ECLI:NL:GHSHE:2017:1229

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
20-002171-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige ripdeal met schietincident in Helmond

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1990 en thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond, was eerder veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf voor diefstal met geweld, waarbij zwaar lichamelijk letsel was toegebracht aan de slachtoffers. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het eerdere vonnis behandeld, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de getuigenverklaringen, bewijsmiddelen en de verklaringen van de medeverdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 april 2013 samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige ripdeal in Helmond, waarbij een vuurwapen werd getrokken en een schot werd gelost, resulterend in een schotverwonding bij een van de slachtoffers. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf, met inachtneming van de tijd in voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hebben geleden door het handelen van de verdachte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002171-15
Uitspraak : 23 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-860130-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van -kort gezegd- diefstal met geweld en bedreiging met geweld terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf. Tevens is in dat vonnis beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen met de verklaring die de medeverdachte [medeverdachte] op 16 februari 2017 bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft afgelegd.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2013 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (in/uit een pand aan de [plaats delict] ) een of meer hoeveelheid/hoeveelheden (soft)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of diens mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) (zakelijk weergegeven) uit:
- het ten overstaan van (een of meer van) genoemde perso(o)n(en) trekken van een pistool, althans een vuurwapen, en/of dat pistool, althans vuurwapen, richten en/of gericht houden op genoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het drukken en/of gedrukt houden van (de loop van) een pistool, althans een vuurwapen, tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en/of het daarbij, althans vervolgens, roepen van de woorden: "Geld, geld" en/of "wiet, wiet" en/of "stil blijven staan, niet bewegen", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- het slaan en/of ten val brengen van die [slachtoffer 2] en/of het met een pistool, althans een vuurwapen, schieten op het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- het met een pistool, althans een vuurwapen, schieten in de richting van genoemde [slachtoffer 4] , en/of
- het slaan en/of schoppen van die [slachtoffer 1] , zulks terwijl het plegen van voormeld feit zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer 2] , te weten (een) schotverwonding(en) en/of darmletsel en/of een breuk van de 4e lendenwervel, ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2013 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een pand aan de [plaats delict] een hoeveelheid softdrugs, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of diens mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) (zakelijk weergegeven) uit:
- het ten overstaan van genoemde personen trekken van een pistool en dat pistool richten en/of gericht houden op genoemde [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en
- het roepen van de woorden: "Geld, geld" en "wiet, wiet" en "stil blijven staan, niet bewegen" en
- het slaan en ten val brengen van die [slachtoffer 2] en het met een pistool schieten op het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- het met een pistool schieten in de richting van genoemde [slachtoffer 4] en
- het slaan van die [slachtoffer 1] ,
zulks terwijl het plegen van voormeld feit zwaar lichamelijk letsel voor genoemde [slachtoffer 2] , te weten een schotverwonding en darmletsel en een breuk van de 4e lendenwervel, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel verheven is dat hij genoemd feit heeft (mede) gepleegd. De verdachte ontkent dat hij iets met het ten laste gelegde feit te maken heeft gehad. Hij weet wel wie de ripdeal hebben gepleegd, maar wil om veiligheidsredenen geen namen noemen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring. Het gaat louter om “circumstantial evidence”.
Zo betreft de pet -zo deze al is gevonden op de plaats delict- een verplaatsbaar object, terwijl grote behoedzaamheid moet worden betracht ten aanzien van de resultaten van het aan de pet verrichte DNA-onderzoek nu het gaat om een mengprofiel van drie personen. Wat betreft de auto van de zus van verdachte, een grijze Peugeot 106 met kenteken [kenteken] , die gebruikt zou zijn bij het plegen van de ripdeal, wijst de verdediging op het volgende. Verdachte heeft deze auto, die hij ook zelf wel eens gebruikt, buiten medeweten van zijn zus uitgeleend aan de daders. Achteraf heeft hij gehoord dat de daders van deze auto gebruik hebben gemaakt bij het plegen van de ripdeal. Verdachte sluit niet uit dat hij een pet in de auto van zijn zus heeft achtergelaten waarna deze pet is gedragen door een van de daders van de ripdeal. Ook is voorzichtigheid geboden waar het gaat om het koppelen van zendmastgegevens aan de op basis van ARS verkregen gegevens betreffende de door de personenauto afgelegde route, omdat het kenteken na 16 april 2013 nog drie maal is geregistreerd door een camera van het systeem, terwijl blijkens andere informatie de auto op 29 april 2013 al bijna twee weken in Kessel geparkeerd zou hebben gestaan.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij in maart 2013 een mobiele telefoon inclusief simkaart heeft verkocht aan een jongen uit de buurt. Verdachte vermoedt dat het om de GSM met het nummer dat eindigt op *7300 gaat. Verdachte wil de naam van deze jongen niet noemen, nu hij weet dat die betrokken is geweest bij de ripdeal. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van het GSM toestel eindigend op *7300 op het moment dat het ten laste gelegde feit werd begaan.
Bovendien bevat het dossier ontlastende onderdelen. Er is geen concreet en direct bewijs dat verdachte op 15 en 16 april 2013 aanwezig is geweest in de woning aan de [plaats delict] te Helmond. Ter plaatse zijn van hem geen DNA-sporen aangetroffen en hij is door de getuigen niet herkend tijdens de diverse fotoconfrontaties.
Tot slot is betoogd dat de rechtbank ten onrechte aan de verdachte heeft tegengeworpen dat hij zich in eerste aanleg heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Bovendien heeft de verdachte in hoger beroep uitleg heeft gegeven voor de op het eerste oog voor hem belastende feiten in het dossier, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door het hof gebuikte bewijsmiddelen blijkt van de navolgende feiten en omstandigheden.
[getuige] , die woont aan de [plaats delict] te Helmond, heeft [slachtoffer 2] gebeld met de vraag of hij een kilo wiet zou kunnen leveren, want [getuige] had daar een klant voor. Hierop heeft [slachtoffer 2] contact opgenomen met [slachtoffer 4] , die een kilo wiet kon leveren. Op maandag (het hof begrijpt 15 april 2013) is [slachtoffer 2] naar [getuige] gegaan met een gram wiet, zodat de klanten die de wiet wilden kopen deze konden testen. [getuige] zou de wiet aan de klanten laten zien. Later in de avond belde [getuige] met de boodschap dat de klanten het goed hadden gevonden. Afgesproken werd om op 16 april om 18.00 uur met de wiet naar de woning van [getuige] te gaan. In de avond van 16 april belde [getuige] met de boodschap dat de klanten er pas om 19.00 uur zouden zijn. [slachtoffer 2] is rond 20.00 uur samen met [slachtoffer 4] naar de [plaats delict] gegaan. Zij hadden de wiet bij zich in een plastic draagtas. Ze belden aan bij de woning aan de [plaats delict] . De deur werd opengedaan door [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ), de broer van [getuige] . In de woonkamer zaten drie Marokkaanse mensen en nog een Nederlandse jongen. De plastic zak met wiet werd op tafel gelegd. Die zak is met een mesje opengesneden.
De Marokkaan die later een pistool trok, zei tegen de andere twee Marokkanen dat zij ook onder in de zak moesten voelen of het goed was. Hierna trok hij een pistool en maakte daarmee een trekkende beweging, alsof hij het pistool moest doorladen. Hij richtte het wapen op [slachtoffer 2] , direct daarna op [slachtoffer 4] en toen weer op [slachtoffer 2] . Hij richtte het wapen op het hoofd van [slachtoffer 2] en zei: “Stil blijven staan, niet bewegen”. [slachtoffer 2] reageerde daarop door met zijn arm een afwerende beweging te maken naar het wapen. Hij sloeg het wapen weg en er ontstond een vechtpartij. [slachtoffer 2] voelde ook klappen op zijn hoofd. Hij viel daardoor op de grond. Ook dader 2 was met [slachtoffer 2] aan het vechten. Toen [slachtoffer 2] op de grond lag en een van de Marokkanen bij de benen vast had, hoorde hij een knal en voelde hij pijn in zijn rug. Hij voelde aan zijn rug om te kijken of hij geraakt was en zag bloed op zijn hand. Heel snel nadat hij was neergeschoten, heeft hij nog een knal - volgens hem buiten - gehoord. [slachtoffer 1] is, toen één van de drie Marokkanen een vuurwapen pakte en op [slachtoffer 2] richtte, naar de gang gekropen. Vervolgens werd hij geslagen. [slachtoffer 4] zag kans de woning via de achterzijde te verlaten. In de tussentijd hoorde hij een schot afgaan. Toen hij in de straat kwam, zag hij de drie Marokkaanse jongens bij een auto staan en zag hij dat de dader met het pistool dit weer op hem richtte en schoot. [slachtoffer 4] heeft zich toen direct op de grond laten vallen. De auto met daarin de drie Marokkanen reed vervolgens weg. Toen [slachtoffer 4] de woning weer binnenging, zag hij [slachtoffer 2] gewond op de grond liggen. [slachtoffer 2] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, hetgeen door chirurg [arts] op dossierpagina 1488 wordt omschreven als een schotverwonding in de rug die door de buik gaat, darmletsel en een breuk van de vierde lendenwervel. Ook had hij een wond aan het hoofd, die gehecht moest worden.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 16 februari 2017 bij de politie als verdachte een verklaring afgelegd. Dit stuk is gevoegd in het dossier in de onderhavige strafzaak tegen verdachte. [medeverdachte] heeft bij de politie onder meer het navolgende verklaard. [medeverdachte] is betrokken geweest bij de totstandkoming van de drugsdeal. Op 15 april 2013 is [medeverdachte] samen met persoon A rond 21.00 uur een test gaan ophalen in Helmond bij [slachtoffer 3] , die zich op dat moment bevond in de woning van zijn broer aan de [plaats delict] in Helmond. Dader A vond de test goed en de dag erna zou de transactie verder worden afgehandeld.
De dag erna (het hof begrijpt: 16 april 2013) hebben dader A en [medeverdachte] met een auto, die door dader A was geregeld, dader B opgehaald en zijn toen naar de woning in Helmond gereden. Het was al na 19.00 uur toen ze daar aankwamen, later dan was afgesproken. Ze hebben binnen rustig aan tafel gezeten en een joint gedraaid. Daar was onder meer [slachtoffer 3] aanwezig. Op een gegeven moment kwamen er twee personen binnen. Eén van hen legde een zak wiet op tafel. [slachtoffer 3] heeft, naar [medeverdachte] denkt, in de keuken een keukenmesje gepakt, waarmee de zak wiet is opengemaakt. Dader A vroeg aan dader B om in de zak te kijken. [medeverdachte] zelf heeft ook even gekeken. Plotseling haalde dader A een vuurwapen tevoorschijn en richtte dat even op de getuige (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ) en daarna op het slachtoffer (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ). [medeverdachte] is daarop weggerend. In een ooghoek zag hij nog dat dader B het slachtoffer sloeg en dat beiden waren gevallen. Toen [medeverdachte] in de gang van de woning was, hoorde hij een dof geluid. Toen [medeverdachte] buiten was, kwamen ook dader A en dader B naar buiten. Ze gingen in de richting van de auto, toen de getuige (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ) uit de brandgang kwam. [medeverdachte] zag dat dader A schoot in de richting van die [slachtoffer 4] . Dader A, dader B en [medeverdachte] zijn vervolgens in de auto gestapt en weggereden. Toen ze in Eindhoven aankwamen, zijn ze niet in de richting van ’s-Hertogenbosch gereden maar in een andere richting. Ze zijn in de richting van een dorpje gereden en hebben de auto ergens gedumpt. Vervolgens heeft [medeverdachte] een vriend gebeld, die hen heeft opgehaald en naar ’s-Hertogenbosch heeft gebracht. Zijn mobiele telefoons heeft hij onderweg weggegooid. Het gaat om de GSM met (naar het hof begrijpt) het nummer [telefoonnummer] (hierna: GSM nummer eindigend op *043) en het andere nummer dat hij in gebruik had, zijn Blackberry nummer. [medeverdachte] heeft bij dader A een Louis Vuitton tasje gezien en hij dacht dat daarin een pak geld zat.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte] desgevraagd verklaard dat verdachte dader A noch dader B is. Hieraan gaat het hof evenwel voorbij nu het, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, op basis van andere tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte één van de daders is. In dat verband overweegt het hof het volgende.
Bevindingen van de ter plaatse gekomen politie
De eerste 112-melding van het schietincident aan de [plaats delict] te Helmond werd op 16 april 2013 omstreeks 20.18 uur gedaan (dossierpagina’s 512-513). Omstreeks 20.29 uur kwamen de verbalisanten [naam] en [naam] ter plaatse (dossierpagina 542 en verder).
De politie heeft bij onderzoek naar zendmastgegevens vastgesteld dat het GSM nummer eindigend op *043 op 15 april 2013 omstreeks 21.23 uur een zendmast aanstraalde aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch. Uit de verdere zendmastgegevens blijkt dat het GSM nummer eindigend op *043 zich die avond naar Helmond heeft verplaatst en daar omstreeks 22.35 en 22.37 uur zendmasten aanstraalde in Helmond, waaronder een zendmast aan het [adres] . In de nacht van 15 op 16 april 2013 staalde het nummer weer een zendmast aan in ’s-Hertogenbosch (dossierpagina 535).
Op 16 april 2013 straalde het GSM nummer eindigend op *043 omstreeks 18.01 uur wederom de zendmast aan aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch. Om 19.24 uur en 19.58 uur staalde het nummer een zendmast in Helmond aan en omstreeks 20.33 uur een zendmast in Eindhoven (dossierpagina 536).
Uit verder politieonderzoek naar de zendmastgegevens kwam onder meer het GSM nummer [telefoonnummer] , hierna: GSM nummer eindigend op *3298, naar voren (dossierpagina 731 en verder). De historische verkeersgegevens van dit GSM nummer zijn nader onderzocht. De gebruiker van dit nummer vertrekt op 16 april 2013 om 18.24 uur uit ’s-Hertogenbosch en verplaatst zich naar Helmond alwaar hij zich om 20.20 uur bevindt in het dekkingsgebied van de masten nabij de [plaats delict] te Helmond. Het nummer bevindt zich die dag om 20.27 uur in Eindhoven in het dekkingsgebied van de masten bij de [adres] . Via Eindhoven verplaatst de gebruiker van dit nummer zich naar Limburg. De historische verkeersgegevens van genoemd GSM nummer zijn voorts vergeleken met de zendmastgegevens van het GSM nummer eindigend op *043. De politie heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vastgesteld dat de GSM nummers eindigend op *043 en *3298 in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 april 2013 door één en dezelfde persoon zijn gebruikt (dossierpagina 757). Bij de politie is op basis van de in het “proces-verbaal identiteit van de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ” vermelde gegevens de verdenking gerezen dat de vermoedelijke gebruiker van deze telefoonnummers medeverdachte [medeverdachte] betreft.
Zoals hierboven weergegeven, heeft [medeverdachte] op 16 februari 2017 bij de politie verklaard dat hij destijds de gebruiker was van de GSM met het nummer eindigend op *043 en een ander nummer.
Op grond van deze verklaring en de hierboven weergegeven onderzoeksgegevens van de politie stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte] inderdaad de gebruiker is geweest, niet alleen van het GSM nummer eindigend op *043, maar ook van het GSM nummer eindigend op *3298.
GSM gegevens *7300
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat het GSM nummer eindigend op *3298 in de maanden januari en februari 2013 veel contact had met het GSM nummer [telefoonnummer] , hierna: GSM eindigend op *7300 (dossierpagina 736). Uit die gegevens blijkt ook dat het GSM nummer eindigend op *7300 op 13 februari 2013, 13 april 2013 en 15 april 2013 contact heeft gehad met het andere telefoonnummer dat in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte] , te weten het GSM nummer eindigend op *043.
De contacten met het GSM nummer eindigend op *043 op 15 april 2013, de dag dat in Helmond de test werd opgehaald, vonden plaats omstreeks 19.20 uur en 21.20 uur (dossierpagina 740). Blijkens de zendmastgegevens straalde het GSM nummer eindigend op *7300 op die momenten een zendmast aan in ’s-Hertogenbosch. Uit de verdere zendmastgegevens blijkt dat het GSM nummer eindigend op *7300 zich die avond na het contact met GSM nummer eindigend op *043 om 21.20 uur naar Helmond heeft verplaatst naar het dekkingsgebied van de gemeten masten nabij de [plaats delict] , alwaar hij omstreeks 22.42 en 22.44 uur een zendmast aanstraalde aan het [adres] (dossierpagina 740).
Op 16 april 2013 straalde het GSM nummer eindigend op *7300 omstreeks 17.50 uur een zendmast aan te ’s-Hertogenbosch. Om 20.07 uur staalde het nummer voor het eerst de zendmast aan aan het [adres] in Helmond en voor het laatst om 20.12 uur en omstreeks 20.25 uur een zendmast aan de [adres] in Eindhoven (dossierpagina 742).
Bij de politie is op basis van de in het proces-verbaal van bevindingen identificatie telefoonnummer [telefoonnummer] de verdenking gerezen dat de vermoedelijke gebruiker van dit telefoonnummer verdachte betreft (dossierpagina 779 en verder). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het GSM nummer eindigend op *7300 in gebruik heeft gehad, maar dat hij deze mobiele telefoon inclusief simkaart in maart 2013 aan een ander heeft gegeven of verkocht. Deze verklaring bevestigt de hiervoor staande verdenking van de politie dat verdachte de gebruiker was van het GSM nummer eindigend op *7300 als juist. Echter, de verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte in april 2013 niet langer de gebruiker was in verband met de levering of verkoop aan een ander, zij het dat verdachte niet wil zeggen aan wie hij de telefoon heeft gegeven of verkocht.
Het hof acht het niet geloofwaardig dat verdachte zijn mobiele telefoon inclusief simkaart aan een ander zou weggeven of verkopen. Immers, de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in verband met zijn criminele activiteiten gebruik maakte van meerdere GSM nummers. Na enige tijd gooide hij de GSM’s weg of gaf hij die weg of verkocht hij die, om te voorkomen dat hij traceerbaar zou zijn. Daarvan uitgaande acht het hof het ongeloofwaardig dat verdachte teneinde traceerbaarheid te voorkomen, de mobiele telefoon
inclusiefde daarin aanwezige simkaart aan een ander van de hand zou doen in plaats van de simkaart te vernietigen.
Bij dit oordeel omtrent de geloofwaardigheid betrekt het hof tevens de omstandigheid dat verdachte pas op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 maart 2017 voor het eerst heeft verklaard dat hij de GSM in maart 2013 aan een ander zou hebben gegeven of verkocht. Zelfs bij het aanvullend verhoor van verdachte bij de politie op 14 april 2016 heeft hij niet in die zin verklaard.
Voorts overweegt het hof dat het standpunt van verdachte omtrent het weggeven of verkopen van de telefoon geen steun vindt in de overige inhoud van het dossier. Voor het hof is derhalve geenszins aannemelijk geworden dat verdachte de telefoon daadwerkelijk in maart 2013 aan een ander heeft gegeven of verkocht.
Gelet op het bovenstaande, staat voor het hof met een voldoende mate van zekerheid vast dat verdachte niet alleen tot maart 2013, maar ook op 15 en 16 april 2013 de gebruiker is geweest van het GSM nummer eindigend op *7300. Blijkens het vorenstaande had de gebruiker van dit nummer op 15 april 2013 te 21.20 uur contact met het GSM nummer van medeverdachte [medeverdachte] , waarna hij uit ’s-Hertogenbosch vertrok naar Helmond, alwaar hij zich te 22.42 uur en 22.44 uur bevond in de directe omgeving van de [plaats delict] . En op 16 april 2013 vertrok de gebruiker van dit nummer vanuit ’s-Hertogenbosch naar Helmond, in de directe omgeving van de [plaats delict] , alwaar hij zich ten tijde van de schietpartij bevond (20.07 uur en 20.12 uur).
Peugeot 106 met kenteken [kenteken]
De bewoner van de woning aan de [plaats delict] te Helmond, de getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), heeft bij de politie verklaard dat hij kort voor het schietincident is weggegaan en toen zag dat de drie Marokkanen gebruik maakten van een grijze personenauto, een Peugeot 106 (dossierpagina 1260). Ook de getuige [slachtoffer 1] heeft het op 16 april 2013 in een gesprek met de meldkamer van de politie over een grijze Peugeot (dossierpagina 514 ). Het hof leidt hieruit af dat de daders gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot 106. Bij onderzoek in de politiesystemen is gebleken dat verdachte op 25 februari 2013 werd gecontroleerd als één van de inzittenden van een Peugeot 106, kleur grijs, kenteken [kenteken] . Blijkens de informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer staat het kenteken van deze auto op naam van [zus van verdachte] , de zus van verdachte (dossierpagina 495). Op 17 april 2013 heeft [zus van verdachte] aangifte gedaan van diefstal van haar auto (dossierpagina 502). De auto is op 29 april 2013 door de politie teruggevonden in de plaats Kessel. Volgens de gegevens van de regionale meldkamer zou de auto daar al bijna twee weken geparkeerd staan. Verbalisant [naam] ging op 29 april 2013 ter plaatse, zag dat het voertuig niet afgesloten was en dat er geen braakschade was te zien. Voorts zag de verbalisant op de achterbank van het voertuig hennepresten liggen. Ook zag hij op de bestuurdersstoel een lege patroonhuls liggen, gelijkend op een 9 millimeter patroon. Deze lege patroonhuls is door de politie inbeslaggenomen, evenals een scherpe patroon die in een vakje naast het stuur lag. Bij het ophalen van de auto heeft [zus van verdachte] tegen verbalisant [naam] gezegd dat haar broer ook veel gebruik maakt van de Peugeot met kenteken [kenteken] (dossierpagina’s 505-507). Uit het politieonderzoek blijkt dat [zus van verdachte] maar één broer heeft, te weten verdachte (dossierpagina 495).
ARS gegevens
Door de politie zijn bij het bedrijf ARS Traffic en Support Technology de zogenaamde ARS gegevens opgevraagd met betrekking tot het kenteken [kenteken] . Uit de verkregen gegevens blijkt dat het kenteken op 15 april 2013 tussen 21.59 uur en 22.31 uur vanuit ’s-Hertogenbosch naar Helmond reed en op dat laatste tijdstip en ook omstreeks 22:50 uur in Helmond is gesignaleerd. Op 16 april 2013 is het voertuig omstreeks 18:47 uur in ’s-Hertogenbosch gesignaleerd op de N279, de verbindingsweg
’s-Hertogenbosch-Veghel-Helmond. Omstreeks 20.21 uur is het voertuig in Helmond gezien, op welk tijdstip het voertuig weer uit Helmond vertrok in de richting van Eindhoven (dossierpagina’s 553-570).
Uit de gegevens van het Verkeershandhavingsteam blijkt dat het voertuig voorzien van kenteken [kenteken] , merk Peugeot, kleur grijs op 16 april 2013 omstreeks 20.29 uur op de [adres] in Eindhoven een verkeersovertreding, te weten niet stoppen voor rood licht, heeft begaan (dossierpagina 562).
De politie heeft de ARS gegevens van het kenteken [kenteken] vergeleken met de zendmastgegevens van het GSM nummer eindigend op *043, dat op 15 en 16 april 2013 in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte] . Uit de onderzoeksgegevens van de politie blijkt dat de verplaatsing van dit GSM nummer wat betreft de bezochte plaatsen en tijdstippen nagenoeg gelijk loopt aan de verplaatsing van het voertuig met kenteken [kenteken] (dossierpagina 558 en 563).
Zoals de rechtbank in haar vonnis heeft opgemerkt, blijkt uit de ARS gegevens op dossierpagina 560 dat het voertuig met kenteken [kenteken] zich op 16 april 2013 omstreeks 20.25 uur bevond op de [adres] in Eindhoven. Hierboven is reeds vermeld dat het GSM nummer eindigend op *7300 op dat tijdstip een zendmast aanstraalde aan de [adres] in Eindhoven (dossierpagina 742).
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat voorzichtigheid is geboden waar het gaat om het koppelen van zendmastgegevens aan de op basis van ARS verkregen gegevens betreffende de door de personenauto afgelegde route. De raadsman heeft er in dat verband op gewezen dat verbalisant [naam] op dossierpagina 505 relateert dat het voertuig bij het aantreffen op 29 april 2013 kennelijk al geruime tijd in Kessel stond, terwijl het voertuig met kenteken [kenteken] volgens de ARS gegevens op 17 april 2013 in Esbeek, op 26 april 2013 in Sprang-Capelle en op 29 april 2013 in Veghel is geregistreerd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, alhoewel voor deze drie registraties in het dossier geen verklaring is gevonden, dat niet afdoet aan de betrouwbaarheid van de overige registraties van het kenteken. Bij dit oordeel betrekt het hof de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2017, welke verklaring aansluit bij de overige ARS gegevens. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat de daders na het plegen van de ripdeal vanuit Helmond naar Eindhoven zijn gereden en vanuit Eindhoven niet in de richting van
’s-Hertogenbosch maar in een andere richting zijn gegaan en dat zij de auto ergens bij een dorpje hebben gedumpt. Het hof gaat derhalve uit van de betrouwbaarheid van de overige ARS-registraties van het kenteken.
Aangetroffen hulzen en patroon
Zoals reeds vermeld, is op de bestuurdersstoel van de Peugeot met kenteken [kenteken] een lege patroonhuls aangetroffen en in beslag genomen. Ook is in die auto een scherpe patroon gevonden. Het gaat om munitie Geco 9 mm para (dossierpagina 1069).
Bij forensisch onderzoek naar de sporen in de woning aan de [plaats delict] te Helmond werd ook een huls Geco 9 mm para aangetroffen (dossierpagina 1099). Op de openbare weg nabij de woningen [plaats delict] en [nummer] te Helmond werden geen hulzen aangetroffen.
Door het NFI is onderzoek verricht naar de in de Peugeot en de woning [plaats delict] aangetroffen hulzen. Het NFI komt in haar rapport d.d. 17 januari 2014 tot de conclusie dat de hypothese dat beide hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen zeer veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken (dossierpagina 1155).
Tussenconclusie
Op basis van bovenstaande onderzoeksgegevens en de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 16 februari 2017 stelt het hof vast dat de daders op 15 én 16 april 2013 voor hun vervoer gebruik hebben gemaakt van de grijze Peugeot 106, kenteken [kenteken] .
Pet
Op 22 april 2013 is door het slachtoffer [slachtoffer 2] in het ziekenhuis aan de politie een pet overhandigd (dossierpagina 517). Deze pet is door [getuige] enkele dagen na de schietpartij gevonden onder een jas in de hal van de woning aan de [plaats delict] te Helmond. [getuige] heeft ook verklaard dat volgens hem twee van de drie daders een pet droegen (dossierpagina 530). [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de schutter een pet droeg (dossierpagina 1402).
Het NFI heeft een tweetal DNA-onderzoeken verricht aan een bemonstering van genoemde pet. Bij het onderzoek met rapportdatum 19 juni 2013 is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen. Op basis van een vergelijking met de gegevens in de DNA-databank komt het NFI tot de conclusie dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte en minimaal twee andere personen (dossierpagina 523).
Het NFI onderzoek met rapportdatum 21 maart 2014 bevat een evaluatie van de wetenschappelijke bewijswaarde van de bevindingen van het eerder verrichte DNA onderzoek. Dit rapport houdt in dat de hypothese dat de bemonstering van de pet celmateriaal bevat van verdachte en twee of drie willekeurige onbekende personen extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat het om drie of vier willekeurige onbekende personen gaat (dossierpagina 1718-1720).
Met de verdediging is het hof van oordeel dat behoedzaam moet worden omgesprongen met de resultaten van het DNA-onderzoek aangaande de pet. Immers gaat het om een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen. Ten aanzien van de pet heeft de verdachte ook geopperd dat het mogelijk is dat hij die heeft laten liggen in de auto van zijn zus met kenteken [kenteken] , van welke Peugeot hij wel eens gebruik maakte en die hij volgens zijn verklaring in hoger beroep heeft uitgeleend aan de daders.
De resultaten van het DNA-onderzoek aangaande de sporen op de pet leveren zelfstandig niet het wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte bij het feit betrokken is geweest. Het hof beschouwt deze resultaten van het DNA-onderzoek evenwel in onderling verband en samenhang met de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Op grond daarvan acht het hof bewezen dat verdachte als dader moet worden aangemerkt van de op 16 april 2013 gepleegde ripdeal. De resultaten van het DNA-onderzoek aangaande de pet, die kort na die datum is gevonden op de plaats delict, vormen naar het oordeel van het hof een ondersteuning van het overige bewijs. Aan de opmerking van de verdediging dat het goed mogelijk is dat de pet reeds voor de ripdeal of juist daarna in de woning aan de [plaats delict] terecht is gekomen gaat het hof voorbij. Gelet op de verklaring van [getuige] d.d. 22 juli 2013, inhoudende dat hij enkele dagen na het incident bij het opruimen van wietresten in de hal een hem onbekende pet vond waarvan hij dacht, die moet van één van de daders zijn, van de juistheid van welke verklaring het hof uitgaat, acht het hof aannemelijk dat de pet op 15 en/of 16 april 2013 gedragen is door de daders van de ripdeal.
Conclusie
Het door de verdachte geschetste scenario, inhoudende dat niet hij, maar een ander aan wie hij de auto van zijn zus zou hebben uitgeleend en aan wie hij zijn GSM zou hebben gegeven of verkocht als dader betrokken is geweest bij de op 16 april 2013 gepleegde ripdeal, is voor het hof geenszins aannemelijk geworden. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat verdachte als dader moet worden aangemerkt van de ten laste gelegde diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Kort samengevat gaat het om de navolgende feiten en omstandigheden:
  • medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 15 en 16 april met dezelfde persoon, dader A, naar de woning aan de [plaats delict] te Helmond is gegaan; dader A heeft het voertuig geregeld;
  • de daders hebben op 15 en 16 april 2013 voor hun vervoer naar Helmond gebruik gemaakt van de Peugeot met kenteken [kenteken] , welk kenteken op naam van de zus van verdachte staat; verdachte maakte ook gebruik van dit voertuig;
  • verdachte is de gebruiker van het GSM nummer eindigend op *7300, welk nummer in 2013 contact heeft gehad met GSM nummers die in gebruik waren bij medeverdachte [medeverdachte] , ook kort voor het moment van diens vertrek vanuit ’s-Hertogenbosch naar Helmond op 15 april 2013;
  • het GSM nummer eindigend op *7300 heeft op 15 én 16 april 2013 op momenten die overeenkomen met de onderzoeksgegevens omtrent het ophalen van de test en het plegen van de ripdeal zendmasten aangestraald in de nabijheid van de woning aan de [plaats delict] te Helmond;
  • in de woning aan de [plaats delict] te Helmond is kort na het plegen van de ripdeal een pet gevonden, waarop een DNA-mengprofiel is aangetroffen met celmateriaal dat afkomstig kan zijn van verdachte.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden stelt het hof tevens vast dat verdachte de dader A is waarover medeverdachte [medeverdachte] op 16 februari 2017 bij de politie heeft verklaard. [medeverdachte] heeft dader A aangewezen als de schutter. Het hof gaat er om die reden vanuit dat verdachte degene is geweest die op 16 april 2013 een vuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en ook heeft geschoten. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte daarmee een zeer wezenlijke en substantiële bijdrage geleverd aan het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit.
Dat verdachte door de slachtoffers c.q. getuigen niet is herkend tijdens een fotoconfrontatie doet naar het oordeel van het hof aan het bovenstaande niet af. De fotoconfrontaties waarbij verdachte in de selectie was opgenomen, zijn niet kort na het schietincident maar pas in december 2014 afgenomen. Bij zijn oordeel omtrent de fotoconfrontaties betrekt het hof voorts de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] , die nota bene heeft erkend dat hij tijdens de ripdeal in de woning [plaats delict] te Helmond aanwezig was, tijdens de opsporingsconfrontatie op 28 augustus 2014 ook niet is herkend door aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] .
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 16 april 2013 betrokken geweest bij een gewelddadige ripdeal, gepleegd in een woning waar op dat moment twee zeer jonge kinderen lagen te slapen.
Teneinde een kilo wiet te verkrijgen zonder daarvoor te hoeven betalen, heeft verdachte een pistool getrokken, het pistool doorgeladen en op de verkopers gericht.
Toen het slachtoffer [slachtoffer 2] zich verweerde, is een worsteling ontstaan. Daarbij is het pistool afgegaan. [slachtoffer 2] is door het schietincident ernstig gewond geraakt. Verdachte en een mededader hebben [slachtoffer 2] ook geslagen. Voorts is het slachtoffer [slachtoffer 1] geslagen.
Op straat heeft verdachte ook nog een kogel afgevuurd op [slachtoffer 4] . Doordat [slachtoffer 4] wegdook, is hij niet geraakt. Wel is de kogel terechtgekomen in een nabijgelegen woning. Gelukkig is bij dit tweede schot niemand gewond geraakt.
Evenwel, door op de openbare weg in een woonwijk een scherpe patroon af te vuren heeft verdachte buitengewoon risicovol en gevaarzettend gehandeld.
Het handelen van verdachte heeft ingrijpende gevolgen voor [slachtoffer 2] , zoals is verwoord in bijlage 1 bij diens schadeonderbouwingsformulier. Er is op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Het bewezen verklaarde heeft blijvende gevolgen voor zijn lichamelijke en geestelijke welzijn.
Door misdrijven als de onderhavige wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt en worden in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht. Daarnaast leidt een dergelijk feit tot vaak hevige en langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij getuigen en slachtoffers, waarvan ook in de onderhavige strafzaak is gebleken. Verdachte en zijn mededader hebben zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en hebben slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 november 2016. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld, onder meer ter zake van geweldsdelicten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziend acht het hof het, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 7 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht. Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof het redelijk aan de verdachte een vergoeding ter zake van immateriële schade toe te kennen van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en de onbekend gebleven mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De benadeelde partij heeft aantoonbaar kosten gemaakt ter zake van het eigen risico van
€ 350,00. Nu uit bijlage 2 bij het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat het eigen risico omstreeks 12 juni 2013 van de rekening van de benadeelde partij zou worden afgeschreven, zal het hof de wettelijke rente ter zake van de materiële schade toekennen vanaf die datum.
Voorts acht het hof het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde. [slachtoffer 2] heeft ernstig letsel opgelopen en te kampen met een post traumatische stressstoornis. In hoger beroep is de vordering ter zake van immateriële schade aanhangig tot een bedrag € 2.500,00. Het hof acht het redelijk de benadeelde partij [slachtoffer 2] smartengeld toe te kennen tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en de onbekend gebleven mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.850,00 (tweeduizend achthonderdvijftig euro) bestaande uit € 350,00 (driehonderdvijftig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.850,00 (tweeduizend achthonderdvijftig euro) bestaande uit € 350,00 (driehonderdvijftig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Aldus gewezen door
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. E.A.A.M. Pfeil, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 23 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.