ECLI:NL:GHSHE:2017:1201

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
200 199 059_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing met haar kinderen naar [plaats]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J. Nijssen, had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend dat was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. T. Abbo, verzet zich tegen de verhuizing, stellende dat de belangen van de kinderen en zijn eigen belangen in het geding zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2017 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die zich onthield van een advies. Het hof heeft de belangen van de moeder, die heimwee heeft en een betere financiële situatie verwacht in [plaats], afgewogen tegen de belangen van de kinderen en de vader. Het hof concludeert dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat er een objectieve noodzaak is voor de verhuizing. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belangen van de kinderen en de vader prevaleren boven die van de moeder. De afstand tussen de woonplaatsen zou het contact tussen de vader en de kinderen te veel beperken, wat niet in het belang van de kinderen is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 maart 2017
Zaaknummer: 200.199.059/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/315429 / FA RK 16-2813
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J. Nijssen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. Abbo.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvullingen en/of verbetering van de rechtsgronden en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog haar verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de verhuizing ex artikel 1:253a BW toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2016, heeft de vader verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Nijssen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Abbo;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 juni 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vrouw op 3 februari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 9 juli 2012 te Zierikzee met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De kinderen verblijven thans bij de moeder.
3.2.
De moeder heeft bij de rechtbank te Middelburg een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het aansluitend ingediend verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de kinderen naar [plaats] per augustus 2016, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan. Zij heeft het recht om na de echtscheiding haar leven met de kinderen elders op te pakken. Een objectieve dringende noodzaak om te verhuizen is nog steeds aanwezig. De moeder heeft veel last van heimwee; in [plaats] zijn haar familie en vrienden woonachtig. De heimwee van de moeder heeft ook zijn weerslag op de kinderen. Partijen hebben eerder het voornemen gehad om gezamenlijk naar [plaats] te verhuizen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat dit gezamenlijk voornemen vanwege de echtscheidingsprocedure niet meer relevant is. Door de echtscheiding is echter haar heimwee enkel aangewakkerd. Daarbij komt dat het gevoel van eigen veiligheid van de moeder in het geding is. De vader zal de moeder niet met rust kunnen laten indien zij in de buurt blijft wonen. De vader wil de kinderen komen halen wanneer het hem uitkomt, hetgeen voor onrust bij de kinderen zorgt. Voorts is de verhuizing naar [plaats] financieel gezien beter voor de moeder, omdat de kosten van kinderopvang veel lager zullen zijn. De familie van de moeder zal de kinderen opvangen op de dagen dat de moeder werkt. De moeder heeft in [plaats] concreet zicht op een baan. De moeder heeft voorts de mogelijkheid om per direct een woning te betrekken in [plaats] .
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat de door de moeder voorgestelde zorgregeling onvoldoende aan de belangen van de kinderen en de vader tegemoet komt. De vader stelt enerzijds dat hij de kinderen te weinig ziet en maakt anderzijds keuzes die zijn contact met de kinderen beperken. De moeder acht de afstand tussen Zierikzee en [plaats] niet bezwaarlijk voor de kinderen. Partijen gingen ook tijdens het huwelijk veelvuldig met de kinderen naar [plaats] . De kinderen hoeven niet aan een nieuwe woonomgeving te wennen; [plaats] is hun tweede thuis. De kinderen kunnen – gelet op hun huidige leeftijd – deze stap nu nog maken. De afstand hoeft de betrokkenheid van de vader bij het sociale leven van de kinderen niet in de weg te staan. De moeder wil de vader niet het contact met de kinderen ontzeggen. De kinderen zullen een sociaal leven kunnen opbouwen in [plaats] en in [woonplaats van de vader] . De vader is vanwege zijn werk als internationaal chauffeur doordeweeks niet thuis. Het contact zal qua frequentie niet veranderen, nu de vader de kinderen ook thans één keer per veertien dagen gedurende het weekend ziet. De vader heeft nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de kinderen buiten de reguliere contactmomenten te zien.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan. Het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen, nu niet wordt voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria voor het verkrijgen van vervangende toestemming om te verhuizen. De moeder heeft niet aangetoond dat er een objectieve noodzaak bestaat om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen; heimwee is lastig te objectiveren. De moeder is al vele jaren woonachtig in [woonplaats van de moeder] en heeft daar een bestaan opgebouwd, inclusief een sociaal netwerk. Dat de familie van de moeder in [plaats] woonachtig is kan niet worden gezien als een dringende noodzaak om te verhuizen. De moeder kan wanneer zij beschikt over andere woonruimte een beroep doen op diverse fiscale toeslagen die de kosten van kinderopvang ruimschoots dekken. Dat de moeder een baan is aangeboden levert evenmin een dringende noodzaak op. Voor zover het gevoel van onveiligheid zou bestaan bij de moeder, dan zal dit gevoel verdwijnen wanneer zij andere woonruimte vindt. De vader wijst er op dat hij vanwege zijn werk doordeweeks niet thuis is.
De vader erkent dat partijen tijdens het huwelijk voornemens waren om naar [plaats] te verhuizen. Thans wil de moeder alleen met de kinderen verhuizen, waardoor de context totaal anders is geworden.
Partijen hebben inmiddels een akkoord over de zorgregeling bereikt, welke is vastgelegd in een ondertekend ouderschapsplan. De vader stelt dat dit ouderschapsplan is opgesteld en ondertekend vanuit de gedachte dat de moeder met de kinderen in [woonplaats van de moeder] dan wel in de buurt zou blijven wonen. De vader acht de reistijd van [woonplaats van de vader] naar [plaats] zowel voor hem als de kinderen te belastend. De kinderen zouden voor de aanvang van de zorgregeling ’s zaterdags om uiterlijk 7.00 uur in de auto moeten zitten. De vader erkent dat partijen ten tijde van het huwelijk regelmatig samen met de kinderen naar [plaats] gingen, maar niet verschillende keren per maand. Hij betwijfelt in hoeverre de kinderen nog een sociaal leven kunnen opbouwen in [woonplaats van de vader] wanneer zij in [plaats] wonen. Zij komen dan slechts in [woonplaats van de vader] in de weekenden om omgang te hebben. De vader verwijst verder naar het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg, waarbij de raad heeft geconcludeerd dat – mede gelet op de zeer jonge leeftijd van de kinderen – een verhuizing naar [plaats] niet in het belang van de kinderen is.
3.7.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – zich onthouden van een advies. Beide opties hebben volgens de raad hun weerslag op de kinderen. De raad is van mening dat het aan partijen is om in onderling overleg uit de ontstane situatie te geraken. De raad gaat zich thans niet uitlaten over de heimweeklachten van de moeder, daarvoor zou eerst een onderzoek door de raad noodzakelijk zijn.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor een verhuizing met de kinderen naar [plaats] heeft afgewezen. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de belangen van de moeder bij een verhuizing naar [plaats] thans niet prevaleren boven het belang van de kinderen en de vader bij het blijven wonen in elkaars nabijheid.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.3.
Hetgeen de moeder stelt ten aanzien van de noodzaak om te verhuizen, ziet enkel op haar eigen belang (heimwee) en niet in de eerste plaats op de belangen van de kinderen. Weliswaar acht het hof de wens van de moeder om te verhuizen naar de voor haar vertrouwde omgeving in [plaats] begrijpelijk en heeft zij zeker een belang bij de verhuizing, maar het hof is met de rechtbank van oordeel dat de moeder de objectieve dringende noodzaak aan haar zijde om met de kinderen naar [plaats] te verhuizen ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De moeder heeft evenmin aangetoond of aannemelijk gemaakt dat haar angst voor de vader een verhuizing noodzakelijk maakt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader – vanwege zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur – alleen in de weekenden thuis is, zodat van een voortdurende dreiging of onrust zoals de moeder stelt, geen sprake kan zijn.
3.8.4.
Het hof is verder van oordeel dat de gewenste verhuizing het contact tussen de vader en de kinderen teveel zal beperken en om die reden niet in het belang van de kinderen is. De hof acht de afstand tussen [woonplaats van de vader] en [plaats] en de daarmee gepaard gaande reistijd van circa drie uur enkele reis voor zowel de vader als de kinderen te belastend. Dat partijen met de kinderen in het verleden regelmatig naar de grootouders moederszijde in [plaats] reisden doet daaraan niet af, nu dit een andere situatie is dan deze reis op zeer structurele basis te moeten afleggen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat naarmate de kinderen ouder worden de kans steeds kleiner wordt dat zij om het weekend en in de vakanties de totale afstand van 560 kilometer willen afleggen met de daaraan gekoppelde reistijd. De kinderen zullen na een verhuizing hun leven steeds meer vorm gaan geven in de nieuwe woonplaats. Naarmate de tijd verstrijkt bestaat daarmee het reële risico dat de interesse van de kinderen in het ‘oude’ leven in [woonplaats van de vader] vermindert. De verhuizing naar [plaats] , en het daaraan inherente verminderde contact tussen de vader en de kinderen, zal dan waarschijnlijk leiden tot een uitholling van het vaderschap en aantasting van de band die de vader en de kinderen met elkaar hebben. Dat de vader doordeweeks van huis is vanwege zijn werk als internationaal vrachtwagenchauffeur maakt dat niet anders.
De belangen van de moeder bij de verhuizing, zoals die door haar naar voren zijn gebracht, acht het hof onder de gegeven omstandigheden ondergeschikt aan het belang van de kinderen bij het behoud van een (goede) relatie met hun beider ouders en het belang van de vader bij een structureel en goed contact met de kinderen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 20 juli 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.