ECLI:NL:GHSHE:2017:1246
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating in de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw handelen van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 2 januari 2017 het verzoek van de appellant afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat hij te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 23.855,83, waaronder belastingschulden en een schuld aan het UWV. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 15 maart 2017 was de appellant niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. S. van Beers, heeft het standpunt van de appellant toegelicht. De appellant stelde dat hij zich niet bewust was van het feit dat hij zijn neveninkomsten bij het UWV had moeten melden en dat hij de schulden aan het UWV en CJIB niet te kwader trouw had aangegaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van zijn meldingsplicht en dat zijn verklaringen inconsistent waren. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldeed. Het hof concludeerde dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in de omstandigheden die tot zijn schulden hadden geleid en dat zijn beroep op de hardheidsclausule niet kon slagen.