ECLI:NL:GHSHE:2017:1321

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
16/00393
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg. De zaak betreft de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] 7 te [plaats], die door de Heffingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas was vastgesteld op € 311.000 voor het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat ongegrond werd verklaard door de Rechtbank. Hierop volgde het hoger beroep bij het Hof.

Tijdens de zitting op 9 februari 2017 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, maar belanghebbende betwistte de juistheid van deze taxatie en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft daarbij gekeken naar de vergelijkbaarheid van de onroerende zaak met referentiepanden en de methodiek van waardebepaling volgens de Wet WOZ.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie beroep in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00393
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 7 april 2016, nummer AWB 15/2630, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Horst aan de Maas,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 7 te [plaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2013 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 is vastgesteld op een bedrag van € 311.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2014 (hierna: de aanslag) opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Het tegen de beschikking en de aanslag gemaakt bezwaar is, naar het Hof begrijpt, bij in één geschrift vervatte uitspraken, ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [B] en [C] , taxateur.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een in het jaar 1916 gebouwde vrijstaande geschakelde woning, met een inhoud van circa 613 m3. Het perceel heeft een oppervlakte van 870 m2. Op 156 m² van het perceel is ten behoeve van derden een recht van overpad gevestigd.
2.2.
De onroerende zaak is gelegen in de dorpskern [plaats] (gemeente Horst aan de Maas) nabij uitvalwegen en agrarisch gebied.
2.3.
De Heffingsambtenaar beroept zich, ter onderbouwing van de in onderdeel 1.1. vermelde WOZ-beschikking, op een taxatierapport, opgesteld door WOZ-taxateur [C] op 11 mei 2015, en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van vier in de gemeente Horst aan de Maas gelegen referentieobjecten, te weten [adres 2] 5, [adres 3] 74 en 77 en [adres 4] 51. De waarde van de onroerende zaak is in het taxatierapport bepaald op € 325.000.
2.4.
Tot het dossier behoort een akte van levering van het pand aan de [adres 3] 77 en een akte van levering van het pand aan de [adres 2] 5. Uit beide akten blijkt dat de achternaam van één van de verkopers gelijk is aan de achternaam van één van de kopers.
2.5.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde een taxatierapport overgelegd dat op 24 juni 2014 is opgemaakt door [D] , werkzaam bij “ [E] ”. Deze taxateur heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaak getaxeerd op € 274.000. Tot het taxatierapport behoort een taxatiekaart met de rekenkundige onderbouwing van voormelde waarde. Hieruit blijkt dat gebruik gemaakt is van verkoopgegevens van een drietal referentiewoningen: [adres 5] 49, [adres 4] 51 en [adres 6] 41, alle gelegen in de gemeente Horst aan de Maas.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of op grond van artikel 17 van de Wet WOZ de vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 311.000 niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Heffingsambtenaar bevestigend.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende hieraan het volgende toegevoegd:
De taxatiekaart die is opgemaakt door [D] (zie onderdeel 2.5.) behoeft aanpassing. Ten onrechte is bij de waardering van de onroerende zaak rekening gehouden met het stuk van het perceel waarop een recht van overpad is gevestigd. Tevens is bij de analyse van de verkoopsom van het referentiepand aan de [adres 4] 51 een onjuiste transactieprijs gehanteerd. Dit alles leidt tot een lager waardestandpunt; belanghebbende staat nu een waarde van € 250.000 voor.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Heffingsambtenaar en vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot € 250.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waarde de prijs die de meestbiedende koper zou hebben betaald bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze van verkoop na de beste voorbereiding.
4.2.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
4.3.
De Heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op het in onderdeel 2.3. vermelde taxatierapport. Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onderhavige onroerende zaak als van de referentieobjecten, een bijgebouwwaardemodel en een kavelmodel. In het taxatierapport heeft de taxateur een matrix betreffende de onroerende zaak en de referentieobjecten opgenomen. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar nog een grondwaardeberekening van de onroerende zaak overgelegd.
4.4.
Belanghebbende stelt dat uit de in onderdeel 2.4. vermelde akten blijkt dat deze door de Heffingsambtenaar gehanteerde referentiepanden binnen de respectievelijke families zijn verkocht en dat de verkoopprijzen niet in de markt tot stand zijn gekomen. Gelet op de gelijkluidende achternamen van één van de kopers en één van de verkopers bij beide transacties is het vermoeden gerechtvaardigd dat desbetreffende onroerende zaken in beide gevallen verkocht zijn aan familieleden. Aangezien de Heffingsambtenaar hierover verder geen uitsluitsel heeft gegeven acht het Hof het aannemelijk dat niet uit te sluiten is dat de verkoopprijzen niet op de in onderdeel 4.1. bedoelde wijze tot stand zijn gekomen. Hier doet niet aan af de stelling van de Heffingsambtenaar, dat de verkoopprijzen, in het geval dat inderdaad de beide panden aan familieleden zijn verkocht, niettemin door marktwerking tot stand zijn gekomen omdat de prijs per m³ van voormelde referentiepanden in lijn ligt met de geanalyseerde prijzen per m³ van de overige referentiepanden. De conclusie is derhalve dat de referentiepanden aan de [adres 2] 5 en aan de [adres 3] 77 niet ter onderbouwing van de getaxeerde waarde en derhalve van de beschikte waarde kunnen dienen.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de overige in het taxatierapport en in de matrix genoemde referentieobjecten ( [adres 4] 51 en [adres 3] 74) en de onderhavige onroerende zaak in zodanige mate met elkaar vergelijkbaar zijn, dat de verkoopprijzen van die objecten terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de waarde van de onroerende zaak. Naar het oordeel van het Hof is bij de waardering van de onroerende zaak in voldoende mate rekening gehouden met de verschillen in waardebepalende factoren zoals onder meer type, ouderdom, ligging, staat van onderhoud, inhoud en oppervlakte tussen die objecten en de onroerende zaak.
4.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat het pand aan de [adres 4] 51 vele malen luxer is dan de onroerende zaak, en dat de Heffingsambtenaar met deze omstandigheid geen, dan wel onvoldoende, rekening heeft gehouden. De Heffingsambtenaar heeft dit gemotiveerd weersproken. Hij heeft er op gewezen dat de onroerende zaak in de loop van de jaren vóór de onderhavige waardepeildatum grondig is verbouwd, gemoderniseerd en uitgebouwd (in het jaar 2010). Blijkens het in onderdeel 2.3. vermelde taxatierapport heeft de taxateur van de gemeente Horst aan de Maas de onroerende zaak ook inpandig opgenomen. Gelet op de tot de gedingstukken behorende verkoopbrochure met beeldmateriaal van het pand aan de [adres 4] 51 - waarin is opgenomen dat dit pand “geheel aangepast en gemoderniseerd is”-, de geloofwaardige verklaring van de taxateur over de staat van de onroerende zaak en het feit dat de door belanghebbende ingeschakelde taxateur de onroerende zaak niet inpandig heeft bezocht, acht het Hof aannemelijk dat er geen verschillen in luxe tussen de onroerende zaak en het pand aan de [adres 4] 51 bestaan die dienen te leiden tot een aanpassing van de waardering van de onroerende zaak.
4.7.
Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de bijgebouwen van het pand aan de [adres 4] 51 te laag zijn gewaardeerd. Hij geeft daarbij aan dat het zwembad en de sauna ten onrechte niet zijn weergegeven. Uit voornoemde verkoopbrochure blijkt dat de sauna in een ingebouwde ruimte op de eerste verdieping is geplaatst. Terecht merkt de Heffingsambtenaar daarbij op dat er daarom geen sprake is van een “bijgebouw” waaraan een afzonderlijke deelwaarde gekoppeld dient te worden. Juist is dat de waarde die een adspirant-koper aan de sauna zou toekennen tot uitdrukking komt in de prijs per m³ van de woning. Hetzelfde heeft te gelden voor de aanwezige dakkapellen. Aangezien de Heffingsambtenaar onweersproken gesteld heeft dat hij het al dan niet in aanmerking nemen van een “bijgebouw” consequent toepast, is er geen aanleiding te veronderstellen dat daarom de taxatie van de onroerende zaak de toets der kritiek niet kan doorstaan. Blijkens de foto bij de verkoopbrochure betreft het zwembad een opbouwmodel dat is ingegraven. Zo hieraan al een waarde zou moeten worden toegekend acht het Hof niet aannemelijk dat dit tot een neerwaartse aanpassing van de getaxeerde waarde van de onroerende zaak leidt die groter is dan het verschil tussen de getaxeerde (€ 325.000) en beschikte WOZ-waarde (€ 311.000).
4.8.
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep nader toegelicht dat het in het taxatierapport, ter bepaling van de aan het perceel van de onroerende zaak toe te kennen waarde, gehanteerde kavelwaardemodel is gebaseerd op gerealiseerde grondtransacties en de uitgifteprijs van bouwgrond. Ook heeft hij met zijn in hoger beroep overgelegde grondwaardeberekening aannemelijk gemaakt dat de waarde van het perceel in overeenstemming met het kavelwaardemodel is berekend, hetgeen belanghebbende niet bestrijdt. Gelet op voornoemd oordeel dat aannemelijk is dat het kavelwaardemodel gebaseerd is op in de gemeente Horst aan de Maas gerealiseerde marktgegevens en gelet op het feit dat niet in geschil is dat aan 156 m² van het perceel geen waarde toegekend dient te worden, heeft de Heffingsambtenaar de overige 714 m² niet te hoog gewaardeerd. Doordat in het kavelwaardemodel onderscheid is gemaakt naar diverse binnen de gemeente Horst aan de Maas gelegen waardegebieden en voor de onroerende zaak, gelet op de ligging in de dorpskern van [plaats] , alsmede voor de referentiepanden de gegevens van het juiste waardegebied zijn gehanteerd, is het Hof van oordeel dat de voor de onroerende zaak berekende grondwaarde niet te hoog is vastgesteld. De door belanghebbende gestelde overlast in verband met de achter de onroerende zaak gelegen loods is door de Heffingsambtenaar gemotiveerd weersproken. Aangezien belanghebbende niets ter onderbouwing van zijn stelling, dat deze overlast tot een waardevermindering van de onroerende zaak moet leiden, in het geding heeft gebracht, dient deze te worden verworpen.
4.9.
Het door belanghebbende overgelegde taxatierapport, de daarbij behorende taxatiekaart en de in onderdeel 3.3. vermelde aanvulling daarop leiden niet tot het oordeel dat de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. Uit de tot de gedingstukken behorende verkoopbrochures (bijlagen 7 en 8 bij het verweerschrift in eerste aanleg) blijkt namelijk dat de in onderdeel 2.5. vermelde referentiepanden [adres 5] 49 en [adres 6] 41 behoorlijk gedateerde woningen zijn. Dit in tegenstelling tot de onroerende zaak. Met deze verschillen is naar het oordeel van het Hof in onvoldoende mate rekening gehouden.
4.10.
Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot het oordeel dat het taxatierapport en de matrix, waarop de Heffingsambtenaar zich beroept, op onjuiste uitgangspunten berusten, zodat het er op grond hiervan voor moet worden gehouden dat de door de Heffingsambtenaar verdedigde waarde juist is en dat daarmee de vastgestelde waarde niet te hoog is.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond;
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 24 maart 2017 door A.J. Kromhout, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.