de zaak met parketnummer 03-700120-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair en in de zaak met parketnummer 03-700120-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-700158-14 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20-002926-12;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-700516-10.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier,
en op 13 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie Regio Limburg Zuid, Leiding District Heerlen, Leiding Basiseenheid Heerlen-Noord, proces-verbaalnummer PL2432-2014028698, gesloten d.d. 25 maart 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 49.
2.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie Regio Limburg Zuid, Leiding District Heerlen, Leiding Basiseenheid Heerlen-Noord, proces-verbaalnummer PL2432-2014028698, gesloten d.d. 15 maart 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 49.
3.Proces-verbaal van verhoor van aangever R.J.P. Radix, namens Hornbach, (incl. goederenbijlage) opgenomen op pagina’s 6 t/m 8 van het proces-verbaal met registratienummer PL2300-2015046746.
4.Proces-verbaal van verhoor van Th.D. Willemsen, opgenomen op pagina 105 van het onder voetnoot 3 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor van aangever H. El Obeidi, namens Jan Linders, opgenomen op pagina’s 5 en 6 van het proces-verbaal met registratienummer PL2300-2015166843-09.