Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
3.De beoordeling
- per datum opstellen crediteurenlijst bedroeg de vordering van UWV nog € 6.292,-, maar dat bedrag is inmiddels achterhaald; de huidige schuldenlast zoals die volgt uit de crediteurenlijst van de kredietbank komt daarmee op € 75.793,33, verdeeld over 58 schuldeisers;
- geconstateerd moet worden dat de rechtbank aan haar oordeel kennelijk mede ten grondslag legt een aantal schulden die betrekking hebben op de periode buiten de vijfjaarstermijn, zoals de twee vorderingen van CZ van € 6.206,90 van januari 2010 en € 2.392,93 van 2006, de vordering van Direct Pay Services van € 515,91 uit 1900 (?, advocaat [appellant] ) en de vordering van T-Mobile van € 1.223,84; drie van de negen vorderingen van Ziggo van in totaal € 1.993,97 dateren uit januari 2019;
- het ter zitting bij de rechtbank niet kunnen verklaren waarop de vorderingen van Afterpay, Directpay en [firma] , betrekking hebben, betekent evenwel niet dat niet aannemelijk zou zijn dat [appellant] de desbetreffende schulden niet te goeder trouw heeft laten ontstaan of onbetaald gelaten;
- de hoogte van een vordering, zoals de vorderingen van Ziggo en T-Mobile is geen weigeringsgrond, gelet op de doelstelling van de schuldsaneringsregeling;
- uit de schriftelijke verklaring van de beschermingsbewindvoerder volgt dat de schulden van na 1 april 2013 zijn ontstaanomdat het UWV beslagen heeft gelegd op het inkomen van [appellant] , zonder dat de beslagvrije voet op juiste wijze is toegepast, waardoor het vrije inkomen onvoldoende was om aan de verplichtingen te kunnen voldoen;
- de bedoeling van de toelatingseis als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder c