ECLI:NL:GHSHE:2017:1235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
200.204.392_01 en 200.204.394_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot verzoeken van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, die op 20 oktober 2016 zijn gegeven. De moeder verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind, [minderjarige], te bekorten en om de GI (Stichting Jeugdbescherming Brabant) de opdracht te geven om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor terugplaatsing. De moeder stelt dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een bekorting van de machtiging rechtvaardigen, en dat zij aan de voorwaarden van de GI voldoet. De GI verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en stelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de zorg en opvoeding van [minderjarige]. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 21 februari 2017 gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de vader niet. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de argumenten van beide partijen. Na beoordeling van de situatie van [minderjarige], die onder toezicht staat en gediagnosticeerd is met ADHD, heeft het hof geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen en de bestreden beschikkingen zijn bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 maart 2017
Zaaknummers : 200.204.392/01 en 200.204.394/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/01/312028 / JE RK 16-1221 en C/01/313019 / JE RK 16-1346
in de zaken in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [belanghebbende 1] , hierna: de vader;
  • [belanghebbende 2] , hierna: de stiefvader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant, van 20 oktober 2016 onder voornoemde zaaknummers eerste aanleg.

2.Het geding in hoger beroep

Zaaknummer 200.204.392/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2016, heeft de moeder
primairverzocht voormelde beschikking met zaaknummer C/01/312028 / JE RK 16-1221 te vernietigen om daarna zelfstandig uit te spreken dat de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] moet worden bekort ex artikel 1:265d lid 2 sub b BW tot maximaal drie maanden na de beschikking en de GI de opdracht te geven om het O&O-traject direct op te pakken zodat toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en haar partner waarbij het de GI in de tussentijd verboden wordt [minderjarige] te verplaatsen waarbij [minderjarige] bij grootouders extra intensieve ondersteuning ontvangt.
Subsidiairheeft de moeder verzocht dat de GI de opdracht krijgt om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om een SOS-traject dan wel een ander hulpmiddel in te zetten om de minderjarige wellicht op korte termijn thuis geplaatst te krijgen en [minderjarige] in de tussentijd niet wordt verplaatst en er intensieve hulp wordt ingezet bij de grootouders thuis, dan wel dat het hof een beslissing neemt die het hof juist acht.
Zaaknummer 200.204.394/01:
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2016, heeft de moeder verzocht:
Primair: voormelde beschikking met zaaknummer C/01/313019 / JE RK 16-1346 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, alsnog af te wijzen;
Subsidiair: om de zaak voor drie maanden aan te houden en een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarige [minderjarige] om onderzoek te doen naar de vraag of De Hondsberg voor haar de geschiktste plek is en daarnaast om haar een stem te geven in dit proces zodat zij in en buiten rechte wordt vertegenwoordigd;
Uiterst subsidiair: een machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor een kortere periode, namelijk maximaal vier maanden en voor het overige de zaak onder zich te houden in afwachting van de uitkomst van de resultaten van De Hondsberg, alsmede een bijzondere curator te benoemen die de minderjarige gedurende de ondertoezichtstelling in en buiten rechte vertegenwoordigt;
Nog meer subsidiair: dat het hof in ieder geval voor gedurende de ondertoezichtstelling een bijzondere curator voor [minderjarige] zal benoemen die haar belangen binnen en buiten rechte vertegenwoordigt.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 februari 2017, en zoals nader gespecificeerd ter zitting, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder in beide zaken af te wijzen en de beschikkingen van 20 oktober 2016 in stand te laten.
Voeging
2.4.
Gezien de verknochtheid van beide zaken die de moeder aanhangig heeft gemaakt in hoger beroep, heeft het hof voeging daarvan gelast zodat beide zaken gezamenlijk zullen worden behandeld ter zitting en erop zal worden beslist in één beschikking.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.F.P. Scheele, kantoorgenoot van mr. Sneper;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de stiefvader.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vader niet verschenen.
Aanvulling / wijziging verzoeken
2.6.
Ter zitting van het hof heeft de moeder haar verzoeken aangepast. Zij wenst dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt bekort tot een maand na de in hoger beroep afgegeven beschikking. Voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing voor een accommodatie voor Jeugdhulpaanbieder, verzoekt de moeder het hof deze machtiging niet volledig af te geven, maar gedeeltelijk, zodat – naar het hof begrijpt – [minderjarige] door de week bij De Hondsberg verblijft, drie van de vier weekenden per maand bij de moeder en één weekend per maand bij de grootouders.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 september 2016, overgelegd door de advocaat van de moeder bij V-formulier van 24 januari 2017;
  • het V-formulier van 21 december 2016 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
  • de ter zitting door mr. Scheele overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
Het hof begrijpt uit de inhoud van het dossier dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat zij van december 2015 tot december 2016 op basis van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader heeft verbleven.
De vader is in december 2016 verhuisd naar Zwitserland.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 16 mei 2014 onafgebroken onder toezicht. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 mei 2017.
3.4.1.
Op 20 oktober 2016 heeft de rechtbank de twee beschikkingen gegeven (zie rov. 3.4.2 en 3.4.3.) waarmee de moeder zich niet kan verenigen en waartegen zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
3.4.2.
De beschikking met zaaknummer C/01/312028 / JE RK 16-1221
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de volgende verzoeken van de moeder afgewezen:
  • het verzoek om het besluit van de GI van 11 augustus 2016 te vernietigen, waarin de GI, kort gezegd, de schriftelijke verzoeken van de moeder van 3 augustus 2016 om af te zien van verplaatsing van [minderjarige] alsmede om de machtiging uithuisplaatsing te bekorten, heeft afgewezen;
  • het verzoek om de machtiging uithuisplaatsing te bekorten, waarbij de bekorting moet eindigen maximaal vier maanden na de door de kinderrechter te geven beschikking, zodat in die periode een gedegen veiligheidsplan kan worden gemaakt op basis van de SOS-methodiek, dan wel een geëigend instrument wat de GI wenst te gebruiken om tot een concrete terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder te komen, bijvoorbeeld binnen het door de GI al ingezette O&O-traject.
3.4.3.
De beschikking met zaaknummer C/01/313019 / JE RK 16-1346
Bij deze – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing verleend aan de GI om [minderjarige] gedurende dag en nacht in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te plaatsen, te weten De Hondsberg, met ingang van 20 oktober 2016 voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 16 mei 2017.
Verder heeft de rechtbank bij deze beschikking, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige] , afgewezen.
3.4.4.
[minderjarige] is op 8 december 2016 geplaatst binnen De Hondsberg.
3.5.
In haar beroepschriften voert de moeder, kort samengevat en zakelijk weergegeven voor zover thans relevant, het volgende aan.
In het appelschrift met zaaknummer 200.204.392/01:
De rechtbank motiveert onvoldoende dat thuisplaatsing bij de moeder nog niet mogelijk is en dat bij haar sprake is van pedagogische onmacht. Er zijn gewijzigde omstandigheden die maken dat een bekorting van de machtiging uithuisplaatsing op zijn plaats is. De rechtbank heeft deze omstandigheden onvoldoende erkend. De moeder heeft grote stappen gezet en voldoet al maanden aan alle voorwaarden die de GI stelt. In de brief van 6 februari 2016 stelt de GI dat uiterlijk 1 juni 2016 duidelijk moet zijn of de moeder over de mogelijkheden beschikt om [minderjarige] weer thuis op te kunnen voeden. Wanneer de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt en in het belang van [minderjarige] kan handelen, zal de visie geformuleerd worden (opvoedbesluit) om [minderjarige] terug te plaatsen bij de moeder. De moeder voldoet volledig aan deze basisvoorwaarden.
De moeder wenst dat [minderjarige] onderzocht wordt. Er wordt onvoldoende onderbouwd waarom [minderjarige] niet een nader onderzoek kan krijgen bij de La Salle. Een dagbehandeling zou mogelijk een optie kunnen zijn, zodat [minderjarige] de nachten bij de moeder is.
In het appelschrift met zaaknummer 200.204.394/01:
De problemen zullen toenemen als [minderjarige] wordt geplaatst bij De Hondsberg, omdat de hechtingsproblemen van [minderjarige] niet onderschat moeten worden. Er wordt te makkelijk gedacht dat De Hondsberg in deze de enige juist optie is. [minderjarige] is zo gestrest, dat het de vraag is of er een goede diagnostiek te bepalen is voor haar. Een verandering van opvoedomgeving zal dit er niet beter op maken en kan ervoor zorgen dat [minderjarige] helemaal dichtklapt.
Er dient een bijzondere curator te worden benoemd. [minderjarige] zit klem tussen haar ouders en de gezinsvoogd. De moeder en [minderjarige] willen dat [minderjarige] thuis komt bij de moeder, maar de vader en de GI wensen dat [minderjarige] wordt geplaatst bij De Hondsberg. Een bijzondere curator kan kijken naar de belangen van [minderjarige] om haar zo een stem te geven en zich te laten vertegenwoordigen binnen en buiten rechte. Bovendien is [minderjarige] sinds september 2016 onverzekerd. De bijzondere curator kan meekijken welke hulp er ingezet kan worden en erop toezien dat er naar [minderjarige] geluisterd wordt.
3.6.1.
De GI voert in het verweerschrift gericht tegen beide appelschriften, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft niet aan alle voorwaarden voldaan. [minderjarige] kan op dit moment niet bij de moeder terugkeren. Zij liet in opvoedsituatie bij de vader en de moeder zodanig zorgelijk gedrag zien dat de hulpverlening heeft geadviseerd om [minderjarige] een onderzoeks-t en observatietraject te laten volgen bij De Hondsberg. Er dient eerst meer duidelijkheid te komen over het gedrag van [minderjarige] . Er kan geen opvoedingsondersteuning ingezet gaan worden bij de moeder als het niet helder is waardoor het zorgelijke gedrag van [minderjarige] wordt veroorzaakt. Zonder diagnose kan er niet worden aangesloten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Ondanks haar betrokkenheid en affectie naar [minderjarige] toe, kan de moeder onvoldoende aansluiten bij de behoeftes en forse problematiek van [minderjarige] . In december 2015 is [minderjarige] bij de vader geplaatst, omdat de situatie bij de moeder te onveilig was. Ondanks dat de vader wel in staat was om de nodig structuur, duidelijkheid en regels aan te brengen, liet [minderjarige] bij de vader toch nog zorgelijk gedrag zien dat verergerde.
De plaatsing bij De Hondsberg is gedaan mede op advies van polikliniek Seksuologie van De La Salle en Stichting Oosterpoort, juist om te onderzoeken in hoeverre de hechtings-problemen van [minderjarige] haar probleemgedrag bepaalt.
Een eventuele dagbehandeling van [minderjarige] is nooit een onderwerp van gesprek geweest. De zorgen over het gedrag van [minderjarige] zijn zo groot, dat behandeling middels dagopname onvoldoende zal zijn.
[minderjarige] heeft de gewenningsfase bij De Hondsberg achter de rug. Duidelijk is geworden dat zij veel duidelijkheid en structuur nodig heeft. De moeder stelt zich begeleidbaar en coöperatief op, ondanks dat zij het niet eens is met de plaatsing.
Bekorting van de machtiging tot uithuisplaatsing is niet aan de orde; er is meer onderzoek, observatie en behandeling nodig van De Hondsberg.
3.6.2.
Ter zitting heeft de GI hieraan toegevoegd dat een regeling waarbij [minderjarige] in de weekenden buiten De Hondsberg kan verblijven, nog niet aan de orde is.
De GI heeft op zich geen bezwaar tegen de benoeming van een bijzondere curator, maar vreest dat dit te veel gaat worden voor [minderjarige] .
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Het hof stelt voorop dat uit de overgelegde stukken volgt dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige kindeigen problematiek. Zij is door de GGZ gediagnosticeerd met ADHD en zij functioneert op een zwakbegaafd niveau, waarbij er sprake is van veelvuldige dissociatie. Verder vertoont zij kenmerken van hechtingsproblematiek en laat zij agressief en seksueel grensoverschrijdend gedrag zien.
Het hof overweegt dat er zo spoedig mogelijk zicht dient te komen op de oorzaken van [minderjarige] ’s problematiek, dat een hierop toegespitst behandelplan wordt vastgesteld en dat zicht komt op haar ontwikkelingsmogelijkheden.
Het hof constateert dat [minderjarige] ten tijde van de zitting in hoger beroep ruim twee maanden heeft verbleven binnen De Hondsberg. Ter zitting heeft de GI verklaard dat [minderjarige] begint te stabiliseren binnen de groep. Na de gewennings- en observatiefase van (gemiddeld) zes tot acht weken, verwacht de GI dat de onderzoeksresultaten begin april 2017 bekend zijn. Hoewel er volgens de GI dan nog geen diagnose is gesteld, is dan wel duidelijk welke richting ingeslagen zal gaan worden. De GI verwacht dat in juli 2017 een evaluatie zal plaatsvinden.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de kindeigen problematiek en het zorgelijke gedrag van [minderjarige] in de thuissituatie de uithuisplaatsing noodzakelijk is om te garanderen dat het onderzoeks- en observatietraject zijn beslag krijgt. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de voor [minderjarige] noodzakelijk geachte opvoedingsvaardigheden, zorg en hulpverlening en de rol van de moeder (en de vader) in haar leven. In dit stadium van de uithuisplaatsing is hier nog geen tot onvoldoende zicht op. Daartoe dienen de resultaten van het onderzoek dat door De Hondsberg zal worden afgenomen te worden afgewacht. Plaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment, zowel een permanente thuisplaatsing of een weekendplaatsing, is op dit moment naar het oordeel van het hof niet in het belang van [minderjarige] en daarom niet aan de orde.
Het hof zal, noodzakelijk in het belang van [minderjarige] , de bestreden beschikking bekrachtigen zodat de uithuisplaatsing gecontinueerd blijft.
Verzoek om aanhouding beslissing / Verzoek om verkorting termijn uithuisplaatsing
3.8.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het door de moeder gedane verzoek (voor zover zij dit standpunt handhaaft) om de zaak aan te houden, in te willigen. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen nemen; het is immers duidelijk dat het belang van [minderjarige] er het meest mee is gediend indien het onderzoeks- en observatietraject door De Hondsberg zo snel mogelijk wordt afgerond.
3.8.2.
Er bestaat naar het oordeel van het hof evenmin aanleiding om de termijn waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verleend te verkorten, zoals door de moeder is verzocht. De aan de machtiging tot uithuisplaatsing verbonden termijn tot 16 mei 2017 acht het hof alleszins gerechtvaardigd, nu niet is te verwachten dat – gelet op de ernst van de problematiek en de geschatte duur van het af te nemen onderzoek – voornoemde gronden voor de uithuisplaatsing zich binnen afzienbare termijn niet meer zullen voordoen.
Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator
3.9.
Het hof ziet evenals de rechtbank geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen. Het benoemen van een bijzondere curator kan zinvol zijn in situaties waarin met betrekking tot de opvoeding en verzorging een belangenverstrengeling kan ontstaan tussen degene die het gezag uitoefent en de minderjarige. Van een dergelijke situatie zoals is bedoeld in art. 1:250 BW is naar het oordeel van het hof met betrekking tot [minderjarige] geen sprake.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en dat alle verzoeken van de moeder, zoals door haar geformuleerd in hoger beroep, zullen worden afgewezen.
Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummer 200.204.392/01 en 200.204.394/01:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en M.A. Ossentjuk en is op 23 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.