Uit deze overweging volgt dat de vraag of sprake is van een derdenbeding in het midden kan blijven. Ook zonder dat wordt vastgesteld dat zo’n beding bestaat, dienen [appellanten c.s.] rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de Rabobank. Dit geldt overigens ook omgekeerd: de Rabobank dient zich de gerechtvaardigde belangen van [appellanten c.s.] aan te trekken.
Dit brengt mee dat partijen over en weer gehouden zijn om een zo’n hoog mogelijke verkoopopbrengst te realiseren. Dat er moest worden verkocht stond immers wel vast. Naar algemeen bekend is, en door [appellanten c.s.] ook niet wordt ontkend, zal een executoriale verkoop ex artikel 3:268 BW zonder meer minder opbrengen dan een verkoop door [appellanten c.s.] aan Wonenbreburg.
Het hof is van oordeel dat alle omstandigheden van het geval – in het bijzonder die uit genoemd arrest - meebrengen dat Rabobank gerechtigd was van [appellanten c.s.] te verlangen over te gaan tot verkoop en levering van de woning aan Wonenbreburg.
Er bestond geen verplichting voor Rabobank om in de gegeven omstandigheden de weg van artikel 3:268 BW te volgen.
Daarbij komt dat [appellanten c.s.] zelf stellen dat zij al doende waren met de (terug)verkoop aan Wonenbreburg, maar dat vanwege een geschil over de taxateur en de getaxeerde waarde, die verkoop nog niet was gerealiseerd.
Naar het oordeel van het hof kon de voorzieningenrechter de vordering mitsdien zonder meer toewijzen ook zonder het bestaan van een derdenbeding vast te stellen, namelijk op grond van een belangafweging gebaseerd op de bestaand rechtsverhouding tussen [appellanten c.s.] en Wonenbreburg (die Wonenbreburg tot aankoop verplichtte) in verbinding met de redelijkheid en billijkheid volgend uit de contractuele rechtsverhouding van [appellanten c.s.] tot de Rabobank.
Gelet op de (hoogte van) de betalingsachterstanden hoefde Rabobank niet de resultaten van de onderhandelingen tussen [appellanten c.s.] en Wonenbreburg af te wachten. Die onderhandelingen hadden immers niet de verkoop als zodanig tot inzet, maar de hoogte van prijs. Die kwestie gaat Rabobank niet aan. Zij mocht haar eigen belangen dienen zoals zij deed.
Daaruit volgt weer dat Rabobank met toepassing van de artikelen 3:299 en 3:300 BW de reële executie kon vorderen, zoals zij deed.